In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 27 september 2018 uitspraak gedaan in een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door het Parket van de procureur des Konings Antwerpen op 3 november 2017. De opgeëiste persoon, geboren in 1969, is in België veroordeeld tot een vrijheidsstraf van drie jaar. De rechtbank heeft de zaak behandeld op verschillende zittingen, waarbij de detentieomstandigheden in België en de mogelijkheid van stakingen in Belgische gevangenissen een belangrijke rol speelden.
Tijdens de zitting op 14 juni 2018 heeft de officier van justitie geconcludeerd tot toelaatbaarheid van de overlevering, terwijl de raadsman geen verweer voerde. De rechtbank heeft de beslistermijn verlengd om meer tijd te hebben voor beraad. In de tussenuitspraak van 28 juni 2018 heeft de rechtbank aangegeven dat recente ontwikkelingen in België aanleiding gaven tot heroverweging van de detentieomstandigheden. De rechtbank heeft het onderzoek heropend en op 19 juli 2018 de behandeling voortgezet, waarbij opnieuw geen verweer werd gevoerd.
In de tussenuitspraak van 2 augustus 2018 heeft de rechtbank vastgesteld dat, ondanks het beëindigen van stakingen, de situatie in de Belgische detentiecentra zorgwekkend bleef. De rechtbank heeft besloten het onderzoek te schorsen totdat meer duidelijkheid was over de detentieomstandigheden. Op 13 september 2018 is de behandeling voortgezet, waarbij de identiteit van de opgeëiste persoon is vastgesteld. Uiteindelijk heeft de rechtbank geoordeeld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en dat er geen weigeringsgronden zijn, waardoor de overlevering is toegestaan.