ECLI:NL:RBAMS:2018:7142

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
13/654248-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens onvoldoende bewijs voor medeplegen van poging moord/doodslag na schietincident in Amsterdam

Op 8 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1991 en ingeschreven in de Basisregistratie Personen. De zaak betreft een schietincident dat plaatsvond op 1 oktober 2014 in Amsterdam, waarbij het slachtoffer in zijn arm werd geraakt. De verdachte werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord of doodslag, maar de rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om deze beschuldigingen te ondersteunen. Tijdens de zitting op 24 september 2018 heeft de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, aangevoerd dat er geen bewijs was dat de verdachte de schutter was, aangezien er geen vuurwapen was aangetroffen en er geen DNA-sporen op de hulzen waren gevonden. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.H. Aalmoes, stelde dat er geen getuigen waren die de verdachte als betrokken bij het schietincident konden aanwijzen.

De rechtbank concludeerde dat er onvoldoende bewijs was voor het medeplegen van het delict. Er was vastgesteld dat er een schietpartij had plaatsgevonden, maar niet kon worden vastgesteld wie de schutter was. De getuigenverklaringen waren niet eenduidig en er was geen bewijs van een vooropgezet plan of samenwerking tussen de verdachte en de schutter. De rechtbank sprak de verdachte vrij van de tenlastelegging en verklaarde dat de in beslag genomen voorwerpen, waaronder munitie, onttrokken werden aan het verkeer. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken op de zitting van 8 oktober 2018.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654248-14 (Promis)
Datum uitspraak: 8 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te Amsterdam op [geboortedag] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BPR-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsvrouw mr. M.H. Aalmoes naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Op woensdag 1 oktober 2014 heeft een schietpartij plaatsgevonden in Amsterdam, waarbij aangever [naam slachtoffer] in zijn arm is geraakt. Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Primair: Medeplegen van poging moord/doodslag;
Subsidiair: Medeplegen van zware mishandeling..
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt het ten laste gelegde feit niet bewezen. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd.
Aangezien in het dossier alleen de man met de rastaharen wordt genoemd als schutter, er geen vuurwapen is aangetroffen en er ook geen dna-sporen op de hulzen zijn aangetroffen, kan niet worden vastgesteld dat verdachte heeft geschoten. Daarnaast ziet de officier van justitie geen aanwijzingen in het dossier dat sprake zou zijn van samenwerking of afspraken tussen de verdachten. Het is niet duidelijk wie het initiatief nam, of er een opdracht is gegeven om te schieten of dat verdachte wist dat er geschoten zou gaan worden. De officier van justitie ziet daarom ook onvoldoende bewijs dat verdachte als medepleger betrokken is geweest.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsvrouw vindt het ten laste gelegde feit niet bewezen en verzoekt verdachte daarom vrij te spreken. Daarvoor heeft zij het volgende aangevoerd.
De raadsvrouw stelt, onder meer, vast dat noch aangever noch de medeverdachten hebben verklaard dat verdachte aanwezig is geweest dan wel betrokken was bij het schietincident. Ook uit het schotrestenonderzoek volgt niet dat verdachte daarbij betrokken is geweest en bovendien is geen relatie aangetoond tussen de aangetroffen kruitdeeltjes bij verdachte en de munitie/hulzen die zijn aangetroffen.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Vast staat dat er een schietpartij is geweest op 1 oktober 2014 in Amsterdam. Een aantal mannen kwam op het latere slachtoffer [naam slachtoffer] aflopen en er is meermalen op hem geschoten. [naam slachtoffer] is door één kogel in zijn arm geraakt. Uit het munitieonderzoek leidt de rechtbank af dat alle onderzochte hulzen en de onderzochte patroon afkomstig zijn uit één wapen. Daaruit trekt de rechtbank ook de conclusie dat in dit geval door één persoon is geschoten.
Uit het dossier blijkt niet dat er een vooropgezet plan was of dat er afspraken gemaakt zijn voorafgaande aan het schietincident. De rechtbank ziet daarom onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Dit betekent ook dat voor een bewezenverklaring vereist is dat komt vast te staan dat verdachte de schutter is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat niet kan worden vastgesteld wie de schutter is geweest. Getuige [naam getuige] verklaart kort na het incident:
“Er kwamen 3 mannen uit de bosjes en er werd geschoten door een man met rastaharen.” Later wijst hij een groepje mensen aan en verklaart hij:
“Daar staan de meiden die we zouden ontmoeten. Die jongens horen er ook bij. Ik weet het honderd procent!”Het groepje personen dat hij aanwijst bestaat uit zeven personen, waaronder twee vrouwen, waarvan er vijf zijn aangehouden, waaronder verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] en twee vrouwen.
Verdachte heeft geen rastaharen en had deze ook niet ten tijde van het schietincident.
Voorts kan er nog op worden gewezen dat [naam getuige] in de nacht van het incident (nog geen twee uur later nadat hij de bovengenoemde verklaring had afgelegd) als getuige is gehoord. Tijdens dat verhoor zegt hij onder andere:
“U vraagt mij de drie jongens te omschrijven… die kan ik echt niet omschrijven. Ik heb mijn kop omgedraaid en heb ze niet goed gezien. (…) Het enige wat ik kan zeggen is dat ze alle drie negroïde waren en dat ze in het donker gekleed waren. (…) over hun leeftijd of postuur of iets dergelijks kan ik niets zeggen.”Wat hier ook van zij, er zijn geen getuigen die verdachte onweerlegbaar aanwijzen als de schutter.
Ook het schotrestenonderzoek levert naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende (onderscheidend) bewijs op voor daderschap. Uit het enkele feit dat bij verdachte schotresten zijn gevonden kan nog niet worden geconcludeerd dat hij de schutter is, alleen al omdat er ook bij de medeverdachte (zogenoemde A-delen-) schotresten zijn aangetroffen, terwijl vaststaat dat er maar één schutter is geweest.
Dit alles maakt dat de rechtbank onvoldoende bewijs ziet om te kunnen vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken.

6.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerp in beslag genomen: verschillende kledingstukken, één stuk munitie en een kogelpunt.
Nu de munitie en de kogelpunt zijn aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl deze voorwerpen kunnen dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
De overige inbeslaggenomen en niet teruggegeven kledingstukken kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
4 1.00 STK Munitie
4840386 (uit arm slo [naam slachtoffer] )
5 1.00 STK Munitie
kogelpunt
4840911 (uit slo [naam slachtoffer] )
Verklaart dat kan worden teruggegeven aan verdachte [verdachte] :
1. STK Jas Kl: zwart
4840856
2 1.00 STK Shirt Kl: wit
4840854
3 1.00 STK Trui Kl: zwart
4840855
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C. Wolswinkel en A. de Bruin, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2018.
Bijlage
Tenlastelegging [verdachte]
Aan verdachte Aalse is ten laste gelegd dat
Primair
hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, opzettelijk (en met voorbedachten rade) [naam slachtoffer] van het leven te beroven, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met dat opzet (en na kalm beraad en rustig overleg), met een of meer van zijn mededader(s) naar en/of in de richting van voornoemde [naam slachtoffer] is/zijn toegelopen, waarna hij verdachte en/of een of meer van zijn mededader(s) met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (gericht) op, althans naar en/of in de richting van, voornoemde [naam slachtoffer] heeft/hebben geschoten;
Subsidiair
hij op of omstreeks 01 oktober 2014 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, aan [naam slachtoffer] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel, te weten een schotverwonding in de onderarm met graad 1 open comminutieve radius), heeft toegebracht, door met een vuurwapen, in elk geval een op een vuurwapen gelijkend voorwerp, (gericht) op, althans naar en/of in de richting van voornoemde [naam slachtoffer] heeft/hebben geschoten.