ECLI:NL:RBAMS:2018:7140

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
AMS 18/5629
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Sluiting van een lunchroom in Amsterdam na aantreffen handgranaat

Op 9 oktober 2018 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tussen de burgemeester van Amsterdam en een besloten vennootschap die een lunchroom wilde exploiteren. De burgemeester had op 21 augustus 2018 de lunchroom onmiddellijk gesloten voor onbepaalde tijd, nadat er aan de deur een handgranaat was aangetroffen. De verzoekster, de besloten vennootschap, maakte bezwaar tegen deze sluiting en vroeg de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 25 september 2018 werd de burgemeester vertegenwoordigd door zijn gemachtigden, terwijl de verzoekster werd bijgestaan door haar gemachtigde en twee andere vertegenwoordigers.

De voorzieningenrechter moest beoordelen of de sluiting van het pand rechtmatig was. De burgemeester stelde dat de sluiting noodzakelijk was vanwege een ernstig gevaar voor de openbare orde, gebaseerd op de aanwezigheid van de handgranaat en de banden van de betrokkenen met de zware criminaliteit. De voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester voldoende redenen had om het pand te sluiten, en dat de sluiting voor onbepaalde tijd niet disproportioneel was. De voorzieningenrechter verwierp de argumenten van de verzoekster dat de sluiting op een onjuiste wettelijke grondslag was gebaseerd en dat er geen verband was tussen de handgranaat en de lunchroom.

Uiteindelijk werd het verzoek om een voorlopige voorziening afgewezen, en de voorzieningenrechter verwachtte dat het sluitingsbevel in bezwaar stand zou houden. De uitspraak werd gedaan door mr. A.K. Mireku, in aanwezigheid van griffier mr. M. Journée, en er stond geen rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/5629

uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 oktober 2018 in de zaak tussen

de besloten vennootschap [verzoekster], te [plaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. J. M. Veldman),
en

de burgemeester van Amsterdam, verweerder

(gemachtigden: mr. A. J. Wilschut en mr. S.A. de Wied).
Partijen worden hierna aangeduid als ‘ [verzoekster] ’ en ‘de burgemeester’.

Procesverloop

Op 21 augustus 2018 heeft de burgemeester spoedeisende bestuursdwang toegepast door de publiek toegankelijke inrichting aan de [adres] te Amsterdam onmiddellijk te sluiten voor onbepaalde tijd.
[verzoekster] heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt. Zij heeft de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2018. [verzoekster] is ter zitting vertegenwoordigd door de heren [naam 1] en [naam 2] , bijgestaan door hun gemachtigde. De burgemeester heeft zich ter zitting laten vertegenwoordigen door zijn voornoemde gemachtigden.

Overwegingen

1. De voorzieningenrechter gaat na of een voorlopige voorziening moet worden getroffen omdat de uitkomst van de bodemprocedure – hier de bezwaarprocedure – niet kan worden afgewacht. Zij let daarbij op de belangen van partijen. In dit geval betekent dit dat de voorzieningenrechter een afweging maakt tussen aan de ene kant het belang van [verzoekster] dat het pand aan de [adres] tijdens de bezwaarprocedure weer geopend kan worden. Aan de andere kant kijkt de voorzieningenrechter naar het belang van de burgemeester dat het pand gesloten blijft. Er is in de regel geen reden een voorlopige voorziening te treffen als de voorzieningenrechter het bestreden besluit rechtmatig acht. Het oordeel van de voorzieningenrechter is niet bindend voor de rechtbank in een eventuele beroepsprocedure.
Feiten en omstandigheden
2. Deze zaak gaat over de sluiting van het pand aan de [adres] omdat aan de deur een handgranaat is aangetroffen. De voorzieningenrechter gaat in deze zaak uit van de volgende feiten en omstandigheden.
3. [verzoekster] is huurder van het pand aan de [adres] en voornemens daar een lunchroom te exploiteren ( [naam lunchroom] ). Op het moment dat de handgranaat werd aangetroffen, waren verbouwingswerkzaamheden gaande om de lunchroom medio september 2018 te kunnen openen. Het pand was op dat moment dus gesloten voor publiek en nog niet in bedrijf als lunchroom.
4. Op 14 augustus 2018 is aan de toegangsdeur van het pand een met tiewraps bevestigde op scherp staande handgranaat aangetroffen. De handgranaat is veilig gesteld door de explosieven- en opruimingsdienst van Defensie. Bij het incident is ter plaatse telefonisch contact opgenomen met de [familie] . Door de familie is aangegeven dat zij geen idee hebben waarom en door wie de handgranaat is geplaatst, dat zij op dat moment op vakantie in Marokko waren en daardoor verder niet bereikbaar zouden zijn.
5. Op 21 augustus 2018 heeft de burgemeester met een sluitingsbevel het pand aan de [adres] met onmiddellijke ingang voor onbepaalde tijd gesloten op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV). De burgemeester vindt het geopend blijven van het pand een ernstig gevaar voor de openbare orde en verwijst hierbij naar informatie van de politie, waaruit blijkt dat sprake is van een verhoogd risico dat in of bij het pand weer ernstige openbare ordeverstoringen zullen plaatsvinden.
6. In de bestuurlijke rapportage van de politie van 17 augustus 2018 staat dat uit nader onderzoek is gebleken dat [naam 3] en [naam 1] relaties hebben met personen en locaties die eerder voorkwamen in de zware criminaliteit.
De bevoegdheid van de burgemeester
7.1.
De bevoegdheid om bij een gevaar voor de openbare orde spoedeisende bestuursdwang toe te passen staat in artikel 5:24 en 5:31 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e van de APV.
7.2.
De burgemeester heeft beleid opgesteld voor het toepassen van deze bevoegdheid (het sluitingsbeleid). [1] Dit beleid komt op het volgende neer. Indien sprake is van een gevaar voor de openbare orde, wordt de horecagelegenheid in beginsel voor onbepaalde tijd gesloten. Verwijtbaarheid van de exploitant speelt bij die beslissing geen rol, maar wel bij de beslissing op een verzoek om heropening. De burgemeester hanteerde een bestendige gedragslijn dat horecagelegenheden in beginsel na drie maanden weer open mochten. Deze lijn is aangepast om misbruik van het sluitingsbeleid te voorkomen. Nu mag een horecagelegenheid in beginsel na vier weken weer open. [2]
Standpunten van partijen
8. [verzoekster] is het niet eens met de sluiting voor onbepaalde tijd. Zij heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van de burgemeester en voert aan dat de sluiting op een onjuiste wettelijke grondslag is gebaseerd. Omdat de lunchroom nog niet voor het publiek toegankelijk was, kon de burgemeester het pand ook niet sluiten op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV. Daarnaast voert [verzoekster] aan dat ‘andere feiten en omstandigheden’ die vrees voor de openbare orde wettigen, als bedoeld in voornoemde bepaling, ontbreken. Er is geen verband tussen de handgranaat en de te exploiteren lunchroom. Voor zover de andere feiten en omstandigheden bestaan uit de in de politierapportage genoemde personen en locaties die eerder voorkwamen in de zware criminaliteit, staan deze in een te ver verwijderd verband van de te exploiteren lunchroom. De burgemeester heeft het sluitingsbeleid gewijzigd naar sluiting voor in beginsel vier weken, zodat [verzoekster] onevenredig zwaar getroffen wordt door de sluiting voor onbepaalde tijd.
9. De burgemeester heeft zich op de zitting op het standpunt gesteld dat uit het bestemmingsplan en het huurcontract volgt dat het pand tot doel heeft een voor het publiek toegankelijke inrichting te zijn. Daarom was de burgemeester op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV bevoegd om tot onmiddellijke sluiting van het pand over te gaan. Verder acht de burgemeester niet primair van belang of een verband bestaat tussen de handgranaat, de te exploiteren inrichting en de banden van [naam 3] en [naam 1] met de zware criminaliteit, omdat de aangetroffen handgranaat op zichzelf al voldoende was voor sluiting.
Beoordeling door de voorzieningenrechter
10.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat de toelichting van de burgemeester op de zitting voldoende aanknopingspunten biedt om ervan uit te gaan dat het pand aan de [adres] een voor het publiek toegankelijke inrichting is. Uit het bestemmingsplan volgt dat detailhandel, eventueel met inbegrip van een mengformule, ter plaatse is toegestaan. In het huurcontract is opgenomen dat het gaat om een bedrijfsruimte in de zin van artikel 7:290 van het Burgerlijk Wetboek. [3] Ook staat hierin dat de ruimte uitsluitend zal worden gebruikt als winkelruimte ten behoeve van een lunchroom annex ijssalon, waaruit de bedoeling volgt om een publiek toegankelijke lunchroom te openen. Dit is niet door [verzoekster] betwist.
10.2.
De voorzieningenrechter volgt [verzoekster] voorts niet in haar betoog dat ‘andere feiten en omstandigheden’ zoals staat vermeld in artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e, van de APV, betekent dat, naast de handgranaat, nog andere feiten en omstandigheden noodzakelijk zijn om gebruik te kunnen maken van de bevoegdheid tot sluiting. Dat blijkt ook niet uit dat artikel. De burgemeester heeft op de zitting voldoende toegelicht dat enkel de aangetroffen handgranaat al vrees oplevert dat het geopend blijven van het pand een ernstig gevaar voor de openbare orde is als bedoeld in dat artikel. Daarvoor zijn geen andere feiten en omstandigheden vereist.
10.3.
Op de zitting heeft de burgemeester nog toegelicht dat de informatie van de politie die erop wijst dat [naam 3] en [naam 1] banden hebben met personen en locaties uit de zware criminaliteit, een
extraaanwijzing was om het pand te sluiten. Dit geldt ook voor het feit dat de handgranaat aan de deurklink was bevestigd, waaruit volgt dat de actie gericht was op het pand. Dat door [verzoekster] wordt betoogd dat geen verband bestaat tussen de volgens hen vermeende banden met criminaliteit en de handgranaat enerzijds en de te exploiteren lunchroom anderzijds, heeft de burgemeester daarom op goede gronden niet van belang geacht. Gelet op het voorgaande was de burgemeester dus bevoegd het pand aan de [adres] te sluiten op grond van artikel 2.10, eerste lid, aanhef en onder e van de APV.
10.4.
Dat drie andere panden in Amsterdam waar diezelfde week eveneens een handgranaat was aangetroffen, niet werden gesloten door de burgemeester, doet aan deze bevoegdheid niet af. Voor zover [verzoekster] hiermee heeft willen betogen dat de burgemeester in strijd heeft gehandeld met het gelijkheidsbeginsel, faalt dat betoog. Niet aannemelijk is gemaakt dat sprake is geweest van gelijke gevallen.
11.1.
Op de zitting heeft [verzoekster] subsidiair aangevoerd dat de duur van de sluiting voor onbepaalde tijd disproportioneel is. De voorzieningenrechter volgt dit niet en overweegt daartoe als volgt.
11.2.
De ernstige schending van de openbare orde rechtvaardigt volgens de voorzieningenrechter het uitgangspunt van sluiting voor onbepaalde tijd. In het sluitingsbeleid staat dat maatwerk wordt geleverd. De burgemeester heeft op de zitting toegelicht dat de nieuwe uitvoeringspraktijk is dat de sluiting in beginsel ten minste vier weken duurt. Het maatwerk wordt geleverd bij het verzoek om heropening, waarbij wordt beoordeeld of de sluiting nog steeds noodzakelijk is om de openbare orde te herstellen en herhaling te voorkomen. [verzoekster] heeft op 17 september 2018 een verzoek om heropening gedaan. Bij dit verzoek kan dan aan de orde komen in hoeverre de door de burgemeester gestelde banden met de zware criminaliteit van belang zijn. Zoals de burgemeester op de zitting ook heeft toegelicht, loopt het politieonderzoek hiernaar nog. De overige door [verzoekster] aangevoerde argumenten die zien op het ontbreken van een verband tussen de handgranaat en de te exploiteren lunchroom kunnen ook bij dit verzoek betrokken te worden. Op de zitting is voor de voorzieningenrechter duidelijk geworden dat in het kader van het heropeningsverzoek op 1 oktober 2018 een gesprek tussen de burgemeester en [verzoekster] gepland stond. De voorzieningenrechter gaat er daarom vanuit dat op korte termijn op het heropeningsverzoek wordt beslist en dat daarbij de door [verzoekster] aangevoerde omstandigheden worden betrokken.
Conclusie
12. Op grond van het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat de sluiting voor onbepaalde tijd niet disproportioneel is en dat de burgemeester die sluiting voldoende heeft gemotiveerd. De voorzieningenrechter verwacht dan ook dat het sluitingsbevel in bezwaar stand kan houden. Daarom ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om een voorlopige voorziening te treffen. Dit betekent dat het verzoek wordt afgewezen.
13. Er is geen reden om de burgemeester te veroordelen in de proceskosten of te bepalen dat het griffierecht aan [verzoekster] door de burgemeester wordt vergoed.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.K. Mireku, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. M. Journée, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 oktober 2018.
griffier voorzieningenrechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Notitie inzake het sluitings- en heropeningsbeleid met betrekking tot artikel 13b van de Opiumwet en artikel 2.7 van de Algemene Plaatselijke Verordening, gepubliceerd op 4 mei 2005, Gemeenteblad nr. 223, afd. 3A, nr. 96, geactualiseerd op 30 maart 2017.
2.Dit staat in een brief van de burgemeester aan de gemeenteraad van 26 februari 2018.
3.Op grond van dit artikel, tweede lid, onder a, wordt onder bedrijfsruimte verstaan: een gebouwde onroerende zaak of gedeelte daarvan, die krachtens overeenkomst van huur en verhuur is bestemd voor de uitoefening van een kleinhandelsbedrijf, van een restaurant- of cafébedrijf, van een afhaal- of besteldienst of van een ambachtsbedrijf, een en ander indien in de verhuurde ruimte