ECLI:NL:RBAMS:2018:6803

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
HA RK 18-171
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot wraking van rechters in civiele procedure

Op 30 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam een verzoek tot wraking van de rechters K.A. Brunner, H.C. Hoogeveen en E. Pennink afgewezen. Verzoekster, vertegenwoordigd door mr. W. Albers, stelde dat de rechters partijdig waren omdat zij een toehoorder, mr. G. Offerhaus, de gelegenheid gaven om zich te mengen in de procedure. Verzoekster vond dat de voorzitter van de wrakingskamer had moeten ingrijpen en het verzoek om behandeling achter gesloten deuren had moeten honoreren. De rechtbank oordeelde dat de weigering om het verzoek tot wraking achter gesloten deuren te behandelen een procedurele beslissing is die in beginsel niet tot wraking kan leiden, tenzij er sprake is van onbegrijpelijkheid die de schijn van vooringenomenheid wekt. Dit was in dit geval niet aan de orde. De rechters hebben aangegeven dat de gronden voor de wraking onvoldoende onderbouwd waren en dat de gang van zaken tijdens de zitting niet leidde tot de conclusie dat er sprake was van partijdigheid. De rechtbank concludeerde dat verzoekster en zijn raadsman voldoende gelegenheid hadden gehad om hun standpunt toe te lichten, maar dat er geen aanleiding was om het verzoek tot wraking te honoreren. De rechtbank heeft het verzoek tot wraking dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer

Beslissing op het ter zitting van 30 mei 2018 gedane en onder rekestnummer C/13/648935 / HA RK 18/171 ingeschreven verzoek van:
[Verzoekster] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
hierna te noemen verzoekster,
gemachtigde: mr. W. Albers, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mrs. K.A. Brunner, voorzitter, H.C. Hoogeveen en E. Pennink, leden van de wrakingskamer, hierna de rechter(s). Het verzoek is tevens gericht tegen hun griffier, F.C.H. Krieger.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
- het proces-verbaal van de terechtzitting van 30 mei 2018.
1.2
De rechters hebben meegedeeld niet in de wraking te berusten.
1.3
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 mei 2018 waar namens verzoekster de heer [ ], de gemachtigde en de gewraakte rechters bij monde van de voorzitter zijn gehoord.
1.4
Tevens waren aanwezig namens de wederpartij van verzoekster in de bodemprocedure mevrouw [ ], mrs. R.V.H. Jonker, G. Offerhaus, J. de Wit en R.A. Koolen.
1.5
Na aanvang van de mondelinge behandeling heeft mr. Albers verzocht om een volledig proces-verbaal van de mondelinge behandeling van het eerste wrakingsverzoek, omdat het opgemaakte proces-verbaal volgens verzoekster onvolledig was. Volgens mr. Albers bestonden er op het eerste gezicht al tien aanmerkingen op het proces-verbaal en heeft hij als gevolg daarvan geen tijd gehad om de mondelinge behandeling goed voor te bereiden. Hij heeft ook bezwaar gemaakt om in het kader van de mondelinge behandeling van het tweede wrakingsverzoek zijn bezwaren tegen het proces-verbaal toe te lichten. Voorts heeft de heer [ ] verzocht om het wrakingsverzoek nog schriftelijk te mogen toelichten.
1.6
Verzoekster heeft ter zitting haar standpunt nader toegelicht.
1.7
Na de behandeling van dat wrakingsverzoek is, na een korte schorsing voor beraad in raadkamer, direct mondeling uitspraak gedaan. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1
Vorengenoemde wrakingskamer is op 30 mei 2018 overgegaan tot de mondelinge behandeling van het door verzoekster tegen mr. B.M. Visser ingediende verzoek tot wraking (zaaknummer C/13/648637 / HA RK 18/165). Tijdens de behandeling van dat wrakingsverzoek heeft verzoekster de wrakingskamer gewraakt. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt. Blijkens het proces-verbaal heeft de heer [ ] verklaard:
“Ik wraak de wrakingskamer. Ik wil dat als volgt toelichten. Mijn verzoek om de zaak achter gesloten deuren te behandelen heeft u afgewezen. U heeft bij aanvang van de zitting gezegd dat er toehoorders aanwezig zijn. Vervolgens heeft u toegestaan dat een toehoorder zich in de zaak mengde door namens de wederpartij het woord te voeren. U stond vervolgens toe dat die toehoorder zich wendde tot mijn wederpartij. Ik vind dat onbestaanbaar. Dit levert te schijn van partijdigheid op. Ik wil dat graag schriftelijk toelichten.”

3.De gronden van het verzoek

3.1
Zoals hiervoor is vermeld baseert verzoekster haar verzoek tot wraking op de weigering om het wrakingsverzoek achter gesloten deuren te behandelen, althans het wrakingsverzoek dient mede in deze context te worden beschouwd. Voorts is aan de wraking ten grondslag gelegd dat de voorzitter ter zitting aan mr. G. Offerhaus heeft toegestaan om het woord te voeren en een productie aan te bieden aan mr. Visser, de gewraakte rechter. Mr. Offerhaus vertegenwoordigt de wederpartij in de hoofdzaak. Mr. Visser weigerde het stuk aan te nemen, maar de voorzitter heeft zich door
mr. Offerhaus laten meenemen en heeft de gemachtigde gevraagd om te reageren. De voorzitter heeft hiermee de toehoorder toegestaan om zich te mengen in de wrakingszaak. De voorzitter had hem die ruimte niet mogen geven. Toehoorders zijn geen partij in de wrakingszaak en mogen zich daarin niet mengen, zeker niet nadat het verzoek was gedaan tot behandeling achter gesloten deuren. De heer [ ] werd daardoor uit balans gebracht. Er was ook een hoop rumoer in de zaal. De gemachtigde kon de toehoorder niet goed verstaan, maar werd wel gevraagd om te reageren op een opmerking die betrekking had op de bodemzaak.
3.2
Het is deze gang van zaken bij de behandeling van het wrakingsverzoek die bij verzoekster de schijn heeft gewekt dat de gewraakte rechters partijdig zijn, omdat zij allen voor deze gang van zaken de verantwoordelijkheid dragen.

4.De reactie van de rechters

4.1
De rechters hebben bij monde van de voorzitter aangevoerd dat het uitgangspunt bij de indiening van een wrakingsverzoek is, dat dit op korte termijn behandeld dient te worden. De wrakingsgronden zijn ter zitting geformuleerd en vastgelegd in het proces-verbaal dat door de griffier is opgemaakt. Het kan best zijn dat het niet volledig is, maar de rechters blijven achter de inhoud staan en er is geen aanleiding om het wrakingsverzoek niet direct te behandelen. De voorzitter heeft voorts toegelicht dat hij na aanvang van de mondelinge behandeling heeft vastgesteld wie er aanwezig waren. Hij heeft niet tegen de toehoorders gezegd dat zij niets mochten zeggen. De heer [ ] wilde het wrakingsverzoek buiten aanwezigheid van de toehoorders behandelen omdat hij niet wilde spreken in hun aanwezigheid. De rechters vonden dat verzoek onvoldoende onderbouwd en hebben het verzoek afgewezen.
4.2
Op een gegeven moment nam mr. Offerhaus het woord en wilde hij mr. Visser iets tonen. De voorzitter had hem daartoe niet uitgenodigd maar hij heeft het hem ook niet belet. De voorzitter heeft toen aan de heer [ ] gevraagd of hij wilde reageren. Het is juist dat mr. Albers bezwaar had gemaakt tegen het maken van opmerkingen door mr. Offerhaus en dat op dat bezwaar niet is gereageerd. Op het moment dat mr. Offerhaus mr. Visser iets wilde tonen, was de voorzitter in gesprek met de heer [ ] en mr. Albers. Hij heeft wel vanuit zijn ooghoeken gezien dat daar iets gebeurde. Toen er bezwaar was gemaakt tegen de gang van zaken heeft de voorzitter gezegd dat het was genoteerd.
4.3
Met de afwijzing van het verzoek om de zaak achter gesloten deuren te behandelen en het aanhoren van mr. Offerhaus heeft zich geen grond tot wraking voorgedaan, aldus de rechters.

5.De beoordeling van het verzoek

5.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, hierna Rv, kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Een verzoek tot wraking kan dus niet tegen de griffier zijn gericht.
5.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter, zowel in voornoemde zin als in de zin van artikel 6 lid 1 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, dient voorop te staan dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
5.3
Artikel 39, eerste lid van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering bepaalt dat een wrakingsverzoek zo spoedig mogelijk nadat het is gedaan ter terechtzitting wordt behandeld. De gronden van de wraking zijn opgenomen in het proces-verbaal, tijdens de mondelinge behandeling heeft verzoekster haar verzoek kunnen toelichten en mr. Albers heeft meegedeeld dat mr. Brunner de feitelijke gang van zaken op de zitting juist heeft weergegeven. Er was dus geen aanleiding om het verzoek niet aanstonds mondeling te behandelen.
5.4
De weigering om het verzoek tot wraking achter gesloten deuren te behandelen is een procedurele beslissing. Dat wil zeggen een beslissing over het verloop van de procedure. Volgens vaste jurisprudentie kan een dergelijke beslissing in beginsel niet tot wraking leiden. Dit is slechts anders indien een beslissing zo onbegrijpelijk is dat doordoor de schijn van vooringenomenheid wordt gewekt. Hiervan is echter geen sprake. Door de rechters is aangevoerd dat zij het verzoek onvoldoende onderbouwd achtten en hiertegen is door verzoekster verder niets meer aangevoerd. Wel heeft mr. Albers op persoonlijke titel meegedeeld dat dit verzoek werd afgewimpeld door de voorzitter met de mededeling “waar staat dat?” en “dat heb ik nog nooit gehoord.” Mr. Brunner heeft bevestigd dat hij soortgelijke woorden heeft geuit. Mr. Albers heeft dit als minder prettig ervaren. Een dergelijk gevoel is echter nog geen grond voor wraking.
5.5
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden geen grond op voor de vrees dat het de rechters aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De aanloop van het verzoek tot wraking is gelegen in de afwijzing van het verzoek tot behandeling achter gesloten deuren.
5.6.
Vervolgens heeft mr. Offerhaus ongevraagd een opmerking gemaakt en verzoekster is van mening dat de voorzitter hem dat had moeten beletten, mede gezien het verzoek daartoe van mr. Albers namens verzoekster.
Het wrakingsprotocol van deze rechtbank bepaalt in artikel 9.3 dat de wederpartij geen partij is in het wrakingsincident en alleen als dit – bij uitzondering – voor een juiste behandeling van het wrakingsverzoek onontkoombaar is de gelegenheid krijgt te spreken. Als een toehoorder echter ongevraagd het woord neemt en de wrakingskamer dat niet direct belet, betekent dat nog niet dat daarmee de schijn van partijdigheid is gewekt. Het was nu eenmaal gebeurd en de voorzitter heeft daarop mr. Albers, ongeclausuleerd, gelegenheid gegeven tot commentaar. Vervolgens heeft mr. Offerhaus een stuk aangeboden aan mr. Visser, dat zij niet heeft aangenomen.
5.7.
Gelet op de omstandigheden op de zitting die de voorzitter heeft geschetst, was de voorzitter op dat moment in gesprek met mr. Albers en de heer [ ]. Dat er niet direct is gereageerd is dan ook verklaarbaar en begrijpelijk en daarom evenmin reden om (de schijn van) vooringenomenheid aan te nemen.
5.8
Verzoekster en zijn raadsman hebben ter zitting het wrakingsverzoek kunnen onderbouwen, terwijl over de feitelijke gang van zaken op de eerste wrakingszitting overeenstemming bestond. Bij die stand van zaken had het op de weg van verzoekster en zijn raadsman gelegen nader toe te lichten waarom het nog nodig was een schriftelijke toelichting op het wrakingsverzoek te geven. Dat hebben zij niet gedaan zodat geen aanleiding bestaat nog gelegenheid te geven voor een schriftelijke onderbouwing.
5.9
Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mr. C.W. Inden (voorzitter) en mrs. M.E. Leijten en
M.R. Jöbsis, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van
30 mei 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening over.