ECLI:NL:RBAMS:2018:6945

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
1 oktober 2018
Zaaknummer
13/650167-18, 13/654120-16 en 13/685021-14 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal met geweld, afpersing en mishandeling in Amsterdam

Op 26 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing en mishandeling. De zaak betreft twee afzonderlijke incidenten, aangeduid als zaak A en zaak B. In zaak A wordt de verdachte beschuldigd van het medeplegen van diefstal met geweld en afpersing van vier mobiele telefoons en 140 euro aan contant geld, gepleegd op 18 maart 2018. In zaak B wordt de verdachte beschuldigd van diefstal met geweld van een tas, toebehorende aan een benadeelde partij, gepleegd op 8 juni 2016. De rechtbank heeft de zaken gevoegd behandeld en op basis van de verklaringen van de aangevers en de verdachte, alsook andere bewijsmiddelen, geoordeeld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de verklaringen van de aangevers consistent zijn en dat de verdachte, samen met een medeverdachte, de diefstal en afpersing heeft gepleegd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair tenlastegelegde in zaak B, maar heeft hem wel schuldig bevonden aan de subsidiair tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, evenals het strafblad van de verdachte, en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van 12 maanden, met aftrek van voorarrest. Daarnaast is er een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij, die schade heeft geleden door de gepleegde feiten.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/650167-18 (A) en 13/654120-16 (B) (ttz. gev.) en 13/685021-14 (tul) (Promis)
Datum uitspraak: 26 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte]
geboren te [geboorteplaats] ([geboorteland]) op [geboortedag] 1969,
ingeschreven in de Basisregistratie personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieadres] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 12 september 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A en zaak B aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A. van de Venn, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M.H. Aalmoes, naar voren hebben gebracht. De rechtbank heeft ook kennis genomen van wat door de benadeelde partij, [persoon 1] , en zijn raadsman, mr. K.Y. Ramdhan, naar voren is gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
zaak A
het medeplegen van diefstal met geweld en/of afpersing van vier mobiele telefoons en 140 euro aan contant geld, toebehorende aan [persoon 2] of [persoon 3] , door hen, en [persoon 4] , te slaan, verbaal te bedreigen en een vuurwapen te tonen, gepleegd te Amsterdam op 18 maart 2018;
zaak B
diefstal met geweld van een tas met inhoud, toebehorende aan [persoon 1] , door deze te slaan en te schoppen, gepleegd op 8 juni 2016, te Amsterdam. Hetzelfde feitencomplex is subsidiair ten laste gelegd als diefstal en/of mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Standpunt van het Openbaar Ministerie
zaak A
Op grond van de verklaring van verdachte en de verklaringen van de drie aangevers, kan worden bewezen dat verdachte, samen met medeverdachte [medeverdachte] , de vier telefoons heeft weggenomen en de 140 euro heeft afgeperst. De verklaringen van aangevers zijn in hoofdlijnen consistent en daarom bruikbaar voor het bewijs. Verdachte is degene geweest die met de tang heeft geslagen, [medeverdachte] heeft het vuurwapen getoond. Zij hebben bewust samengewerkt, zodat het medeplegen kan worden bewezen. Er is geen sprake van een situatie waarin verdachte de telefoons in onderpand had. Aangevers hebben hier immers geen toestemming voor gegeven.
zaak B
Verdachte heeft verklaard dat hij aangever heeft geslagen en dat hij diens tas heeft meegenomen. Op grond van deze verklaring en de overige bewijsmiddelen kunnen de subsidiair tenlastegelegde feiten, mishandeling en diefstal, worden bewezen. Omdat verdachte het geweld niet heeft toegepast om de diefstal gemakkelijk te maken of het bezit van het gestolene te verzekeren, is geen sprake van diefstal met geweld. Ten aanzien van het primair tenlastegelegde dient dan ook vrijspraak te volgen.
3.2.
Standpunt van de verdediging
zaak A
Verdachte moet worden vrijgesproken. Er zit ruis in de verklaringen van aangevers. De verklaring van verdachte is geloofwaardiger. Hij is inderdaad bij aangevers in de auto gaan zitten, maar hij was alleen. Hij heeft niet geslagen en geen geld weggenomen. Hij is niet voorin de auto geweest. Weliswaar heeft verdachte telefoons van aangevers meegenomen, maar er is geen sprake van diefstal. Hij had deze als onderpand bij zich en zou deze naar de politie brengen. Er was geen sprake van een oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening.
zaak B
Ten aanzien van de primair tenlastegelegde diefstal met geweld dient vrijspraak te volgen. De diefstal en mishandeling kunnen worden bewezen, met uitzondering van het schoppen. Er is geen onderbouwing voor de verklaring van aangever dat hij is geschopt.
3.3.
Oordeel van de rechtbank
3.3.1.
Vrijspraak van het in zaak B primair tenlastegelegde
De rechtbank is, net als de officier van justitie en de raadsvrouw, van oordeel dat niet is bewezen wat onder zaak B primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
3.3.2.
Ten aanzien van zaak A
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van aangevers en die van verdachte deels overeenkomen en deels van elkaar verschillen. Daar waar de verklaring van verdachte afwijkt van die van aangevers, zal de rechtbank de verklaringen van aangevers volgen. Deze komen in hoofdlijnen met elkaar overeen. Dat aangevers mogelijk niet (naar waarheid) verklaren over de aanleiding van de ontmoeting met verdachte, betekent nog niet dat zij niet naar waarheid verklaren omtrent wat er die avond is gebeurd. Dit geldt bijvoorbeeld voor de vraag of verdachte alleen was of dat er een mededader bij was, en of er een vuurwapen is getoond. Gelet op de verklaringen van aangevers is het medeplegen bewezen. Dat geldt ook voor de afpersing van de 140 euro.
Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoons van aangevers uit de auto heeft meegenomen. Op het moment dat verdachte werd aangehouden had hij deze telefoons bij zich. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van diefstal. Verdachte heeft verklaard dat hij de telefoons had meegenomen als onderpand, omdat hij met aangevers ruzie had over drugs. Daarnaast wilde hij de telefoons aan de politie overhandigen, om aan te kunnen tonen dat aangevers in drugs handelen. De rechtbank is van oordeel dat verdachte, door de telefoons uit de auto mee te nemen, als heer en meester over de goederen is gaan beschikken. Verdachte had geen retentierecht of beslagbevoegdheid, zodat is bewezen dat hij zich de goederen wederechtelijk wilde toe-eigenen.
3.3.3.
Ten aanzien van zaak B subsidiair
Verdachte bekent dat hij aangever heeft geslagen en dat hij diens tas heeft meegenomen. Naast deze verklaring zijn er andere bewijsmiddelen waaruit dit blijkt. De rechtbank is dan ook van oordeel dat zowel de tenlastegelegde diefstal als de mishandeling zijn bewezen. Anders dan de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat ook is bewezen dat verdachte aangever heeft geschopt. Naast aangever zelf, verklaart ook getuige [getuige] dat aangever is geschopt.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II van dit vonnis opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
zaak A
op of omstreeks 18 maart 2018 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander,
- met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee mobiele telefoons toebehorende aan [persoon 3] en twee mobiele telefoons toebehorende aan [persoon 2] , welke diefstal werd voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen die [persoon 3] en die [persoon 2] en tegen [persoon 4] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden
en
- met het oogmerk om zich en/of een ander wederrechtelijk te bevoordelen door geweld en bedreiging met geweld die [persoon 2] heeft gedwongen tot de afgifte van 140 euro toebehorende aan die [persoon 2] ,
welk geweld en welke bedreiging met geweld bij genoemde diefstal en genoemde afpersing hierin bestond, dat hij, verdachte en/of zijn mededader
- in de auto van die [persoon 4] zijn gestapt en
- met een tang meermalen tegen het gezicht en de nek van die [persoon 4] heeft geslagen en
- heeft/hebben gezegd: "Geef jullie spullen", "Geef jullie geld" en "Schiet hem, schiet hem" en "Ik ga jullie vermoorden", "Ik ga jullie schieten" en
- een vuurwapen aan die [persoon 4] en die [persoon 3] en die [persoon 2] heeft getoond;
zaak B subsidiair
op 8 juni 2016 te Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een tas met daarin (onder andere) een bankbiljet van 50 euro en medicijnen en sleutels en een oplader van het merk Samsung, toebehorende aan [persoon 1]
en
op 8 juni 2016 te Amsterdam [persoon 1] heeft mishandeld door deze eenmaal of meermalen
- tegen de nek en het linkeroog te slaan en
- terwijl voornoemde [persoon 1] op de grond lag tegen de onderrug te schoppen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1.
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 20 maanden, met aftrek van voorarrest.
7.2.
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bepleit dat aan verdachte een gevangenisstraf moet worden opgelegd, die gelijk is aan de tijd die hij inmiddels al in voorarrest heeft doorgebracht.
7.3.
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken. De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal met geweld, afpersing, mishandeling en diefstal. Dit zijn stuk voor stuk nare strafbare feiten die bij de betreffende slachtoffers pijn en/of letsel, overlast, financiële schade en gevoelens van onveiligheid hebben veroorzaakt. Zowel bij de feiten uit 2016 als bij het incident in 2018 maakt verdachte verkeerde keuzes en pleegt hij strafbare feiten wanneer hij een conflict heeft omtrent de aankoop van drugs. Daar komt bij dat aangever [persoon 1] een slachtoffer is dat daar niets mee te maken heeft. Bij het bepalen van de straf houdt de rechtbank in het nadeel van verdachte rekening met het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 28 augustus 2018, waaruit blijkt dat verdachte zich in het verleden veelvuldig schuldig heeft gemaakt aan soortgelijke strafbare feiten en dat straffen die tot doel hadden om hem te weerhouden van het plegen van strafbare feiten blijkbaar niet tot het gewenste resultaat hebben geleid. Daarom zal de rechtbank aan verdachte een lange, onvoorwaardelijke gevangenisstraf opleggen. Gelet op de ernst van de feiten, die de rechtbank minder zwaar weegt dan de officier van justitie kennelijk heeft gedaan, legt de rechtbank aan verdachte een gevangenisstraf van 12 maanden op, met aftrek van voorarrest.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij, [persoon 1] , vordert € 367,99 aan vergoeding van materiële schade en € 550,00 aan vergoeding van immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Materiële schadevergoeding
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak B subsidiair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 50,00, het bedrag dat uit de sporttas mist, zal worden toegewezen.
De gevorderde materiële schade bestaat overigens uit gereedschap en een fles wijn die zich in de tas zouden hebben bevonden die verdachte heeft weggenomen en uit de schade aan zijn jas. Dat zich de genoemde goederen in de tas bevonden is niet onderbouwd, terwijl de benadeelde partij bij zijn aangifte ook niet heeft genoemd dat deze goederen zijn weggenomen. Ten aanzien van de omvang van de schade aan de jas zijn door de benadeelde geen bewijstukken overgelegd. De benadeelde partij zal ten aanzien van dit gedeelte van de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat de behandeling daarvan dit een onevenredige belasting van het strafgeding oplevert. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
Vast staat dat aan de benadeelde partij door hetzelfde feit rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen.
De hoogte van de vordering is ter terechtzitting betwist. Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend, begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding naar billijkheid op € 350,00.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat onvoldoende is onderbouwd dat de benadeelde partij psychisch letsel heeft opgelopen. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Wettelijke rente
De raadsvrouw heeft bepleit dat de wettelijke rente niet kan worden toegewezen vanaf het moment waarop de feiten zijn gepleegd, maar pas met ingang van heden. Het openbaar ministerie heeft ervoor gekozen om verdachte ruim 2 jaar later pas te dagvaarden. Het zou niet terecht zijn als verdachte over die gehele periode rente zou moeten betalen.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte wettelijke rente moet betalen, vanaf het moment waarop de schade is ontstaan, dus op 8 juni 2016. De wettelijke rente gaat immers in op het moment dat de schuldeiser, verdachte, in verzuim is. Er is in dit geval sprake van een vordering uit onrechtmatige daad, wat betekent dat verzuim intreedt zonder ingebrekestelling. De wettelijke rente gaat dan in op het moment dat de schade ontstaat en dat is in dit geval op 8 juni 2016.
Schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer, [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak B subsidiair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 400,00 (zegge: vierhonderd euro).

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 19 juli 2016 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/685021-14, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 26 maart 2015 van de meervoudige strafkamer te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 10 maanden, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 4 maanden, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank is, net als de officier van justitie, van oordeel dat de officier van justitie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering tot tenuitvoerlegging, omdat het voorwaardelijke strafdeel al eerder ten uitvoer is gelegd.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 57, 63, 300, 310, 312 en 317 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

11.Beslissing

Verklaart het in zaak B primair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A en zaak B subsidiair tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van zaak A
‘diefstal, voorafgegaan van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
en
‘afpersing, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen’
ten aanzien van zaak B
‘diefstal’
en
‘mishandeling’.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte]daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
TWAALF (12) MAANDEN.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [persoon 1] , wonende te [plaats], toe tot € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2016 tot aan de dag van voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [persoon 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [persoon 1] , € 400,00 (zegge: vierhonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf 8 juni 2016 tot aan de dag van voldoening, aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van acht (8) dagen vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in de vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/685021-14.
Gelast de teruggave aan verdachte van:
1. STK Zaktelefoon SAI4SUNG 5545724;
2 1.00 STK Zaktelefoon NOKIA5545731.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. G.H. Marcus en N. Saanen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D.C. Wagter, griffier
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 26 september 2018.
mr. K.A. Brunner is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
[...]