ECLI:NL:RBAMS:2018:6930

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
28 september 2018
Publicatiedatum
28 september 2018
Zaaknummer
AWB - 18 _ 1486
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag Ziektewetuitkering en beoordeling arbeidsongeschiktheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Amsterdam op 28 september 2018, is het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een Ziektewet (ZW) uitkering ongegrond verklaard. Eiser had zijn aanvraag voor een ZW-uitkering ingediend na een ziekmelding op 15 mei 2017, na een eerdere ziekmelding in 2016. De aanvraag werd afgewezen door de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, die stelde dat eiser nog voldoende arbeidsmogelijkheden had. Dit besluit was gebaseerd op rapportages van een primaire verzekeringsarts, die eiser had onderzocht en de dossiergegevens had bestudeerd. Eiser had geen nieuwe medische rapporten overgelegd in beroep.

De rechtbank oordeelde dat het onderzoek door de verzekeringsarts zorgvuldig was uitgevoerd en dat de rapporten aan de vereisten voldeden. Eiser voerde aan dat hij meer beperkt was dan aangenomen, onder andere door een diagnose van COPD en andere gezondheidsproblemen. De rechtbank concludeerde echter dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de relevante informatie had meegenomen en dat er geen nieuwe objectieve medische gegevens waren die de eerdere conclusies konden weerleggen. De geduide functies werden passend bevonden, en de rechtbank oordeelde dat het bestreden besluit op een juiste grondslag berustte.

Uiteindelijk werd het beroep ongegrond verklaard, en er werd geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling. Eiser kreeg geen gelijk, en tegen deze uitspraak kan binnen zes weken hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 18/1486

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 28 september 2018 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. B.B.A. Willering),
en
de raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen,verweerder
(gemachtigde: [naam] ).

Procesverloop

Bij besluit van 8 oktober 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser voor een uitkering op basis van de Ziektewet (ZW) afgewezen.
Bij besluit van 1 februari 2018 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 19 september 2018. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

Wat aan deze procedure voorafging
1. Eiser heeft laatstelijk gewerkt als [functie] ( [functie] , [functie] ) voor gemiddeld 34 uur per week. Op 15 mei 2017 heeft eiser, na een eerdere ziekmelding in 2016, opnieuw een ziekmelding en een aanvraag voor een ZW-uitkering gedaan.
2. Verweerder heeft de aanvraag van eiser voor een ZW-uitkering afgewezen. Verweerder heeft daarbij het standpunt ingenomen dat eiser nog voldoende arbeidsmogelijkheden heeft. Aan dit besluit liggen de rapportages van een primaire verzekeringsarts van 31 juli 2017 en 6 december 2017 ten grondslag. De primaire verzekeringsarts heeft de dossiergegevens van eiser bestudeerd, eiser gezien op het spreekuur van 31 juli 2017 en eiser na het spreekuur lichamelijk en psychisch onderzocht. Naar aanleiding van dit onderzoek heeft de primaire verzekeringsarts nadere informatie bij de behandelend sector opgevraagd. Blijkens het rapport van 6 december 2017 heeft de primaire verzekeringsarts de brieven van de huisarts van 9 augustus 2017 en van 31 oktober 2017 bij zijn onderzoek betrokken. Ook heeft hij een telefonisch onderhoud met de huisarts gehad. De primaire verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat de eerdere opgestelde functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 13 februari 2017 gehandhaafd kan blijven en dat hij de op
9 maart 2017 door de primaire arbeidsdeskundige geduide functies kan verrichten.
3. Naar aanleiding van het bezwaarschrift heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep op 5 januari 2018 een rapport opgesteld – en na de door de hem opgevraagde verklaringen van de longarts van 18 januari 2018, van de orthopedisch chirurg van 16 januari 2018 en van de KNO-arts van 11 januari 2018 – op 25 januari 2018 aangevuld en geconcludeerd dat er geen argumenten zijn om af te wijken van het primaire medische oordeel. Wel heeft hij meer beperkingen aangenomen dan in het primaire oordeel, maar eiser is onveranderd geschikt voor alle geduide functies. Verweerder heeft op basis van dit rapport het bestreden besluit genomen en het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Het standpunt van eiser
4. Eiser voert – kort samengevat – aan dat hij meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Eiser is van mening dat hij 100% arbeidsongeschikt is. Eiser stelt dat de in januari 2018 vastgestelde diagnose COPD bij de besluitvorming moet worden betrokken, omdat dit een langzame progressieve ziekte is en dus ook al bestond op 15 mei 2017. Daarnaast stelt hij dat hij door zijn evenwichtsproblemen gemiddeld 2 tot 6 keer per dag omvalt. Eiser heeft een gebroken rug en kan daardoor niet goed lopen. Ook zijn zijn beide knieën versleten waardoor (trap)lopen wordt belemmerd.
5. Eiser voert daarnaast aan dat hij de geduide functie van [functie] ( [functie] ) niet kan uitoefenen, omdat hij hier zou moeten traplopen. Ook kan hij de functie van [functie] ( [functie] ) niet uitvoeren omdat hij niet deel kan nemen aan het [omschrijving functie] , vanwege de door zijn huisarts voorgeschreven morfine.
De beoordeling van de medische beroepsgronden
Het beoordelingskader van de rechtbank
6. Voor de beoordeling van het beroep van eiser zijn de volgende uitgangspunten van belang. Verweerder mag zijn besluiten over arbeidsongeschiktheid in principe baseren op rapporten van haar verzekeringsartsen en arbeidsdeskundigen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de conclusies moeten logisch voortvloeien uit de rapportages. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze vereisten voldoen. Niet-medisch geschoolden kunnen aannemelijk maken dat rapporten niet op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, tegenstrijdigheden bevatten of niet concludent zijn. Om aannemelijk te maken dat de gegeven medische beoordeling onjuist is, is in beginsel een rapport van een medicus noodzakelijk. [1]

De zorgvuldigheid van het onderzoek

7. De rechtbank is van oordeel dat het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoet aan alle hiervoor onder 6 genoemde voorwaarden. In het rapport van
25 januari 2018 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep duidelijk opgeschreven hoe hij zijn onderzoek heeft gedaan en welke informatie hij heeft meegenomen. Hij heeft de informatie van de behandeld sector in de beoordeling betrokken en zijn conclusie duidelijk uitgelegd. Daarom kan niet gezegd worden dat het onderzoek dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft uitgevoerd onzorgvuldig is geweest.
8. De rechtbank stelt vast dat eiser in beroep geen nieuwe objectieve medische gegevens heeft overgelegd waaruit volgt dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen dan in de FML van 13 februari 2017 zijn vastgesteld. Uit het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep blijkt dat de door de longarts gestelde diagnose COPD wordt overgenomen. Hij stelt daarom beperkingen op het punt van prikkelende gassen en dampen. Ook schrijft de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat de duizelingen ten tijde van de ziekmelding nog niet op de voorgrond stonden. Eiser is hiervoor pas in augustus naar de huisarts gegaan. Hij neemt hiervoor de beperking op dat eiser niet op hoogtes kan werken. Het betoog van eiser geeft de rechtbank daarom geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de medische beoordeling van de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Het voorgaande leidt tot de conclusie dat de medische beoordeling van het bestreden besluit op een juiste grondslag berust.
De beoordeling van de arbeidskundige beroepsgronden
9. Eiser voert aan dat de geduide functies [functie] ( [functie] ) en [functie] ( [functie] ) ongeschikt zijn vanwege zijn knieklachten, duizeligheid en morfinegebruik. Dit betoog slaagt niet. De functies zijn geduid op basis van de FML van 13 februari 2017. De rechtbank gaat uit, zoals hiervoor is geoordeeld, van de juistheid van deze FML. De verzekeringsarts bezwaar en beroep is ingegaan op de functie van [functie] in zijn rapport van 25 januari 2018. Hij acht hierin geen bijzondere risico’s met betrekking tot eisers klachten. Wat betreft de [omschrijving functie] in de functie van [functie] , ziet hij geen probleem omdat eisers longfunctie nog relatief goed is. Ook het morfinegebruik van eiser heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn rapport betrokken. Ook dit leidt niet tot beperkingen gezien de verklaring van de huisarts van 6 december 2017 daarover. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten om aan te nemen dat de geduide functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor eiser. Het is de rechtbank niet gebleken dat het bestreden besluit op een onjuiste arbeidskundige grondslag berust.
Conclusie
10. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Eiser krijgt geen gelijk.
11. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Rijs, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 28 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending hiervan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 september 2011, te vinden op www.rechtspraak.nl onder nummer ECLI:NL:CRVB:2011:BT1789.