In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 9 oktober 2018 een tussenbeschikking gegeven met betrekking tot de voortzetting van de ISD-maatregel voor de veroordeelde, geboren in 1992 en gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting. De rechtbank heeft de noodzaak van de voortzetting van de maatregel beoordeeld op basis van de problematiek van de veroordeelde en de beveiliging van de maatschappij. De ISD-maatregel was opgelegd voor een periode van twee jaar, en de rechtbank heeft eerder al besloten tot voortzetting van de maatregel in verband met de bescherming van de maatschappij en het recidiverisico. De veroordeelde had aanvankelijk goed meegewerkt aan de tenuitvoerlegging, maar vertoonde sinds medio 2018 problematisch gedrag, waaronder het niet meewerken aan urinecontroles en het gebruik van drugs en alcohol. Dit leidde tot een verslechtering van zijn psychische toestand, wat door deskundigen werd bevestigd. De rechtbank concludeert dat er nog steeds recidivegevaar aanwezig is en dat de voortzetting van de ISD-maatregel noodzakelijk is om de veroordeelde te stabiliseren en te begeleiden naar de juiste zorg en woonplek. De verzoeken van de verdediging om opheffing van de maatregel werden afgewezen, en de rechtbank heeft besloten dat de tenuitvoerlegging van de ISD-maatregel wordt voortgezet.