ECLI:NL:RBAMS:2018:7141

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
13/654249-14
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak voor poging moord/doodslag door onvoldoende bewijs van betrokkenheid bij schietincident

Op 8 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van medeplegen van poging tot moord/doodslag en zware mishandeling. De zaak was het gevolg van een schietpartij op 1 oktober 2014 in Amsterdam, waarbij het slachtoffer, [persoon 1], in zijn arm werd geraakt. De officier van justitie, mr. R.A. Bosman, vorderde een gevangenisstraf van vier jaar, gebaseerd op getuigenverklaringen en schotrestenonderzoek. Getuige [getuige] had verklaard dat de schutter rastaharen had, en verdachte werd als schutter aangewezen. Echter, de verdediging, vertegenwoordigd door mr. J.F. van der Brugge, betwistte de beschuldigingen en wees op inconsistenties in de verklaringen en de mogelijkheid van contaminatie van schotresten.

De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat de verdachte de schutter was. Er was geen bewijs voor een vooropgezet plan of afspraken voorafgaand aan het schietincident. De rechtbank concludeerde dat de aanwezigheid van schotresten niet voldoende was om de verdachte als schutter aan te wijzen, vooral gezien de mogelijkheid van contaminatie. Daarom werd de verdachte vrijgesproken van alle tenlastegelegde feiten.

Daarnaast werd er beslag gelegd op verschillende in beslag genomen voorwerpen, waaronder kledingstukken en een patroon, waarvan de patroon werd onttrokken aan het verkeer. De overige kledingstukken konden aan de verdachte worden teruggegeven. De rechtbank baseerde haar beslissing op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654249-14 (Promis)
Datum uitspraak: 8 oktober 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1990,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]
,
gedetineerd in het Huis van Bewaring [locatie te plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 24 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R.A. Bosman en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.F. van der Brugge naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Op woensdag 1 oktober 2014 heeft een schietpartij plaatsgevonden in Amsterdam, waarbij aangever [persoon 1] in zijn arm is geraakt. Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Primair: Medeplegen van poging moord/doodslag;
Subsidiair: Medeplegen van zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Het standpunt van het Openbaar Ministerie

De officier van justitie vindt de primair ten laste gelegde poging tot doodslag bewezen en vordert een gevangenisstraf van vier jaar. Daartoe heeft zij, samengevat, het volgende aangevoerd.
Het gaat in dit dossier om de samenhang en combinatie van alle bewijsmiddelen en daaruit kan het volgende worden afgeleid. Getuige [getuige] heeft verklaard dat de schutter rastaharen had en ook aangever [persoon 1] heeft verklaard dat één van de daders rastaharen had. De mannen waren volgens [persoon 1] en [getuige] zwart of donker gekleed. [getuige] wijst verdachte aan als deel uitmakend van het groepje van [persoon 3] , het meisje waarmee [persoon 1] die avond had afgesproken. Verdachte is degene met rastaharen en hij is gekleed in een zwarte jas. Uit een schotrestenonderzoek blijkt dat verdachte zonder verklaarbare reden een ongemarkeerd A-deeltje op zijn hand heeft, hetgeen een extra ondersteunend bewijsmiddel is om te kunnen vaststellen dat verdachte degene is die heeft geschoten op [persoon 1] .
Verdachte heeft op zijn minst voorwaardelijk opzet gehad dat door het schieten iemand zou komen te overlijden, doordat meermalen in de richting van [persoon 1] is geschoten, met (zeer waarschijnlijk) een semi-automatisch vuurwapen. Er is geen bewijs voor voorbedachte rade, omdat onduidelijk is gebleven met welke reden de drie mannen uit de bosjes zijn gekomen, wat was afgesproken en waarom geschoten is. Om dezelfde redenen ziet zij geen bewijs voor het medeplegen.

4.Het standpunt van de verdediging

De raadsman vindt dat het ten laste gelegde feit niet bewezen kan worden en verzoekt verdachte daarom vrij te spreken. Daartoe heeft hij, onder meer, het volgende aangevoerd.
Het dossier bevat veel losse eindjes en vraagtekens. Verdachte kent de aangever al heel lang en aangever had verdachte ook zeker herkend als hij inderdaad degene was geweest die op aangever was afgestormd. Verder zijn er veel tegenstrijdigheden in en is er weinig consistentie tussen de verklaringen van aangever [persoon 1] en getuige [getuige] . Daarnaast is niet vast te stellen waar de schotresten vandaan komen. Het is heel goed mogelijk dat deze afkomstig zijn van contaminatie door middel van het contact met de politie, bij gelegenheid van de aanhoudingen van verdachte en zijn medeverdachte, nu deze door dezelfde verbalisanten hebben plaatsgevonden. Bovendien is er geen relatie aangetoond tussen de schotresten en de hulzen die zijn gevonden.

5.Het oordeel van de rechtbank

De rechtbank acht het ten laste gelegde niet bewezen. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
Vast staat dat er een schietpartij is geweest op 1 oktober 2014 in Amsterdam. Een aantal mannen kwam op het latere slachtoffer [persoon 1] aflopen en er is meermalen op hem geschoten. [persoon 1] is door één kogel in zijn arm geraakt. Uit het munitieonderzoek leidt de rechtbank af dat alle onderzochte hulzen en de onderzochte patroon afkomstig zijn uit één wapen. Daaruit trekt de rechtbank ook de conclusie dat in dit geval door één persoon is geschoten
Uit het dossier blijkt niet dat er een vooropgezet plan was of dat er afspraken gemaakt zijn voorafgaande aan het schietincident. De rechtbank ziet daarom onvoldoende bewijs voor het medeplegen. Dit betekent dat voor een bewezenverklaring vereist is dat komt vast te staan dat verdachte de schutter is geweest.
Getuige [getuige] verklaart kort na het incident:
“Er kwamen 3 mannen uit de bosjes en er werd geschoten door een man met rastaharen.”Later wijst hij een groepje mensen aan en verklaart hij:
“Daar staan de meiden die we zouden ontmoeten. Die jongens horen er ook bij. Ik weet het honderd procent!”Het groepje personen dat hij aanwijst bestaat uit zeven personen, waaronder twee vrouwen, waarvan er vijf zijn aangehouden, waaronder verdachte en medeverdachte [persoon 2] alsmede de twee vrouwen. Verdachte wordt door de officier van justitie als schutter gezien, omdat van de aangehouden mannen hij de enige is met rastaharen.
Van belang is echter dat van twee mannen uit de aangewezen groep verder geen informatie bekend is, waardoor de rechtbank niet kan vaststellen wie zij waren en hoe zij eruit zagen, in het bijzonder of zij rastaharen hadden. In elk geval blijkt onvoldoende dat verdachte de énige man was met rastaharen. Daarbij is ook van belang dat onduidelijk is hoe goed [getuige] alles heeft kunnen zien en hoe veelzeggend het aanwijzen van verdachte is. Op dit punt is van belang dat [getuige] in de nacht van het incident (nog geen twee uur later nadat hij de bovengenoemde verklaring had afgelegd) als getuige is gehoord. Tijdens dat verhoor zegt hij onder andere: “
U vraagt mij de drie jongens te omschrijven… die kan ik echt niet omschrijven. Ik heb mijn kop omgedraaid en heb ze niet goed gezien. (…) Het enige wat ik kan zeggen is dat ze alle drie negroïde waren en dat ze in het donker gekleed waren. (…) over hun leeftijd of postuur of iets dergelijks kan ik niets zeggen.”
Een ander punt dat voor de officier van justitie bijdraagt aan het bewijs dat verdachte de schutter is geweest, is het uitgevoerde schotrestenonderzoek. Uit het schotrestenonderzoek blijkt dat er op de handen en de mouwen van [verdachte] vermoedelijke schotresten zijn aangetroffen, in het bijzonder zogenaamde A-deeltjes. Bij verdachte en bij [persoon 2] is naast gemarkeerde A-deeltjes ook één niet-gemarkeerd A-deeltje aangetroffen. Gemarkeerde A-deeltjes zijn afkomstig van politiemunitie. Omdat bij dit schietincident geen sprake is geweest van politiemunitie moeten deze A-deeltjes op een andere manier op de kleding/handen van de verdachten terecht gekomen zijn (contaminatie). Het aantreffen van gemarkeerde A-deeltjes is in deze zaak dus geen aanwijzing dat verdachte de schutter is geweest.
De ongemarkeerde A-deeltjes zouden wel kunnen wijzen op betrokkenheid bij het schietincident. Dit kan doordat de verdachte de schutter is of doordat verdachte tijdens het schieten in de directe omgeving van de schutter stond. Maar ook bij ongemarkeerde A-deeltjes kan sprake zijn van contaminatie. Uit het enkele feit dat bij verdachte schotresten zijn gevonden kan nog niet worden geconcludeerd dat hij de schutter is, alleen al omdat bij twee mensen ongemarkeerde A-deeltjes zijn gevonden en er maar één schutter is. De rechtbank neemt mee in haar overweging dat er enige tijd zat tussen het schietincident en de aanhouding en dat verdachte is aangehouden in de directe nabijheid van anderen die op de plaats van het schietincident zijn geweest en in de buurt van mogelijke andere schutters. Ook kan een rol gespeeld hebben dat de verbalisanten die de aanhouding hebben verricht ook al aanwezig waren geweest bij het slachtoffer en er in het dossier niets vermeld staat over de wijze van bemonsteren en het eventueel veiligstellen van schotresten door het dragen van zakken over de handen. Alle genoemde omstandigheden maken contaminatie ten aanzien van de ongemarkeerde A-deeltjes niet onwaarschijnlijk, te meer daar vast staat dat de gemarkeerde A-deeltjes in elk geval op die manier bij de verdachten terecht gekomen zijn.
Dit alles bij elkaar maakt dat de rechtbank onvoldoende bewijs ziet om te kunnen vaststellen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde feit. De rechtbank zal verdachte daarom vrij spreken.

6.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerp in beslag genomen: verschillende kledingstukken en een patroon.
Nu de patroon is aangetroffen in het onderzoek naar het misdrijf waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl dit voorwerp kan dienen tot het begaan van een soortgelijk misdrijf en het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang wordt dit voorwerp onttrokken aan het verkeer.
De overige inbeslaggenomen en niet teruggegeven kledingstukken kunnen worden teruggegeven aan de verdachte.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
8 1.00 STK Patroon
7.65
browning 4841153
Verklaart dat kan worden teruggegeven aan verdachte [verdachte] :
1. STK Jas Kl: zwart
4840859
2 1.00 STK Shirt Kl: wit
4840866
3 1.00 STK Broek
4840384
4 2.00 STK Sok
4840381
5 2.00 STK Schoenen Kl: wit
NIKE
4840382
6 1.00 STK Shirt
4840380
7 1.00 STK Jas
4840383
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. F. Dekkers en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mrs. C. Wolswinkel en A. de Bruin, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 8 oktober 2018.
[...]