ECLI:NL:RBAMS:2018:6970

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
25 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
13/751870-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake Europese aanhoudingsbevel voor niet betalen van kinderalimentatie

Op 25 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een tussenuitspraak gedaan in een rekestprocedure met parketnummer 13/751870-17. Deze uitspraak betreft een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering is ingediend naar aanleiding van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 20 juli 2017 door de Poolse autoriteiten is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1959 in Polen, wordt beschuldigd van het niet betalen van kinderalimentatie, wat onder artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht valt. Tijdens de openbare zitting op 11 september 2018 heeft de rechtbank de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de officier van justitie, mr. R. Vorrink, heeft de zaak gepresenteerd. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd, omdat zij meer informatie nodig heeft over de dubbele strafbaarheid van het feit waarvoor de overlevering is gevraagd. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB niet duidelijk maakt of de opgeëiste persoon zijn kinderen daadwerkelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht, wat een vereiste is voor de overlevering. De rechtbank heeft daarom besloten het onderzoek te heropenen en de officier van justitie in de gelegenheid te stellen om nadere vragen te stellen aan de Poolse autoriteiten. De rechtbank heeft de oproeping van de opgeëiste persoon en een tolk in de Poolse taal bevolen voor een nader te bepalen datum.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751870-17
RK nummer: 18/219
Datum uitspraak: 25 september 2018
TUSSENUITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 4 januari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 20 juli 2017 door
the Circuit Courtin Wrocław (Polen) en het strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1959,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres:
[adres] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 11 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. J.M.J.H. Coumans, advocaat te Amsterdam-Duivendrecht en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd, omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
a binding sentence of the District Court for Wrocław-Śródmieścievan 30 januari 2002, referentie: V K 1260/01. Deze straf is voorwaardelijk opgelegd, met een proeftijd van vier jaar. Bij een
binding decisionvan 25 mei 2006 heeft
the District Court for Wrocław-Śródmieściede tenuitvoerlegging van deze straf bevolen.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van 1 jaar en 6 maanden. De vrijheidsstraf is aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemd vonnis.

4.Strafbaarheid; feit waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
Volgens onderdeel e) van het EAB heeft het EAB betrekking op één feit. Het feit is als volgt omschreven:
“Between January 1999 and February 2000 in Wroclaw, he persistently evaded the duty imposed on him by law and under the decision of the District Court for Wroclaw-Krzyki dated 14th February 1995, court file no. R III C 20/95, to provide maintenance payments to his underage children, namely [naam 1] and [naam 2] , of a total of 180 PLN per month, subsequently increased up to 500 PLN per month under the sentence of the District Court for Wroclaw-Krzyki dated 17th March 1998, court file no. R III C 1136/97, thereby exposing them to a situation where they could not satisfy their essential needs.”
Het niet betalen van kinderalimentatie kan naar Nederlands recht onder de delictsomschrijving van artikel 255 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) worden gebracht als de alimentatieplichtige weet dat er minst genomen een aanmerkelijke kans is dat het kind in een hulpeloze toestand wordt gebracht of gelaten. Van dit laatste is sprake wanneer er een concreet gevaar dreigt voor het leven of de gezondheid van het kind. In recente rechtspraak heeft de rechtbank in soortgelijke zaken geoordeeld dat uit de omschrijving van het feit in het EAB niet kan worden afgeleid dat de opgeëiste persoon zijn kind daadwerkelijk en opzettelijk in een hulpeloze toestand heeft gebracht. In het verleden heeft de rechtbank echter ook geoordeeld dat de feitsomschrijving naar Nederlands recht wel kan vallen onder artikel 255 Sr (zie rechtbank Amsterdam 21 augustus 2012 inzake K. (13/706465-12).
De rechtbank acht het met het oog hierop nodig dat meer helderheid wordt verkregen over het feit waarvoor de overlevering is gevraagd. Om die reden zal de rechtbank het onderzoek heropenen teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de uitvaardigende justitiële autoriteit te vragen of:
de alimentatieplichtige wist dat er minst genomen een aanmerkelijke kans was dat de het kind in een hulpeloze toestand werd gebracht of gelaten, en
het kind daadwerkelijk aan een concreet gevaar voor diens leven of gezondheid is gebracht of gelaten.

5. Bespreking overige verweren

In het licht van hetgeen de rechtbank hiervoor onder 4. heeft geoordeeld, komt zij thans nog niet toe aan de bespreking van het gevoerde verweer dat ziet op een eventuele gelijkstelling van de opgeëiste persoon met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

6.Beslissing

HEROPENT en SCHORSThet onderzoek voor onbepaalde tijd teneinde de officier van justitie in de gelegenheid te stellen de onder 4. vermelde vragen te stellen;
BEVEELTde oproeping van de opgeëiste persoon tegen een nader te bepalen datum en tijdstip, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman;
BEVEELTde oproeping van een tolk in de Poolse taal tegen een nader te bepalen datum en tijdstip.
Aldus gedaan door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. C. Klomp en A.R.P.J. Davids, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. N.M. van Trijp, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 25 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat omdeze uitspraak mede te ondertekenen.