ECLI:NL:RBAMS:2018:6806

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 juli 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
HA RK 18-7230
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een wrakingsverzoek tegen rechters in een strafzaak met betrekking tot OVC-gesprekken

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 18 juli 2018 een verzoek tot wraking afgewezen. Verzoekster, die betrokken is in een strafzaak, heeft de wraking ingediend tegen de rechters mr. K.A. Brunner, R.A. Sipkens en A.C.J. Klaver, naar aanleiding van procedurele beslissingen die door de strafkamer zijn genomen. De wrakingsgrond was gelegen in de vrees voor vooringenomenheid van de rechters, omdat verzoekster meende dat haar verzoeken om de OVC-gesprekken af te spelen en om een vijfde tolk in te schakelen niet op een objectieve manier waren behandeld.

De rechtbank heeft in haar beoordeling gesteld dat wraking niet kan dienen als rechtsmiddel tegen onwelgevallige beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan alleen objectief gerechtvaardigd zijn als de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat er geen andere verklaring voor is dan vooringenomenheid. De wrakingskamer heeft geconcludeerd dat de procedurele beslissingen van de rechtbank niet onbegrijpelijk of ontoereikend gemotiveerd waren. De rechtbank heeft de afwijzing van verzoekster's verzoeken gemotiveerd en heeft aangegeven dat de verdediging nog alle gelegenheid heeft om de inhoud van de OVC-gesprekken te betwisten.

De wrakingskamer heeft uiteindelijk geoordeeld dat er geen zwaarwegende feiten of omstandigheden zijn die de vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen. Het verzoek tot wraking is dan ook afgewezen, en tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het ter zitting van 18 juli 2018 mondeling gedane en onder rekestnummer C/13/651451/ HA RK 18/7230 ingeschreven verzoek van:
[Verzoekster]
verblijvende te [woonplaats] ,
raadsvrouw mr. C.H. Zuur, advocaat te Amsterdam
welke verzoek strekt tot wraking van mr. K.A. Brunner, R.A. Sipkens en A.C.J. Klaver, leden van de meervoudige strafkamer, hierna: de rechterbank, respectievelijk de rechters.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De wrakingskamer heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken :
 Een in de strafzaak van verzoekster door de rechtbank opgemaakt proces-verbaal van de openbare behandeling van de zitting van 25 april 2018 met daarin onder meer opgenomen de door de verdediging van verzoeker ter zitting gedane verzoeken, de daarop door de rechtbank genomen beslissingen.
 Een in de strafzaak van verzoekster door de rechtbank opgemaakt (verkort) proces-verbaal van de openbare behandeling van de zitting van 18 juli 2018 met daarin opgenomen de gronden van de wraking.
 Een schriftelijke reactie van de rechtbank op het verzoek tot wraking van 18 juli 2018.
1.2.
De rechters hebben niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter terechtzitting van 19 juli 2018 waar aanwezig waren: verzoekster vergezeld door haar raadslieden mr. C.H. Zuur en mr. N. Bertrand, de rechters, alsmede namens het OM de officieren van justitie, mrs. A. van der Venn en H. Hoekstra. Het verzoek is door mr. Zuur nader toegelicht aan de hand van een door haar overgelegde pleitnota. De rechters hebben hun zienswijze gegeven. Daarna heeft het OM haar standpunt toegelicht. Na nog een ronde hoor- en wederhoor is de behandeling ter zitting gesloten onder de mededeling dat de uitspraak s-middags telefonisch dan wel per e-mail zou worden medegedeeld.
1.4.
De uitspraak is op 18 juli 2018 om 13.30 uur telefonisch dan wel per e-mail door de griffier van de wrakingskamer aan de raadsvrouw, de rechters en het OM meegedeeld. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.Het verzoek en de gronden daarvan

2.1.
Aan het verzoek is door verzoekster het navolgde ten grondslag gelegd. Zij heeft ter zitting een verzoek gedaan de zaak te verwijzen naar de rechter-commissaris, omdat geen uitvoering is gegeven aan de opdracht van de rechtbank van 25 april 2018. De rechtbank heeft dit verzoek onder meer afgewezen, omdat dit verzoek vereiste dat een vijfde tolk de OVC-gesprekken moest beluisteren. De rechtbank heeft toen uitgesproken dat de vrees bestaat dat onbekendheid van de tolk met de stemmen op de OVC-gesprekken zal leiden tot nog meer uitwerkingen waar de uitgesproken teksten niet te verstaan zijn/waarbij in de uitwerking wederom ‘ntv’ is te lezen. De vierde tolk, die gisteravond de gesprekken heeft uitgewerkt, heeft als deskundige op zitting verklaard hoe groot het belang is dat je geen hindoestaanse achtergrond hebt en dat je kennis hebt van het Sranan (Surinaamse taal) met een boscreoolse achtergrond. Hij heeft ook aangegeven dat hij heel snel in staat zal zijn om stemmen te leren kennen en dus bekend te raken met de stemmen van de personen die op de OVC te horen zijn. Het volgende verzoek, om tolk vier de stemmen te laten leren kennen, heeft de rechtbank afgewezen met als motivering dat het onevenredig veel tijd gaat kosten. Verzoekster heeft vervolgens verzocht om de OVC-gesprekken op zitting af te spelen en haar zelf de gelegenheid te geven om de rechtbank te laten horen dat daarop gezegd wordt wat zij verklaart dat gezegd wordt. De rechtbank heeft ook dat verzoek afgewezen, waarmee verzoekster, die bij uitstek kan herkennen wat er wordt gezegd in de Surinaamse taal - omdat zij deelneemster aan die gesprekken was die zij voerde met haar toenmalige levenspartner - die stem niet heeft gegund. Bovendien is geweigerd op neutrale wijze, via bandopname, aan de tolk en verzoekster voor te houden. In de zaak tegen verzoekster vormen die bandopnames de kern, zo niet het enige bewijs, van een zeer ernstige verdenking, te weten het voorbereiden van een liquidatie. Dat maakt opnieuw een deel uit van de motivering van de afwijzing van het eerste verzoek, waarin de rechtbank heeft uitgesproken dat een vijfde tolk die niet bekend is met de stemmen alleen maar kan gaan leiden tot uitwerkingen waar nog meer, althans nogmaals, in te lezen zal zijn ‘niet te verstaan’.
2.2.
Meer specifiek is aangevoerd dat uit het feit dat de rechtbank heeft geoordeeld dat de vertrouwdheid met en kennis van de stemmen van belang is, volgt dat de rechtbank bij uitsluiting waarde hecht aan de eerdere door de tolken bij de politie gemaakte uitwerkingen. Die tolken hebben verklaard dat zij langdurig betrokken zijn geweest bij het onderzoek en de stemmen op band herkenden. Hieruit volgt exact het spoor dat de rechtbank in de reactie op het wrakingsverzoek ontkent.
2.3.
Daarnaast kan uit de door de rechtbank op 18 juli 2018 genomen beslissingen geen andere conclusie kan worden getrokken dat de rechtbank geen waarde hecht aan de verklaringen van verzoekster dat die uitwerkingen niet juist zijn en dat zij dat ook kan duiden, indien de banden zouden worden afgespeeld in haar aanwezigheid en die van een tolk Surinaams. Dat geldt temeer daar de rechtbank op 18 juli 2018 is teruggekomen op haar beslissing van 25 April 2018. Het gevolg geven aan deze beslissing zou thans niet meer noodzakelijk zijn en was het toen voor de rechtbank kennelijk ook al niet. Blijkens de motivering van de beslissing zou deze destijds slechts genomen zijn om de verdediging in de gelegenheid te stellen haar verweer tegen de OVC gesprekken te onderbouwen. Dat volgt echter niet uit het proces-verbaal van de zitting van 25 april 2018.
2.4.
Uit de combinatie van beslissingen van de rechtbank en de gegeven motivering volgt dat de vrees van verzoekster dat de rechtbank vooringenomenheid tegen haar koestert, objectief gerechtvaardigd is. De rechtbank wenst de stem van verzoekster niet te horen en wenst haar niet de gelegenheid te geven adequaat voor het voetlicht te brengen wat tot de essentie van haar verdediging behoort. Dat is in strijd met art. 6 EVRM en het recht om een verdediging te kunnen voeren. Dit klemt temeer nu verzoekster beter dan welke tolk dan ook bekend was met de stemmen zij was gespreksdeelneemster aan de gesprekken, de andere gespreksdeelnemer was haar toenmalige levenspartner. Haar bekendheid met de stemmen wordt door de rechtbank niet van belang geacht.

3.De reactie van de rechters

3.1
De rechters hebben het volgende aangevoerd. Verzoekster is één van de verdachten in 13Baudette welk onderzoek onder meer voorbereiding van een moord in 2017 betreft. Dit dossier bestaat voor een deel uit afgeluisterde gesprekken in een door verzoekster en een medeverdachte gebruikte auto. Die gesprekken worden deels in de Surinaamse taal gevoerd. Twee tolken hebben die gesprekken vertaald. Op de (laatste proforma-) zitting van 25 april 2018 heeft de rechtbank (in dezelfde samenstelling) onder meer beslist dat de stukken in handen worden gesteld van de rechter-commissaris om een tolk in de Surinaamse taal als deskundige te benoemen en door de tolk de gesprekken die door de raadsvrouw in de zaak tegen medeverdachte [ ] gemotiveerd zijn betwist woordelijk, dat wil zeggen in de taal waarin die teksten zijn uitgesproken, schriftelijk uit te werken, en van die passages ook een vertaling te maken (eventueel met toelichting over de uitgesproken tekst).
3.2.
Kort voor de inhoudelijke zitting van 17 juli 2018 heeft de rechter-commissaris een nadere uitwerking van deze OVC-gesprekken (opgesteld door een derde tolk) verstrekt. Tijdens de zitting van 17 juli 2018 heeft de rechtbank de drie tolken gehoord over (onder meer) hun uitwerkingen van de OVC-gesprekken. Gedurende de zitting heeft de voorzitter gemeld dat de rechtbank overweegt de zaak van verzoekster aan te houden in verband met twijfels bij de rechtbank over de kwaliteit van het geleverde werk van de door de rechter-commissaris ingeschakelde tolk (hierna: de derde tolk). Daarop hebben de officieren van justitie aangeboden dat een andere (vierde) tolk nog diezelfde avond een nieuwe vertaling en uitwerking zou maken van zes van de bovengenoemde gesprekken. De rechtbank en de verdediging hebben daarmee ingestemd en de rechtbank heeft de beslissing over het eventueel aanhouden van de zaak in verband daarmee uitgesteld. De nieuwe uitwerking van de vierde tolk is in de ochtend van 18 juli 2018 ter beschikking van de rechtbank en de verdediging gesteld.
3.3.
Tijdens de zitting op 18 juli 2018 heeft de rechtbank de vierde tolk gehoord. Daarna heeft de vervanger van de raadsvrouw, mr. N. Bertrand, de rechtbank verzocht de zaak aan te houden voor nader onderzoek naar de OVC-gesprekken. De rechtbank heeft dat verzoek afgewezen. Daartoe is overwogen:
“De rechtbank heeft op 25 april 2018 bepaald dat een aantal OVC-gesprekken opnieuw moest worden uitgeluisterd. Dat was niet omdat de rechtbank daartoe noodzaak zag gelet op de inhoud van het dossier, maar om verdachte Read de gelegenheid te bieden om haar verweer hierover te kunnen onderbouwen.
Ter terechtzitting van 17 juli 2018 is bepaald dat zes OVC-gesprekken nogmaals zullen worden uitgeluisterd. Dat had te maken met twijfels hij de rechtbank over de kwaliteit van het geleverde werk van de derde tolk.
De rechtbank heeft zich afgevraagd of er nu een vijfde tolk deze OVC-gesprekken dient uit te luisteren. Dat zou kunnen door enkel deze OVC-gesprekken te laten beluisteren door de tolk,
maar dan vreest de rechtbank dat - net als bij tolken 3 en 4 - het gebrek aan vertrouwdheid met, en kennis van de stemmen op de OVC in de weg zal staan aan het verstaan en begrip van de tolk.
Om dit te ondervangen zou ervoor gekozen kunnen worden om de tolk de gelegenheid te geven zich (zeer) langdurig vertrouwd te maken met de stemmen op de OVC en de context van de gesprekken, door het beluisteren van een grote hoeveelheid gesprekken, net zoals de tolken 1 en 2 hebben gedaan. Dat voert naar het oordeel van de rechtbank echter te ver. Het verzoek wordt daarom afgewezen.”
3.4.
Mr. Bertrand heeft vervolgens verzocht de bewuste OVC-gesprekken ter zitting af te spelen, in aanwezigheid van de vierde tolk. Verzoekster zou dan aan de tolk kunnen aangeven wat zij stelt dat gezegd is, waarop de tolk kan reageren. De rechtbank heeft dat verzoek na beraad afgewezen. Daarbij is opgemerkt dat de tolk moet tolken volgens zijn eigen waarneming en niet op aangeven van verdachte. Mr. Bertrand heeft zich vervolgens beraden. Na enige tijd heeft de raadsvrouw, die zich inmiddels bij mr. Bertrand had gevoegd, een wrakingsverzoek ingediend.

4.Het standpunt van het OM

4.1.
Het OM heeft samengevat aangevoerd dat niet wordt ontkend dat de OVC gesprekken belangrijk zijn, maar dat is niet het enige bewijsmateriaal. Er is meer. Het gaat om 417 gesprekken waarvan ongeveer 0,1 % door de verdediging wordt bestreden. Aan hetgeen over de OVC gesprekken reeds is gezegd kan worden toegevoegd dat al vanaf juni vorig jaar voortdurend aandacht is geweest voor de OVC gesprekken. Zo zijn aan de gesprekken op verzoek van de verdediging achtergrondgeluiden toegevoegd, de gesprekken zijn door 2 tolken beluisterd en woordelijk op papier gezet. Vervolgens is naar aanleiding van een beslissing van de rechtbank door de RC een derde tolk benoemd die de gesprekken heeft beluisterd en daarna is nog een vierde tolk ingeschakeld die de gesprekken heeft beluisterd en uitgewerkt. Drie tolken zijn gehoord op de zitting van 17 juli 2018 en de vierde tolk op de zitting van 18 juli 2018. Het beluisteren van de OVC gesprekken op de zitting acht het OM geen goed idee. De gesprekken moet je beluisteren met een koptelefoon. Het OM is van mening dat uit de door de rechtbank genomen beslissingen geen vooringenomenheid worden afgeleid. Het OM adviseert tot afwijzing van het verzoek.
5. De beoordeling van het verzoek
5.1.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Daarvan is sprake als de rechter jegens een procesdeelnemer vooringenomen is of als de vrees daarvoor objectief gerechtvaardigd is. Daarbij is het uitgangspunt dat een rechter wordt vermoed onpartijdig te zijn omdat hij als rechter is aangesteld. Voor het oordeel dat de rechterlijke onpartijdigheid toch schade lijdt, bestaat alleen grond in geval van bijzondere omstandigheden die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het aannemen van (de objectief gerechtvaardigde schijn van) partijdigheid. Uit de wet volgt dat de verzoeker die concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze aan hem bekend zijn geworden.
5.2.
Het is niet aan de wrakingskamer een door de rechter gegeven beslissing inhoudelijk te toetsen. Wraking kan niet dienen als rechtsmiddel tegen onwelgevallige of juiste beslissingen. De vrees voor vooringenomenheid kan, indien het wrakingsverzoek zich richt op (de motivering van) een gegeven beslissing, slechts objectief gerechtvaardigd zijn indien in het licht van de feiten en omstandigheden van het geval, de rechter een beslissing heeft genomen die zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan dat deze door vooringenomenheid is ingegeven.
5.3.
De wrakingskamer is van oordeel dat tegen de achtergrond van hetgeen door de rechtbank in haar reactie op het verzoek onder 3.1 en 3.2 heeft vermeld de door de rechtbank genomen procedurele beslissingen op de door verzoekster gedane verzoeken niet onbegrijpelijk of ontoereikend zijn gemotiveerd laat staat dat die beslissingen zo onbegrijpelijk zijn of zo gebrekkig gemotiveerd dat die beslissingen door vooringenomenheid zijn genomen.
5.4.
Dat de rechtbank als door verzoekster gesteld, bij uitsluiting waarde hecht aan de eerdere door de tolken bij de politie gemaakte uitwerkingen volgt niet uit de genomen beslissingen noch uit de motivering daarvan. Daaruit blijkt niet dat de rechtbank zich daarover al heeft uitgelaten. De strafzaak tegen verzoekster moet nog inhoudelijk worden behandeld. De verdediging heeft dus nog alle gelegenheid de inhoud van de OVC gesprekken te betwisten, waarbij verzoekster nog in de gelegenheid zal zijn haar uitleg over sommige gebruikte bewoordingen te geven. De beoordeling van hetgeen door de tolken is beluisterd en uitgewerkt is een waardering door de rechters die dit nog inhoudelijk moeten beoordelen. Bij die beoordeling heeft de rechtbank al opgemerkt dat zij de verschillende uitwerkingen van de gesprekken nauwkeurig en met behoedzaamheid zal bekijken bij de vraag wat de rechtbank uit de gesprekken kan afleiden.
6. De slotsom is dat geen zwaarwegende feiten of omstandigheden zijn komen vast te staan die de kennelijk bij verzoekster bestaande vrees voor partijdigheid objectief kunnen rechtvaardigen.

7.BESLISSING

De wrakingskamer:
- wijst het verzoek tot wraking af;
Aldus gegeven door mrs. W.M. de Vries, voorzitter, I.M. Bilderbeek en A.W.C.|M. van Emmerik , leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 18 juli 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen rechtsmiddel open.