Uitspraak
RECHTBANK AMSTERDAM
Wrakingskamer
1.Verloop van de procedure
2.De feiten
“Ik wraak de wrakingskamer. Ik wil dat als volgt toelichten. Mijn verzoek om de zaak achter gesloten deuren te behandelen heeft u afgewezen. U heeft bij aanvang van de zitting gezegd dat er toehoorders aanwezig zijn. Vervolgens heeft u toegestaan dat een toehoorder zich in de zaak mengde door namens de wederpartij het woord te voeren. U stond vervolgens toe dat die toehoorder zich wendde tot mijn wederpartij. Ik vind dat onbestaanbaar. Dit levert te schijn van partijdigheid op. Ik wil dat graag schriftelijk toelichten.”
3.De gronden van het verzoek
mr. Offerhaus laten meenemen en heeft de gemachtigde gevraagd om te reageren. De voorzitter heeft hiermee de toehoorder toegestaan om zich te mengen in de wrakingszaak. De voorzitter had hem die ruimte niet mogen geven. Toehoorders zijn geen partij in de wrakingszaak en mogen zich daarin niet mengen, zeker niet nadat het verzoek was gedaan tot behandeling achter gesloten deuren. De heer [ ] werd daardoor uit balans gebracht. Er was ook een hoop rumoer in de zaal. De gemachtigde kon de toehoorder niet goed verstaan, maar werd wel gevraagd om te reageren op een opmerking die betrekking had op de bodemzaak.
4.De reactie van de rechters
5.De beoordeling van het verzoek
Het wrakingsprotocol van deze rechtbank bepaalt in artikel 9.3 dat de wederpartij geen partij is in het wrakingsincident en alleen als dit – bij uitzondering – voor een juiste behandeling van het wrakingsverzoek onontkoombaar is de gelegenheid krijgt te spreken. Als een toehoorder echter ongevraagd het woord neemt en de wrakingskamer dat niet direct belet, betekent dat nog niet dat daarmee de schijn van partijdigheid is gewekt. Het was nu eenmaal gebeurd en de voorzitter heeft daarop mr. Albers, ongeclausuleerd, gelegenheid gegeven tot commentaar. Vervolgens heeft mr. Offerhaus een stuk aangeboden aan mr. Visser, dat zij niet heeft aangenomen.
M.R. Jöbsis, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van