Op 26 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing en mishandeling. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A wordt de verdachte beschuldigd van het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing van vier mobiele telefoons en 140 euro aan contant geld, gepleegd op 18 maart 2018. In zaak B wordt de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld van een tas, toebehorende aan een benadeelde partij, gepleegd op 8 juni 2016. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van de verklaringen van de aangevers en de verdachte, alsook andere bewijsmiddelen, geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangevers consistent zijn en dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de diefstal en afpersing heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde in zaak B, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, evenals het strafblad van de verdachte, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de gepleegde feiten.