ECLI:NL:RBAMS:2018:693

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
7 februari 2018
Publicatiedatum
9 februari 2018
Zaaknummer
C/13/638608/FA RK 17-7522
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag van een ouder op grond van artikel 1:266 lid 1 BW

Op 7 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een beschikking gegeven in een zaak betreffende de beëindiging van het gezag van de vader over de minderjarige [het kind]. De Raad voor de Kinderbescherming had verzocht om beëindiging van het gezag van beide ouders, met benoeming van Jeugdbescherming Regio Amsterdam (JBRA) tot voogd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ouders sinds de echtscheiding in 2013 samen het gezag uitoefenen, maar dat de minderjarige sinds 2015 uit huis is geplaatst en er geen perspectief is op terugkeer naar de ouders. De rechtbank heeft de feiten en de standpunten van de betrokken partijen, waaronder de minderjarige, zorgvuldig gewogen. De Raad heeft aangegeven dat er ernstige bedreigingen zijn voor de ontwikkeling van [het kind], wat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk maakt. De rechtbank heeft geoordeeld dat het gezag van de vader beëindigd moet worden, omdat hij niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [het kind] te dragen. Het verzoek tot beëindiging van het gezag van de moeder is afgewezen, omdat de rechtbank van mening is dat de moeder in staat is om haar gezag uit te oefenen en er positieve ontwikkelingen zijn in het contact tussen de moeder en [het kind]. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

beschikking
RECHTBANK AMSTERDAM
Afdeling privaatrecht
zaaknummer / rekestnummer: C/13/638608/FA RK 17-7522 (LH/PK/PG/SM)
Beschikking van 7 februari 2018 betreffende beëindiging van het gezag
in de zaak van:
de Raad voor de Kinderbescherming,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen de Raad,
tegen
[de moeder] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de moeder,
en
[de vader] ,
wonende te [woonplaats] ,
hierna te noemen de vader.
Als belanghebbenden zijn aangemerkt:
Jeugdbescherming Regio Amsterdam,
gevestigd te Amsterdam,
hierna te noemen JBRA.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de stukken waaronder
- het verzoekschrift van de Raad, ingekomen ter griffie op [geboortedatum] 2017;
- de door de Raad op 27 november 2018 overgelegde bereidverklaring van JBRA.
1.2.
De behandeling heeft plaatsgevonden ter terechtzitting met gesloten deuren van
11 januari 2018.
Verschenen en gehoord zijn:
- mevrouw [naam medewerker Raad] , namens de Raad;
- mevrouw [naam medewerker JBRA] , namens JBRA;
- de moeder;
- de minderjarige.
1.3.
De minderjarige is in de gelegenheid gesteld haar mening kenbaar te maken en heeft daar gebruik van gemaakt.

2.De feiten

2.1.
De ouders zijn met elkaar gehuwd op 24 oktober 2000 te Amsterdam. Uit dit huwelijk is geboren op [geboortedatum] 2000 te [geboorteplaats] de minderjarige
[het kind].
Het huwelijk van ouders is op 13 juni 2013 ontbonden door inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand.
2.2.
De ouders van [het kind] oefenen thans samen het gezag uit.
2.3.
Bij beschikking van de kinderrechter van de rechtbank Haarlem van 18 oktober 2013 is [het kind] onder toezicht gesteld. Deze ondertoezichtstelling is daarna telkens verlengd door de kinderrechter van de rechtbank Amsterdam. [het kind] is uit huis geplaatst met een machtiging van de kinderrechter. De ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing zijn laatstelijk verlengd tot 18 oktober 2018.

3.Het verzoek

Het verzoek strekt tot beëindiging van het gezag van de ouders op grond van artikel 1:266 en verder van het Burgerlijk Wetboek, met benoeming van JBRA tot voogd.
4. De standpunten
4.1.
Ter onderbouwing van het verzoek heeft de Raad het op 8 november 2017 uitgebrachte rapport overgelegd. In dit rapport is, zakelijk en verkort weergegeven, het volgende vermeld.
4.2.
Uit het onderzoek is gebleken dat er sprake is van een zodanig ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [het kind] dat een kinderbeschermingsmaatregel noodzakelijk is in de vorm van een gezagsbeëindiging. De bedreiging voor [het kind] bestaat uit onverwerkte traumatische ervaringen, waarbij de ouders onvoldoende bij machte zijn geweest om op adequate wijze zorg te dragen voor de behoeften en belangen van [het kind] . Ouders zijn niet in staat om, op een aanvaardbare termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding te kunnen dragen. Dit blijkt uit het gegeven dat [het kind] sinds 2015 uit huis is geplaatst en er sindsdien geen perspectief is op terugkeer naar één van de ouders. De relatie tussen [het kind] en vader is dusdanig beschadigd dat er sinds de uit huis plaatsing nagenoeg geen contact meer is geweest. Met moeder heeft [het kind] sinds kort weer contact. Daarvoor heeft zij echter geruime tijd nauwelijks contact gehad met haar moeder. Ouders hebben thans geen opvoedrelatie meer met [het kind] . Het is in het belang van [het kind] dat JBRA tot voogd wordt benoemd, omdat zij vanuit hun neutrale positie de ontwikkeling van [het kind] kunnen volgen en daar waar nodig haar kunnen ondersteunen in haar weg naar volwassenheid en zelfstandigheid. JBRA is reeds jaren betrokken bij [het kind] , is bekend met haar voorgeschiedenis en heeft een open contact met [het kind] en zij zullen – daar waar dat vanuit hun rol als voogd nodig is – ouders op de hoogte houden van de ontwikkelingen van hun dochter tot dat zij meerderjarig is.
4.3.
De Raad heeft ter zitting nog aangevoerd dat het onderhavige verzoek is ingediend om rust en duidelijkheid te creëren voor [het kind] . Voorts heeft de Raad opgemerkt dat toewijzing van het verzoek ten aanzien van vader en afwijzing van het verzoek ten aanzien van moeder, wellicht tot meer conflicten zal leiden tussen partijen.
4.4.
Moeder voert ter zitting aan dat het haar zwaar valt dat de Raad een verzoek heeft ingediend tot beëindiging van haar gezag. Wel ziet zij dat het waarschijnlijk in het belang is van [het kind] dat haar gezag wordt beëindigd. De toewijzing van dit verzoek zal niets veranderen aan de band die zij met [het kind] heeft. Inmiddels hebben zij en [het kind] weer goed contact en helpt moeder [het kind] af en toe met praktische zaken. Moeder merkt op dat zij zichzelf in staat acht het gezag over [het kind] uit te blijven oefenen totdat [het kind] 18 jaar oud is.
4.5.
De minderjarige voert ter zitting aan dat zij het heel lastig vindt dat dit verzoek bij de rechtbank is ingediend. Met haar vader heeft zij reeds drie jaren geen contact meer gehad en het contact met haar moeder is de afgelopen jaren met ups en downs verlopen. Nu verloopt het contact met moeder echter goed. Haar vader wil zij niet meer zien, gelet op de gebeurtenissen drie jaar geleden. [het kind] wil dat haar moeder tot 18 jaar het gezag over haar blijft uitoefenen. [het kind] heeft angst voor de reactie van vader, als alleen het verzoek tot gezagsbeëindiging van vader wordt toegewezen.
4.6.
JBRA voert ter zitting aan dat het verzoek is gericht jegens beide ouders, gelet op het feit dat de situatie tussen [het kind] en haar moeder de afgelopen jaren niet altijd stabiel is geweest. [het kind] zal voorlopige bij Spirit blijven wonen, waar zij recent een zelfstandige woonruimte heeft gekregen. [het kind] zal, voordat zij 18 jaar wordt, niet meer bij haar moeder gaan wonen. Indien het gezag van moeder wordt beëindigd blijft zij welkom bij de gesprekken die [het kind] met Spirit heeft. Indien het verzoek voor moeder wordt afgewezen en het verzoek voor vader wordt toegewezen, bestaat er een kans dat de veiligheid van [het kind] in het gedrang komt. Er valt niet te voorspellen hoe vader in dat geval zal reageren.

5.De beoordeling

5.1.
De rechtbank acht het standpunten van de Raad ten aanzien van het verzoek met betrekking tot de beëindiging van het gezag van vader voldoende onderbouwd en neemt mede op grond van de bevindingen van de Raad haar conclusies over. [het kind] heeft reeds drie jaren geheel geen contact meer met haar vader gehad en hun onderlinge relatie is zodanig verstoord dat niet valt te verwachten dat hier, gelet op de gebeurtenissen in het verleden, enige verandering in zal komen voordat [het kind] 18 jaar oud wordt.
5.2.
Dat brengt mee dat de rechtbank het gezag van vader zal beëindigen nu voldoende is gebleken dat [het kind] bij in stand houding van het gezag van vader zodanig opgroeit dat zij ernstig in haar ontwikkeling wordt bedreigd en vader niet in staat is de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding als bedoeld in artikel 247, tweede lid, Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) te dragen binnen een voor de persoon en ontwikkeling van [het kind] aanvaardbaar te achten termijn.
5.3.
De rechtbank is, gelet op het voorgaande, van oordeel dat het belang van vader bij handhaving van zijn gezag over [het kind] niet opweegt tegen het hiervoor geschetste belang dat [het kind] heeft bij de verzochte beëindiging van het gezag van vader. De rechtbank ziet dan ook aanleiding het verzoek van de Raad met betrekking tot vader toe te wijzen.
5.4.
Gelet op de recente positieve ontwikkelingen in het contact tussen [het kind] en moeder, het feit dat [het kind] heeft opgemerkt dat zij graag wil dat het gezag van haar moeder in stand blijft en moeder heeft opgemerkt dat zij zichzelf in staat acht uitvoering te geven aan haar gezag, is de rechtbank van oordeel dat het verzoek van de Raad tot beëindiging van het gezag van moeder niet voldoet aan de gronden, zoals opgenomen in artikel 1: 266 lid 1 BW. Dit verzoek zal dan ook worden afgewezen.
5.5.
De rechtbank gaat er vanuit dat alle betrokkenen in deze zaak hun verantwoordelijkheid nemen om de veiligheid van [het kind] te garanderen.
5.6.
Nu het verzoek van de Raad ten aanzien van moeder wordt afgewezen, behoeft de rechtbank geen voogd te benoemen.

6.De beslissing

De rechtbank:
- beëindigt het gezag van vader, [de vader] , over de minderjarige [het kind] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 2000;
- wijst het meer of anders verzochte af.
- verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad.
Deze beschikking is gegeven door de rechter mr. L. van der Heijden, voorzitter, tevens kinderrechter, en mr. P. van Kesteren en mr. P.R. de Geus, rechters, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van mr. S.A. Marchal, griffier, op 7 februari 2018. [1]

Voetnoten

1.Voor zover tegen de beschikking hoger beroep openstaat kan dit via een advocaat worden ingesteld bij het Gerechtshof te Amsterdam (IJdok 20 / Postbus 1312, 1000 BH).