ECLI:NL:RBAMS:2018:7036

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 oktober 2018
Publicatiedatum
4 oktober 2018
Zaaknummer
13/752175-17 RL 17/8287
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering van Nederlandse supporters van ADO Den Haag aan Belgische autoriteiten na wangedrag tijdens voetbalwedstrijd

Op 4 oktober 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van twee supporters van de voetbalclub ADO Den Haag aan de Belgische justitiële autoriteiten. De Belgische autoriteiten hadden om de overlevering verzocht, omdat de supporters verdacht werden van wangedrag tijdens de voetbalwedstrijd Brugge-Antwerpen op 22 oktober 2017. De rechtbank behandelde de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, die was ingediend door de officier van justitie. De zitting vond plaats op 20 september 2018, waarbij de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek aanwezig was en de opgeëiste persoon werd bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J.J. Visser.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het Europees aanhoudingsbevel (EAB) beoordeeld. Het EAB bevatte een beschrijving van de feiten en de betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten, die onder meer geweldpleging en wederspannigheid omvatten. De rechtbank oordeelde dat het EAB voldeed aan de vereisten van de Overleveringswet en dat de feiten naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank wees het verzoek van de raadsman om aanvullende informatie af en concludeerde dat de overlevering kon worden toegestaan.

De rechtbank stelde vast dat de opgeëiste persoon de Nederlandse nationaliteit heeft en dat er garanties waren dat hij zijn straf in Nederland zou kunnen ondergaan. De rechtbank concludeerde dat er geen weigeringsgronden waren die de overlevering in de weg stonden. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. J.A.A.G. de Vries en B. Poelert, rechters, en werd uitgesproken in openbare zitting.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752175-17
RK-nummer: 17/8287
Datum uitspraak: 4 oktober 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 21 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 11 december 2017 door de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, België, en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboortegegevens] 1991,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres
[adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 20 september 2018.
Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon is bijgestaan door zijn raadsman mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en heeft vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht.
De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Nederlandse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 11 december 2017, afgegeven door eerder vermelde Onderzoeksrechter.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vier naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.1
Genoegzaamheid
Inleiding.Op 24 januari 2018 heeft het IRC aan de onderzoeksrechter gevraagd om (per afzonderlijk feit) aan te geven wat de precieze rol van de opgeëiste persoon is en uit welke feitelijke handelingen c.q. gedragingen zijn betrokkenheid bij de strafbare feiten volgt.
De onderzoeksrechter heeft daarop een gescande versie van het proces-verbaal [nummer] , opgemaakt door de lokale politie Brugge, aan het dossier toegevoegd, bestaande uit een fotobijlage. Op de foto’s en screenshots staat de opgeëiste persoon steeds omcirkeld en elke foto en screenshot is voorzien van een korte toelichting.
Standpunt raadsmanDe raadsman heeft
primairbepleit dat de overlevering moet worden geweigerd op grond van artikel 2, tweede lid, onder e OLW, omdat een omschrijving van de omstandigheden waaronder de feiten zijn gepleegd en een omschrijving van de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon ontbreken. Niet duidelijk is welke foto’s bij welk feit horen. Zo is het bijvoorbeeld onmogelijk om vast te stellen welke foto’s betrekking zouden hebben op de ‘wederspannigheid’ (feit A).
Subsidiairheeft de raadsman verzocht de behandeling aan te houden en aanvullende informatie op te vragen.
Standpunt officier van justitieDe verschillende feiten zijn genoegzaam omschreven. Wat er op 22 oktober 2017 in Brugge is gebeurd, moet worden gezien als één feitencomplex met vier juridische kwalificaties naar Belgisch recht. Het
‘deel uitmaken van een vereniging met het oogmerk om een aanslag te plegen op personen of op eigendommen’(feit H) moet worden geïnterpreteerd als ‘bendevorming’, een strafverzwarende vorm van ‘medeplegen’.
Voor de opgeëiste persoon is duidelijk wat hem wordt verweten, de fotobijlage maakt dit eens te duidelijker. Het EAB is genoegzaam.
Oordeel rechtbankDe rechtbank volgt het standpunt van de officier van justitie.
Het EAB dient gegevens te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
De omschrijving van de feiten in het onderhavig EAB in combinatie met de fotobijlage met onderschriften laat geen twijfel over het soort incident dat op 22 oktober 2017 volgde op de voetbalwedstrijd Brugge-Antwerpen, te weten ‘hooliganisme’, en over de verdenking dat de opgeëiste persoon bij deze feiten betrokken is geweest.
Zo is op de foto’s onder meer te zien dat een man die door de Belgische politie is geïdentificeerd als de opgeëiste persoon een asbak-vuilnisbak vastpakt en meeneemt en daarmee in de richting van de politiebarrage loopt, met dit voorwerp een gooibeweging maakt in de richting van de politiebarrage, opnieuw naar voren stapt in de richting van de politiebarrage en het voorwerp in de richting van de politiebarrage gooit, waarna het door een politieman met een schild wordt afgeweerd.
Op andere foto’s is dezelfde man zichtbaar met een broeksriem in zijn handen en met een verkeersbord in zijn handen dat hij even later gooit in de richting van de politiebarrage.
Naar het oordeel van de rechtbank voldoet de feitsomschrijving in het EAB, beschouwd in combinatie met de aanvullende fotobijlage, aan de vereisten die artikel 2, tweede lid, onder e OLW daaraan stelt. De naleving van het specialiteitsbeginsel is gewaarborgd. Het verweer slaagt niet
De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om nadere informatie in te winnen en wijst het aanhoudingsverzoek af.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan, want de feiten kunnen naar Nederlands recht worden gekwalificeerd als volgt:
  • medeplegen van wederspannigheid
  • medeplegen van poging tot zware mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
  • medeplegen van mishandeling, terwijl het misdrijf wordt gepleegd tegen een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, meermalen gepleegd
  • openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen of goederen.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit. Zijn overlevering kan daarom alleen worden toegestaan, als naar het oordeel van de rechtbank is gewaarborgd dat, als hij voor de feiten waarvoor de overlevering kan worden toegestaan in de uitvaardigende lidstaat tot een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf wordt veroordeeld, hij deze straf in Nederland zal mogen ondergaan.
De procureur des Konings, verbonden aan het Parket van de Procureur des Konings West-Vlaanderen, afdeling Brugge, heeft op 1 februari 2018 de volgende garantie gegeven:
Overeenkomstig artikel 5 §3 van het kaderbesluit d.d. 13 juni 2002 betreffende het Europees aanhoudingsbevel bied ik u de garantie voor de terugkeer naar Nederland van de door u overgeleverde Nederlandse onderdaan of ingezetene, in casu Nederlands onderdaan [opgeëiste persoon] .
Deze garantie houdt in dat, eens betrokkene in België onherroepelijk tot een vrijheidsbenemende straf of maatregel is veroordeeld, deze persoon naar Nederland zal terugkeren om deze straf of maatregel daar te ondergaan.
De terugkeer zal gebeuren op basis van het Europees Kaderbesluit toepassing van het beginsel van wederzijdse erkenning op de vrijheidsbenemende straffen of maatregelen, uitgesproken in een lidstaat van de Europese Unie (2008/909/JBZ).
Uit artikel 2:13, eerste lid, aanhef en onder f, van de Wet wederzijdse erkenning en tenuitvoerlegging vrijheidsbenemende en voorwaardelijke sancties volgt dat deze garantie alleen kan worden geëffectueerd, indien de feiten ook naar Nederlands recht strafbare feiten opleveren. Zoals onder 4 vastgesteld is aan deze voorwaarde voldaan en naar het oordeel van de rechtbank is de hiervoor vermelde garantie voldoende.

6.Artikel 9, eerste lid, sub c OLW

Inleiding.
De opgeëiste persoon heeft met betrekking tot op diezelfde dag rond de voetbalwedstrijd voorgevallen wangedrag een bestuurlijke boete gekregen ter hoogte van € 1.500,- en heeft op zitting verklaard dat hij deze boete, na het treffen van een betalingsregeling, heeft betaald.
Naar aanleiding hiervan heeft de rechtbank onderzocht of de weigeringsgrond als bedoeld in artikel 9, eerste lid, onder c OLW aan de orde is.
Dit artikel luidt, voor zover van toepassing, als volgt:
Overlevering van de opgeëiste persoon wordt niet toegestaan voor een feit terzake waarvan (…) c. hij naar het recht van een andere lidstaat niet meer kan worden vervolgd, ten gevolge van een in die lidstaat ter zake van hetzelfde feit genomen onherroepelijke beslissing.
De raadsman heeft bij zijn pleitnota een deel van een bestuurlijk proces-verbaal overgelegd, met nummer 003011/17 van 12 december 2017. De bijlage bij dit proces-verbaal bevat een aantal foto’s waarbij een persoon, herkend als de opgeëiste persoon, is omcirkeld.
Standpunt raadsmanDe opgeëiste persoon heeft een bestuurlijke boete opgelegd gekregen op grond van onder meer artikel 21bis (Belgische) Voetbalwet. Die beslissing is onherroepelijk, terwijl de boete is of wordt voldaan. Artikel 21bis Voetbalwet houdt – kort gezegd – in het niet opvolgen van aanwijzingen van stewards of leden van de politiediensten. Als pleegplaatsen staan aangemerkt het stadion van Club Brugge maar ook de Gistelse Steenweg te Brugge. De Gistelse Steenweg valt binnen de perimeter rond het stadion van Brugge. Dat is dezelfde pleegplaats als waar de feiten voorvielen, waarvoor de overlevering wordt verzocht. Ook de pleegplaats en het tijdstip van de verweten gedragingen komen overeen. Voorstelbaar is dat er overlap is tussen het Belgische feit ‘weerspannigheid’ en het niet opvolgen van de aanwijzing van de politiediensten uit artikel 21bis Voetbalwet. In het dossier bevindt zich geen omschrijving van de omstandigheden van de weerspannigheid. Ook dat is een reden om de zaak aan te houden en nadere informatie aan de Belgische autoriteiten te vragen.
Standpunt officier van justitie
De bestuurlijke boete heeft te maken met feiten die binnen in het stadion plaatsvonden. Dat blijkt ook uit de foto’s die bij de bestuurlijke boete gevoegd zijn. Er heeft geen strafrechtelijke vervolging plaatsgevonden ten aanzien van de feiten waar het EAB betrekking op heeft. De weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid sub c OLW is niet aan de orde.
Oordeel rechtbankDe rechtbank vat hetgeen de raadsman heeft bepleit op als een beroep op de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid, onder c OLW met betrekking tot feit A, de weerspannigheid.
Dit feit zou volgens het EAB op 22 oktober 2017 hebben plaatsgevonden op het kruispunt van de Gistelse Steenweg met de Lange Molenstraat/Korte Molenstraat te Brugge.
De rechtbank stelt vast dat bladzijde 2 van het bestuurlijk proces-verbaal niet is overgelegd.
Op bladzijde 1 staat als pleegdatum aangegeven 22/10/2017 tussen 16:15 uur en 18:30 uur.
Als pleegplaats het voetbalstadion aan de Olympialaan te Brugge en de Gistelse Steenweg te Brugge.
Uit een bij het bestuurlijk proces-verbaal gevoegde verklaring van [naam] , hoofdinspecteur van politie van de PZ Brugge, blijkt dat is vastgesteld dat de opgeëiste persoon zich heeft schuldig gemaakt aan overtreding van de artikelen 22, 22 1e en 23 van de Belgische Voetbalwet. Voor deze overtredingen is de bestuurlijke boete gegeven.
Als overtredingen worden genoemd:
  • het zonder geldig toegangsbewijs betreden of pogen te betreden van bepaalde, niet voor het publiek toegankelijke zones van het stadion, waaronder begrepen het speelveld en de aansluitende zones die zijn afgescheiden van het publieken
  • het aanzetten tot slagen en verwondingen, haat en woede door een ieder die zich bevindt in het stadion.
Op de bij het bestuurlijk proces-verbaal gevoegde foto’s 1, 2 en 3 is te zien dat een persoon, herkend als de opgeëiste persoon, over de omheining kruipt en door een steward terug naar zijn vak wordt begeleid. Op de foto’s 4, 5 en 6 is dezelfde persoon te zien, omstuwd door stewards, en te zien zijn delen van de tribune in het stadion.
Uit het voorgaande blijkt dat de bestuurlijke boete betrekking heeft op gedragingen
binnen inhet stadion, terwijl het EAB betrekking heeft op feiten, waaronder wederspannigheid, gepleegd
buitenhet stadion na afloop van de wedstrijd, zodat de weigeringsgrond van artikel 9, eerste lid onder c OLW niet aan de orde is, noch dat het una via beginsel is geschonden.
Het verweer slaagt niet. De rechtbank ziet in hetgeen is aangevoerd geen aanleiding om nadere informatie in te winnen.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 45, 47, 141, 180, 300, 302 en 304 Wetboek van Strafrecht en 2, 5, 6 en 7 Overleveringswet.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter bij de rechtbank van Eerste Aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge, ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
De jongste rechter is buiten staat deze uitspraak mede te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.