ECLI:NL:RBAMS:2018:6947

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
13/702049-18, 13/097038-16 (tul), 13/018325-16 (tul) en 13/104584-15 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meerdere diefstallen met valse sleutel door verdachte

Op 26 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere diefstallen met een valse sleutel. De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, en de verdediging door mr. I.N. Güçlü. De tenlastelegging omvatte drie feiten van diefstal, waarbij de verdachte geldbedragen heeft weggenomen door gebruik te maken van de bankpassen van de slachtoffers. De feiten vonden plaats tussen oktober 2017 en januari 2018 in Amsterdam en Leiderdorp. De rechtbank heeft de bewijsvoering beoordeeld, waarbij camerabeelden en herkenningen door verbalisanten een belangrijke rol speelden. De rechtbank oordeelde dat de herkenningen voldoende overtuigend waren, ondanks de verdediging die de betrouwbaarheid van deze herkenningen betwistte. Uiteindelijk heeft de rechtbank de verdachte schuldig bevonden aan de diefstallen, met uitzondering van enkele transacties waar onvoldoende bewijs voor was. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 90 dagen, waarvan 70 dagen voorwaardelijk, en een werkstraf van 100 uren. De rechtbank heeft ook de tenuitvoerlegging van eerdere voorwaardelijke straffen beoordeeld, waarbij de vordering tot tenuitvoerlegging in een zaak werd afgewezen en in een andere zaak werd gelast. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/702049-18, 13/097038-16 (tul), 13/018325-16 (tul) en 13/104584-15 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 26 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1998,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres 1] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. I.N. Güçlü, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
feit 1
diefstal van een geldbedrag van 2.272 euro, toebehorende aan [persoon 1] , door te pinnen met de bankpas en bijbehorende pincode van die [persoon 1] , gepleegd op 17 oktober 2017 te [plaats 2], in elk geval in Nederland;
feit 2
diefstal in vereniging van een geldbedrag van 5.822,85 euro, toebehorende aan [persoon 2] , door te pinnen met de bankpas en bijbehorende pincode van die [persoon 2] , gepleegd in de periode van 3 en 4 november 2017 te Amsterdam;
feit 3
diefstal van een geldbedrag van 1.804,76 euro, toebehorende aan [persoon 3] , door te pinnen met de bankpas en bijbehorende pincode van die [persoon 1] , gepleegd op 27 januari 2018 te Amsterdam.
Kennelijke verschrijving
De rechtbank leest het in de laatste regel van het onder 3 tenlastegelegde vermelde ‘ [persoon 1] ’ als ‘ [persoon 3] ’, omdat van een kennelijke verschrijving sprake is. De verbetering van deze misslag schaadt verdachte niet in zijn verdediging.
De gehele tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat alle drie de tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. De officier van justitie heeft daartoe kort gezegd het volgende aangevoerd.
Ten aanzien van feit 1
Twee verbalisanten hebben verdachte herkend als de persoon die op de beelden te zien is als er gepind wordt met de pinpas van aangeefster. De
stillsvan de camerabeelden zijn duidelijk, verdachte draagt een opvallende jas. Gelet op de korte tijdspanne tussen de drie transacties, zijn alle drie de transacties te bewijzen, ook die in Leiderdorp. Dit kan worden bewezen, omdat in de tenlastelegging is opgenomen ‘in elk geval in Nederland’.
Ten aanzien van feit 2
Van drie transacties zijn beelden waarop verdachte te zien is. Hij wordt door drie verbalisanten herkend. Van deze drie transacties ( [plaats transacties] ) kan dan ook worden bewezen dat verdachte het geld heeft weggenomen. Bij de andere twee transacties is een andere verdachte op de beelden te zien, zodat deze niet aan verdachte kunnen worden toegerekend. Dat er sprake is van medeplegen kan niet worden bewezen, omdat er onvoldoende blijkt van het contact tussen verdachte en die andere persoon.
Ten aanzien van feit 3
Ook ten aanzien van feit 3 geldt dat verdachte door verbalisanten wordt herkend aan de hand van de beelden. De vier transacties vinden binnen zeer korte tijd plaats, zodat deze alle vier aan verdachte kunnen worden toegerekend.
3.2.
Standpunt van de verdediging
Verdachte ontkent zich aan de tenlastegelegde feiten schuldig te hebben gemaakt. De raadsvrouw heeft integrale vrijspraak bepleit en zij heeft hiertoe kort gezegd het volgende naar voren gebracht.
De ambtshalve herkenningen door de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] voldoen niet aan de daarvoor gangbare criteria. Voor de betrouwbaarheid van een herkenning is onder meer van belang dat van een persoon voldoende duidelijke specifiek onderscheidende kenmerken zichtbaar zijn. Daar is hier geen sprake van. De kwaliteit van de
stillsin het dossier is slecht. Ten tweede is van belang onder welke omstandigheden en met welke frequentie verbalisanten de betreffende persoon eerder hebben gezien. Cliënt is niet vaak op de [adres 1] . Mogelijk vergissen de verbalisanten zich in de herkenning. Daar komt bij dat de opvallende jas niet bij de doorzoeking van de woning van cliënt is aangetroffen. Ten aanzien van feit 2 geldt dat het medeplegen niet kan worden bewezen.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat alle drie de tenlastegelegde feiten zijn bewezen, met uitzondering van een paar onderdelen. De rechtbank komt tot dit oordeel op grond van het volgende.
In het dossier bevinden zich stills van camerabeelden van verschillende transacties. De data en tijdstippen van de camerabeelden komen overeen met de tijdstippen die in de verschillende aangiftes worden genoemd. Dat betekent dat op elke still de persoon te zien is die op dat moment een betaling doet of een geldbedrag pint met de pinpas van de desbetreffende aangever. Volgens verschillende verbalisanten is verdachte (op twee transacties na) telkens degene die op de beelden te zien is. De rechtbank ziet zich gesteld voor de vraag of deze herkenningen voldoende overtuigend zijn om tot het oordeel te komen dat verdachte inderdaad degene is die op de verschillende beelden te zien is.
Aanvankelijk was de rechtbank daarvan niet geheel overtuigd. Op verschillende beelden is een persoon te zien die geld opneemt bij een pinautomaat. Op de beelden is te zien dat deze persoon een zwarte jas met op de schouders rood met zwarte blokken en een pet draagt en zijn gezicht probeert te vervormen, door zijn lippen in te trekken en de ogen (half) te sluiten. Dat maakt dat een persoon moeilijker te herkennen is.
Er zijn echter niet alleen beelden beschikbaar van transacties bij pinautomaten, maar ook van transacties in winkels. De rechtbank heeft de foto van verdachte vergeleken met de stills van de beelden uit de winkel [naam winkel] (dossierpagina’s 47 – 49). De rechtbank is van oordeel dat deze beelden dusdanig duidelijk zijn dat de herkenning van de verbalisanten dat verdachte die persoon betreft, voldoende overtuigend is. Hierbij neemt de rechtbank mee dat verbalisant [verbalisant 1] , blijkens het proces-verbaal van herkenning (dossierpagina’s 73 en 74) op 5 januari 2017 een persoon heeft gezien die een zwarte jas met op de schouders rood met zwarte blokken droeg. Deze persoon is als bijrijder in een auto gestapt en is daarna gecontroleerd door een collega van [verbalisant 1] . De bijrijder bleek verdachte te zijn. Ook verbalisant [verbalisant 2] heeft verklaard dat hij verdachte in een dergelijke jas heeft gezien. De verklaring van verdachte ter zitting dat hij niet een dergelijke jas had, acht de rechtbank in dat licht ongeloofwaardig.
De rechtbank is daarnaast van oordeel dat op alle stills telkens dezelfde persoon te zien is. Dit met uitzondering van de beelden van de Albert Heijn [adres 2] en de AKO (feit 2). Dat het telkens dezelfde persoon betreft, baseert de rechtbank op verschillende kenmerken die telkens terugkomen: de snor, de opvallende jas en de pet zonder logo. Daar komt bij dat er meermalen, binnen een kort tijdsbestek, met dezelfde pinpas wordt gepind.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de persoon die op de verschillende beelden is te zien, verdachte is (met uitzondering van de twee genoemde transacties). Daarmee heeft verdachte zich telkens schuldig gemaakt aan diefstal van een geldbedrag, door te pinnen met de pinpas van aangevers.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat verdachte niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor de transacties waarvan geen beelden zijn. Immers blijkt uit het dossier ten aanzien van feit 2 dat de pinpas van aangever [persoon 2] niet alleen door verdachte wordt gebruikt, maar ook door een ander persoon. Het is niet uit te sluiten dat dit ook het geval is bij andere transacties waar geen camerabeelden van zijn. Verdachte zal daarom worden vrijgesproken van de transacties waarvan geen camerabeelden zijn.
Ten slotte overweegt de rechtbank dat verdachte wordt vrijgesproken van het onder 2 tenlastegelegde medeplegen. Hoewel op grond van de camerabeelden een vermoeden ontstaat van betrokkenheid van andere personen, is dit onvoldoende om vast te kunnen stellen dat die betrokkenheid daadwerkelijk bestaat, laat staan waar die betrokkenheid uit bestaat.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II bij dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
feit 1
op 17 oktober 2017 te [plaats 2], met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1.648,- euro, toebehorende aan [persoon 1] , waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode van voornoemde [persoon 1] ;
feit 2
in de periode van 3 november 2017 tot en met 4 november 2017 te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 3.225 euro, toebehorend aan [persoon 2] , waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode van die [persoon 2] ;
feit 3
op 27 januari 2018 te [plaats 1] , met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen geldbedragen van in totaal 1.650,84 euro, toebehorende aan [persoon 3] , waarbij verdachte de weg te nemen geldbedragen onder zijn bereik heeft gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een bankpas met bijbehorende pincode van die voornoemde [persoon 3] .
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 40 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en daarnaast een taakstraf van 40 uren, met bevel, voor het geval dat verdachte de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft opgemerkt dat zij zich kan vinden in de eis van de officier van justitie, indien de rechtbank tot een bewezenverklaring komt.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank zal aan verdachte een gevangenisstraf van 90 dagen opleggen, met aftrek van voorarrest, waarvan 70 dagen voorwaardelijk en daarnaast een werkstraf van 100 uren. Deze strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. In het bijzonder overweegt de rechtbank het volgende.
Verdachte heeft zich meermalen schuldig gemaakt aan diefstal van forse geldbedragen. Hij heeft deze bedragen weggenomen door te betalen of te pinnen met de pinpassen van aangevers. Dat dit zeer ergerlijke en overlast gevende feiten zijn, behoeft geen uitleg. Verdachte heeft zich ten koste van anderen financieel willen verrijken. Daarnaast hebben de aangevers veel overlast ondervonden en zijn bij hen gevoelens van onveiligheid veroorzaakt. De rechtbank weegt, naast de ernst van de feiten, ook mee dat verdachte eerder voor een vergelijkbaar feit is veroordeeld. In beginsel zou een onvoorwaardelijke gevangenisstraf dan ook een passende reactie zijn. De jonge leeftijd van verdachte is voor de rechtbank reden om geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. De rechtbank is echter wel van oordeel dat de eis van de officier van justitie onvoldoende recht doet aan de ernst van de feiten, zodat de rechtbank tot een hogere straf komt.
8. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling
8.1.
Ten aanzien van 13/097038-16
Bij de stukken bevindt zich de op 3 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam, in de zaak met parketnummer 13/097038-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 september 2016 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 40 uren subsidiair 20 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 77bb van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsvrouw van oordeel dat de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf moet worden afgewezen. De voorwaardelijke straf is opgelegd voor overtreding van de leerplichtwet, terwijl verdachte wordt veroordeeld voor diefstallen met een valse sleutel. Omdat dit zeer verschillende soorten strafbare feiten zijn, met een ander rechtsbelang, acht de rechtbank het niet passend om de tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf te gelasten.
8.2.
Ten aanzien van 13/018325-16
Bij de stukken bevindt zich de op 3 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/018325-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 5 september 2016 van de kinderrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 30 uren subsidiair 15 dagen jeugddetentie, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 77bb van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijke strafdeel te gelasten.
8.3.
Ten aanzien van 13/104584-15
Bij de stukken bevindt zich de op 3 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/104584-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 31 augustus 2015 van de kantonrechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een werkstraf voor de duur van 60 uren subsidiair 30 dagen jeugddetentie, met bevel dat deze straf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 77bb van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis.
Omdat verdachte, blijkens de rapportage van de Raad voor de Kinderbescherming van 20 april 2018, de voorwaardelijk opgelegde werkstraf reeds heeft uitgevoerd, zal de rechtbank de officier van justitie niet-ontvankelijk verklaren in haar vordering.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van feit 1, feit 2 en feit 3:
‘diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd.’
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte] ,daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
NEGENTIG (90) DAGEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
ZEVENTIG (70) DAGEN,van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van twee (2) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
HONDERD (100) UREN,met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
VIJFTIG (50) DAGEN.
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij voornoemd vonnis van 5 september 2016, in de zaak met parketnummer 13/018325-16, zijnde een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid voor de duur van dertig (30) uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van vijftien (15) dagen.
Wijst de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/097038-16 af.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/104584-15.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2018.
Mr. K.A. Brunner is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]