ECLI:NL:RBAMS:2018:6896

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
26 september 2018
Publicatiedatum
27 september 2018
Zaaknummer
C/13/652892 / KG ZA 18-886
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake gedoogverklaring coffeeshop na schietincidenten

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 26 september 2018 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een ondernemer van een coffeeshop en de Gemeente Amsterdam. De ondernemer, [eiser], had de Gemeente aangeklaagd omdat deze weigerde de gedoogverklaring van zijn coffeeshop, die was ingetrokken na meerdere schietincidenten, ongedaan te maken. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gedoogverklaring inmiddels was verlopen en dat [eiser] geen belang had bij het ongedaan maken van de intrekking. De rechter stelde vast dat de ondernemer in het verleden al een kort geding had aangespannen, waarin de voorzieningenrechter had geoordeeld dat er geen voldoende waarborgen waren voor een rechtsgang bij de bestuursrechter. Het gerechtshof had later de Gemeente bevolen om de schrapping van de coffeeshop van de gedooglijst ongedaan te maken, maar de voorzieningenrechter concludeerde dat de ondernemer nu geen recht had op een nieuwe gedoogverklaring, omdat deze was verlopen. De vorderingen van [eiser] werden afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht, voorzieningenrechter civiel
zaaknummer / rolnummer: C/13/652892 / KG ZA 18-886
Vonnis in kort geding van 26 september 2018
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats] ,
eiser bij dagvaarding van 3 september 2018,
advocaat mr. K. Roderburg te Amsterdam,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE AMSTERDAM,
zetelend te Amsterdam,
gedaagde,
advocaat mrs. R. Verduijn en A. Berends te Amsterdam.
Partijen zullen hierna [eiser] en de Gemeente worden genoemd.

1.De procedure

Ter zitting van 12 september 2018 heeft [eiser] gesteld en gevorderd overeenkomstig de in kopie aan dit vonnis gehechte dagvaarding. Voorafgaand aan de zitting heeft de Gemeente een conclusie van antwoord ingediend. De Gemeente heeft verweer gevoerd met conclusie tot weigering van de gevraagde voorzieningen. Beide partijen hebben producties en een pleitnota in het geding gebracht.
Na verder debat hebben partijen verzocht vonnis te wijzen.
Ter zitting waren aanwezig:
aan de zijde van [eiser] : [eiser] met mr. Roderburg;
aan de zijde van de Gemeente: mr. [naam 1] en [naam 2] , beiden werkzaam bij de Gemeente, met mr. Verduijn.

2.De feiten

2.1.
Bij twee afzonderlijke besluiten van 12 juni 2015 heeft de burgemeester van Amsterdam aan Rifino B.V. een exploitatievergunning en een gedoogverklaring verleend voor het exploiteren van coffeeshop [coffeeshop] op het adres [adres] te Amsterdam. De vergunning en gedoogverklaring waren geldend tot 1 april 2017.
2.2.
[eiser] is ondernemer en exploiteert [coffeeshop] .
2.3.
Op 16 februari 2016 is [coffeeshop] beschoten. Bij besluit van 25 februari 2016 heeft de burgemeester vervolgens de onmiddellijke sluiting voor onbepaalde tijd bevolen van [coffeeshop] . Bij besluit van 11 april 2016 heeft de burgemeester de sluiting met ingang van 26 mei 2016 onder nadere voorwaarden opgeheven.
2.4.
Vervolgens is [coffeeshop] op 31 mei 2016 opnieuw beschoten, waarna de burgemeester bij besluit van 31 mei 2016 weer de onmiddellijke sluiting voor onbepaalde tijd heeft bevolen.
2.5.
In 2015 en 2016 zijn ook andere coffeeshops beschoten. Daarop zijn belangenorganisaties van coffeeshops en de Gemeente in overleg getreden en heeft de burgemeester bij brief van 9 november 2016 het beleid ter zake van zijn sluitings- en heropeningsbevoegdheid tijdelijk opgeschort voor de duur van zes maanden, tenzij sprake zou zijn van bijzondere omstandigheden. Daarnaast dienden coffeeshops vooraf op schrift te verklaren dat zij de in de brief genoemde maatregelen zullen nemen ter voorkoming van nieuwe beschietingen.
2.6.
Op 14 november 2016 heeft [eiser] de hiervoor in 2.5. bedoelde verklaring ondertekend en een veiligheidsplan ingediend, dat door de Gemeente is goedgekeurd. Op dezelfde datum is [coffeeshop] nogmaals beschoten, waarbij de bovengelegen woning is geraakt.
2.7.
Op 2 december 2016 heeft de burgemeester besloten de sluiting van [coffeeshop] niet op te heffen. [eiser] heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
2.8.
Bij brief van 2 december 2016 heeft de burgemeester het voornemen tot het intrekken van de gedoogverklaring en schrapping van [coffeeshop] van de gedooglijst aan [eiser] bekend gemaakt. [eiser] heeft een zienswijze ingediend.
2.9.
Bij brief van 9/14 december 2016 heeft de burgemeester besloten [coffeeshop] van de gedooglijst te schrappen. Daarin is – voor zover van belang – het navolgende opgenomen:

Op 9 november 2016 heb ik besloten tot tijdelijke opschorting van mijn sluitingenbeleid. Daarbij heb ik uitdrukkelijk de mogelijkheid open gelaten om in het geval van bijzondere omstandigheden tot sluiting voor onbepaalde tijd over te gaan. Dit volgt ook uit de verklaring die coffeeshopexploitanten in dat kader konden ondertekenen. (…)
Ik acht het bovendien aannemelijk dat de beschieting op de bovengelegen woning in relatie staat tot de coffeeshop, nu dit de derde schietpartij in negen maanden betreft. (…) Ik heb daarom besloten het adres [adres] van de gedooglijst te schrappen en de gedoogverklaring van uw cliënt in te trekken. (…) Tegen de intrekking van een gedoogverklaring noch tegen schrappen van de gedooglijst staat bezwaar of beroep open. (…)
2.10.
[eiser] is vervolgens een kort geding procedure gestart en heeft daarin, samengevat, gevorderd de Gemeente te bevelen om: te gedogen dat [eiser] [coffeeshop] heropent en exploiteert; af te zien van het uitoefenen van handhavingsmiddelen; de schrapping van de gedooglijst ongedaan te maken en [coffeeshop] weer op de gedooglijst te plaatsen. De voorzieningenrechter heeft zich bij vonnis van 1 februari 2017 bevoegd geacht als restrechter de vorderingen van [eiser] te beoordelen, omdat op dat moment niet kon worden geoordeeld dat tegen de intrekking van de gedoogverklaring en/of de schrapping van de gedooglijst een met voldoende waarborgen omklede rechtsgang openstond bij de bestuursrechter. De voorzieningenrechter heeft de gevraagde voorzieningen vervolgens geweigerd. [eiser] heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.
2.11.
Bij arrest van 14 november 2017 heeft het gerechtshof Amsterdam het vonnis van de voorzieningenrechter vernietigd. In het arrest heeft het hof [eiser] niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering voor zover die inhoudt dat de Gemeente zal worden bevolen te gedogen dat [eiser] [coffeeshop] heropent en exploiteert en om ter zake af te zien van handhavingsmiddelen. Verder heeft het hof de Gemeente bevolen de schrapping van [coffeeshop] van de gedooglijst ongedaan te maken en deze coffeeshop, althans het adres waarop [coffeeshop] gevestigd is, weer op de gedooglijst te plaatsen.
2.12.
Bij besluit van 7 maart 2018 heeft de burgemeester het bezwaar van [eiser] tegen het besluit van 2 december 2016 (zie 2.7) ongegrond verklaard. [eiser] heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij de bestuursrechter van deze rechtbank en verzocht om hangende het beroep een voorlopige voorziening te treffen, inhoudende dat de burgemeester wordt bevolen te gedogen dat [eiser] [coffeeshop] heropent en exploiteert en dat de gemeente afziet van handhavingsmiddelen. Bij uitspraak van 7 juni 2018 heeft de voorzieningenrechter dit verzoek afgewezen. De behandeling van het beroepschrift staat gepland op 27 september 2018.
2.13.
Op 26 juli 2018 heeft [eiser] aan de Gemeente verzocht de naam van coffeeshop [coffeeshop] op de gedooglijst te plaatsen en de intrekking van de gedoogverklaring ongedaan te maken. De Gemeente heeft dit geweigerd.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert samengevat - de Gemeente op straffe van een dwangsom te bevelen binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis de naam van coffeeshop [coffeeshop] te vermelden op de gedooglijst van coffeeshops en de intrekking van de gedoogverklaring zoals omschreven in de brief van de burgemeester van 9/14 december 2016 ongedaan te maken en aan coffeeshop [coffeeshop] een gedoogverklaring te verstrekken, één en ander met veroordeling van de Gemeente in de proceskosten.
3.2.
[eiser] stelt daartoe – kort weergegeven – primair dat de Gemeente ten onrechte weigert gevolg te geven aan het arrest van het gerechtshof waarin is geoordeeld dat de Gemeente [coffeeshop] weer op de gedooglijst moest plaatsen. Het plaatsen van het adres waarop [coffeeshop] is gevestigd, is onvoldoende, nu volgens [eiser] uit het arrest voortvloeit dat de naam [coffeeshop] weer op de gedooglijst moet worden geplaatst en dat ook de gedoogverklaring moet worden afgegeven. Het debat over het herstellen van de gedoogstatus van [eiser] is al volledig in de civiele procedure gevoerd en de Gemeente kan daar nu niet meer van afwijken, aldus [eiser] . Subsidiair stelt [eiser] dat de Gemeente onrechtmatig handelt door het gevraagde niet uit te voeren, aangezien zij in strijd met het gelijkheidsbeginsel andere coffeeshops wel met adres én naam op de gedooglijst heeft geplaatst en coffeeshops open heeft gelaten die ook meerdere keren zijn beschoten, en omdat er geen grondslag in het recht is om de gedoogverklaring in te trekken.
3.3.
De Gemeente voert – kort weergegeven – aan dat uit het arrest niet volgt dat de gemeente de intrekking van de gedoogverklaring ongedaan moet maken. Verder heeft zij voldaan aan het arrest door het adres waar de coffeeshop is gevestigd weer op de gedooglijst te zetten, aldus de Gemeente.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
[eiser] vordert de intrekking van de gedoogverklaring ongedaan te maken en een gedoogverklaring te verstrekken. De gedoogverklaring die is ingetrokken was destijds voor bijna twee jaar afgegeven en geldend tot 1 april 2017. Als de vordering tot ongedaanmaking van de intrekking zou worden toegewezen, dan zou [eiser] een gedoogverklaring verkrijgen die inmiddels is verstreken. Voor het verstrekken van een nieuwe gedoogverklaring moet [eiser] immers eerst een aanvraag bij de burgemeester indienen. Kortom, de gevraagde voorzieningen kunnen alleen leiden tot afgifte van een verlopen gedoogverklaring waarbij [eiser] geen belang heeft. Om die reden zullen deze vorderingen worden afgewezen. [eiser] heeft nog gesteld dat een gunstige beslissing duidelijkheid over de gedoogstatus zal verschaffen, maar daar is een kort geding niet voor bedoeld. Dat zou immers neerkomen op een verklaring voor recht.
Daar komt nog bij dat ook de exploitatievergunning per 1 april 2017 is verlopen, zodat [eiser] [coffeeshop] nu sowieso niet kan exploiteren. Als hij tegelijkertijd de gedoogverklaring en de exploitatievergunning aanvraagt – zoals volgens de Gemeente ook gebruikelijk is – dan zal op beide worden beslist en zal er op die manier duidelijkheid komen over de gedoogstatus. Mocht afwijzend worden beslist, dan staat de bestuurlijke weg van bezwaar en beroep open, ook tegen afwijzing van de gedoogverklaring. In dat geval zal [eiser] zich dus tot de bestuursrechter moeten wenden. Voor de civiele rechter als restrechter is dan geen rol weggelegd.
4.2.
Bij het plaatsen van de naam [coffeeshop] op de gedooglijst heeft [eiser] bij deze stand van zaken evenmin belang. De vraag of de Gemeente volledig heeft voldaan aan het arrest van het hof, hoeft dan ook niet meer te worden beantwoord.
4.3.
De gevraagde voorzieningen zullen worden geweigerd. [eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld.
4.4.
De nakosten zullen worden toegewezen op de wijze zoals in de beslissing is vermeld.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
weigert de gevraagde voorzieningen;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de kosten van dit geding, tot heden aan de zijde van de Gemeente begroot op:
– € 626,- aan griffierecht en
– € 980,- aan salaris advocaat;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,- voor salaris advocaat, te vermeerderen met € 82,- en de kosten van het betekeningsexploot ingeval betekening van dit vonnis plaatsvindt;
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. A.J. Beukenhorst, voorzieningenrechter, bijgestaan door mr. E.M. Kolkman, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2018. [1]

Voetnoten

1.type: EK