ECLI:NL:RBAMS:2018:7134

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
9 oktober 2018
Zaaknummer
7122996 KK EXPL 18-724
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Huurgeschil tussen woningcorporatie en huurder over tijdelijke verhuizing en ontruiming

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 oktober 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen de woningcorporatie Rochdale en een huurder, aangeduid als [gedaagde]. De huurder had sinds 10 december 2008 een huurcontract voor woning 1, maar moest tijdelijk verhuizen naar woning 2 vanwege saneringswerkzaamheden aan woning 1. Rochdale vorderde in het kort geding dat de huurder woning 2 zou ontruimen, omdat deze woning slechts als wisselwoning was aangeboden voor de duur van de werkzaamheden aan woning 1. De huurder betwistte echter dat woning 2 als wisselwoning was aangeboden en voerde aan dat hij in de veronderstelling verkeerde dat hij deze woning permanent kreeg aangeboden, vooral gezien de langdurige vochtproblemen in woning 1 en eerdere verzoeken om een andere woning.

Tijdens de zitting op 20 september 2018 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. De kantonrechter oordeelde dat Rochdale niet voldoende duidelijk had gecommuniceerd dat woning 2 slechts tijdelijk was. De rechter concludeerde dat de huurder redelijkerwijs mocht aannemen dat hij woning 2 voor onbepaalde tijd kreeg aangeboden, en dat Rochdale hierin tekort was geschoten. Daarom werd de vordering tot ontruiming van woning 2 afgewezen. Wel werd de huurder veroordeeld tot betaling van de huurprijs voor woning 2 vanaf 15 juni 2018, omdat deze vordering niet betwist was. Rochdale werd als grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht
zaaknummer: 7122996 KK EXPL 18-724
vonnis van: 4 oktober 2018

vonnis van de kantonrechterkort geding

I n z a k e

de stichting

WONINGSTICHTING ROCHDALE,
gevestigd te Amsterdam,
eiseres,
nader te noemen: Rochdale,
gemachtigde: mr. R.N.E. Visser,
t e g e n

[gedaagde] ,

wonende te [woonplaats] ,
gedaagde,
nader te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. W. Albers.

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

Bij dagvaarding van 10 augustus 2018 met producties, heeft Rochdale een voorziening gevorderd.
Ter zitting van 20 september 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Namens Rochdale zijn [naam 1] en [naam 2] verschenen, vergezeld door de gemachtigde. [gedaagde] is verschenen, vergezeld door de gemachtigde. Rochdale heeft op voorhand een aanvullende productie in het geding gebracht. Partijen hebben ter zitting hun standpunten aan de hand van pleitnotities toegelicht. Na verder debat is vonnis gevraagd en is een datum voor vonnis bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1.1.
[gedaagde] huurt sinds 10 december 2008 van Rochdale de woning aan de [adres 1] (hierna: woning 1). De huurprijs voor deze woning bedraagt € 468,26 per maand.
1.2.
In verband met werkzaamheden aan woning 1, onder meer zwamsanering, in de periode van 3 tot en met 29 mei 2018, is [gedaagde] verhuisd naar de woning aan de [adres 2] (hierna woning 2). De huurprijs voor deze woning bedraagt € 600,72 per maand. [gedaagde] is echter de huurprijs voor woning 1 blijven betalen.
1.3.
Rochdale heeft [gedaagde] meerdere malen verzocht om na afronding van de werkzaamheden woning 2 te verlaten en terug te keren naar woning 1. Dit heeft [gedaagde] niet gedaan.
1.4.
[gedaagde] is nierpatiënt en moet 3 x per week gedialyseerd worden. Verder lijdt [gedaagde] aan een ernstige vorm van jicht. Hij is rolstoelafhankelijk.

Geschil

2. Rochdale vordert dat [gedaagde] bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, veroordeeld zal worden:
2.1.
om woning 2 te ontruimen binnen 2 dagen na betekening van het vonnis op straffe van een dwangsom;
2.2.
tot betaling van € 600,72 vanaf 15 juni 2018 voor elke maand dat hij woning 2 onder zich houdt tot aan de ontruiming;
2.3.
tot betaling van € 462,50 aan buitengerechtelijke kosten;
2.4.
in de proceskosten.
3. Rochdale stelt hiertoe dat woning 2 een wisselwoning is en dat deze slechts is aangeboden voor de duur van de werkzaamheden aan woning 1. De werkzaamheden zijn inmiddels afgerond, zodat [gedaagde] gehouden is om terug te keren naar woning 1.
4. [gedaagde] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. In dit kort geding dient te worden beoordeeld of de in deze zaak aannemelijk te achten omstandigheden een ordemaatregel vereisen dan wel of de vordering van Rochdale in een bodemprocedure een zodanige kans van slagen heeft dat het gerechtvaardigd is op de toewijzing daarvan vooruit te lopen door het treffen van een voorziening zoals gevorderd. Het navolgende behelst dan ook niet meer dan een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen.
6. [gedaagde] betwist dat woning 2 hem is aangeboden als wisselwoning. Volgens [gedaagde] bestonden er vanaf het begin van de huurperiode in 2008 vochtproblemen in woning 1. Hoewel hij daarover klaagde bij Rochdale, is niets aan de vochtproblemen gedaan. [gedaagde] heeft daarom meerdere keren om een andere woning gevraagd en Rochdale heeft daarover ook met hem, in ieder geval in 2016, gesproken.
7. Onbetwist is gebleven dat een medewerker van Rochdale, [naam 1] , pas begin 2018 in de woning is komen kijken. Hij schrok van de staat van de woning en heeft ervoor gezorgd dat met voorrang herstelwerkzaamheden zouden worden uitgevoerd. Het voorgaande is door [naam 1] ook ter zitting bevestigd. Een medewerker van Rochdale, [naam 2] , heeft net voor aanvang van de werkzaamheden [gedaagde] gebeld met de mededeling dat hij in verband met de werkzaamheden moest verhuizen naar woning 2. [naam 2] heeft ter zitting daarbij verklaard dat hij in dat telefoongesprek eveneens heeft gezegd dat het om een wisselwoning ging. [gedaagde] voert aan dat hij dat niet zo heeft begrepen en op dat moment dacht dat hem na de jarenlange vochtproblemen eindelijk een andere woning werd aangeboden. Pas toen hij in woning 2 was getrokken, heeft Rochdale hem mondeling en schriftelijk duidelijk gemaakt dat het wat haar betreft om een wisselwoning ging.
8. [naam 2] heeft ter zitting bevestigd dat Rochdale vóór de verhuizing naar woning 2 [gedaagde] niet schriftelijk heeft bevestigd dat het om een wisselwoning ging. Zij heeft daardoor de mogelijkheid laten ontstaan dat [gedaagde] de mondelinge mededeling van [naam 2] dat het om een wisselwoning ging, zo hij deze al heeft gedaan, niet zo heeft begrepen als deze was bedoeld. Gelet op de langdurige vochtproblemen en de eerdere verzoeken van [gedaagde] om een andere woning, komt het niet onwaarschijnlijk voor dat [gedaagde] heeft begrepen dat hij permanent woning 2 kreeg aangeboden. Door vervolgens naar woning 2 te verhuizen met zijn gehele inboedel - gesteld noch gebleken is immers dat hij tijdelijk inboedel heeft laten opslaan -, wordt voorshands geoordeeld dat hij heeft begrepen, en gelet op de omstandigheden ook redelijkerwijs mocht begrijpen, dat de woning voor onbepaalde tijd werd aangeboden en dat hij dit aanbod als zodanig heeft aanvaard. Dat het niet de bedoeling was van Rochdale om de woning voor onbepaalde tijd aan te bieden, moet voor haar rekening blijven. Van een professionele verhuurder mag worden verwacht dat zij over dit soort zaken, zoals zij naar eigen zeggen normaal gesproken doet, duidelijk communiceert en één en ander schriftelijk bevestigt om misverstanden te voorkomen. Dit heeft zij in het onderhavige geval niet gedaan.
9. Gevolg hiervan is dat niet de verwachting bestaat dat de bodemrechter de vordering tot ontruiming van woning 2 zal toewijzen, zodat de daarop vooruitlopende gevorderde voorziening zal worden afgewezen. Daarbij is in aanmerking genomen dat [gedaagde] een slechte gezondheid heeft en verhuizen voor hem zwaar is. Bovendien is woning 1 niet aan zijn beperkingen aangepast, terwijl woning 2 dat (bij toeval) wel is.
10. De vordering tot betaling van de huurprijs van woning 2 ten bedrage van € 600,72 vanaf 15 juni 2018 is wel toewijsbaar en ook overigens niet door [gedaagde] betwist. De reeds betaalde huurpenningen dienen daarop vanzelfsprekend in mindering te worden gebracht.
11. De vordering tot betaling van buitengerechtelijke incassokosten is bij deze uitkomst niet toewijsbaar.
12. Rochdale dient als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij met de proceskosten te worden belast.

BESLISSING

De kantonrechter:
wijst de vordering tot ontruiming af;
veroordeelt [gedaagde] vanaf 15 juni 2018 tot betaling van een maandelijkse huurprijs van € 600,72, onder vermindering van de reeds betaalde huurpenningen;
veroordeelt Rochdale in de kosten van het geding, tot op heden aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 400,00 aan salaris voor de gemachtigde, voor zover van toepassing, inclusief btw;
veroordeelt Rochdale in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 50,00 aan salaris gemachtigde, te verhogen met een bedrag van € 68,00 en de explootkosten van betekening van het vonnis, een en ander voor zover van toepassing inclusief btw, onder de voorwaarde dat Rochdale niet binnen veertien dagen na aanschrijving volledig aan dit vonnis heeft voldaan en betekening van het vonnis pas na veertien dagen na aanschrijving heeft plaatsgevonden;
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 4 oktober 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.