ECLI:NL:RBAMS:2018:6801

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
30 mei 2018
Publicatiedatum
25 september 2018
Zaaknummer
HA RK 18-165
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure met betrekking tot een eisvermeerdering en de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Albers. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter en de griffier niet onpartijdig waren, omdat zij op verzoek van de eisende partij stukken hadden opgevraagd die volgens verzoekster tot toewijzing van de vordering konden leiden. Verzoekster stelde dat zij pas na ontvangst van een akte van 15 mei 2018, waarin een vermeerdering van eis werd gepresenteerd, zich bewust werd van de vermeende partijdigheid van de rechter.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet nieuw waren en dat verzoekster al op 9 november 2017 op de hoogte was van de relevante feiten. De rechter had op die datum al beslist dat de eisvermeerdering werd afgewezen. Verzoekster had, indien zij meende dat de rechter vooringenomen was, direct na de zitting van 9 november 2017 een zelfstandig verzoek tot wraking moeten indienen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van nieuwe feiten en dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was.

De wrakingskamer heeft verder bepaald dat verzoekster in haar verzoek niet-ontvankelijk is en dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster tegen de rechter in deze zaak niet meer in behandeling zullen worden genomen. De behandeling van de onderliggende renvooiprocedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is uitgesproken door de rechters K.A. Brunner, E. Pennink en H.C. Hoogeveen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

wrakingskamer
Beslissing op het op 29 mei 2018 schriftelijk gedane en onder rekestnummer
C/13/648637 / HA RK 18/165 ingeschreven verzoek van:
[Verzoekster] ,
gevestigd te [woonplaats] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. W. Albers, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. B.M. Visser, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verzoekschrift van 29 mei 2018;
 de tot het verzoekschrift behorende producties waaronder:
1. een door gedaagde [ ] (hierna: [ ]) op 15 mei 2018 overgelegde akte met producties waaronder een brief van 29 augustus 2016 van de toenmalige advocaat van [ ] waarin onder andere de eis van [ ] wordt vermeerderd met een door de kantonrechter toegewezen dwangsom ad € 5.000,00 (productie 1);
2. een van een op 9 november 2017 gehouden comparitie opgemaakt proces-verbaal (productie 2):
3. een beschikking van 16 juni 2016 van de rechter-commissaris met een voorlopige staat van verdeling van een ten laste van verzoekster gehouden openbare executieverkoop (productie 3);
4. een proces-verbaal van de behandeling van de rangregeling ten overstaan van de rechter-commissaris gehouden op 13 september 2016 (productie 4);
 een e-mail van de advocaat van eiseres van 30 mei 2018.
1.2.
De rechter heeft niet in de wraking berust.
1.3.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 30 mei 2018 waar zijn verschenen verzoekster, vergezeld door de bestuurder van verzoekster de heer [ ] en haar advocaat, de rechter, [ ], vergezeld door haar advocaat mr. G.A. Offerhaus, mr. R.A.M. Koolen, advocaat van partij N.M. [ ] en mr. J. de Wit, advocaat van partij Van Diepen van der Kroef Advocaten.
1.4.
Direct na aanvang van de behandeling heeft de advocaat van verzoekster een verzoek gedaan om de behandeling achter gesloten deuren te doen plaatsvinden alsmede een verzoek om verzoekster te horen buiten aanwezigheid van de rechter ex artikel 39 lid 2 Rv. Als grond voor deze verzoeken werd gegeven dat verzoekster zich dan vrijer kon uiten.
1.5.
Na schorsing en hervatting van de behandeling heeft de wrakingskamer beslist dat beide verzoeken worden afgewezen omdat deze onvoldoende waren onderbouwd. Vervolgens is de behandeling van het verzoek voortgezet. Verzoekster heeft het verzoek nader toegelicht en de rechter heeft haar visie op het verzoek gegeven. Op een later moment heeft verzoekster om schorsing van de behandeling verzocht, hetgeen is toegestaan.
1.6.
Na hervatting van de behandeling heeft verzoekster de wraking verzocht van de leden van de wrakingskamer. Nadat de gronden van het verzoek waren medegedeeld en genoteerd, is de behandeling van het verzoek tot wraking geschorst totdat op het verzoek tot wraking van de wrakingskamer was beslist.
1.7.
Vervolgens heeft de behandeling van dit verzoek plaatsgevonden voor een tweede wrakingskamer. Na behandeling heeft de tweede wrakingskamer het verzoek tot wraking van de wrakingskamer bij mondeling gegeven beslissing van 30 mei 2018 afgewezen.
1.8.
De behandeling van het eerste verzoek tot wraking is vervolgens voortgezet. Verzoekster heeft wederom het woord gevoerd over de gronden van het verzoek. De rechter heeft haar zienswijze gegeven. Hierna is de behandeling ter zitting geschorst voor beraad over de ontvankelijkheid van het verzoek.
1.9.
Na hervatting is direct mondeling op het verzoek beslist. Deze beslissing vormt de schriftelijke uitwerking daarvan.

2.De feiten

2.1.
Verzoekster is gedaagde in conventie en eiser in reconventie in een bij de rechtbank aanhangige renvooiprocedure waarin vijf partijen aanspraak maken op de verkoopopbrengst van een onroerende zaak.
2.2.
Bij beschikking van 16 juni 2016 heeft de rechter-commissaris een voorlopige staat van verdeling opgemaakt ten aanzien van de opbrengst van netto-opbrengst van een ten laste van verzoekster gehouden openbare executieverkoop van appartementsrechten.
2.3.
Op 13 september 2016 heeft de behandeling van de rangregeling plaatsgevonden. De rechter-commissaris heeft partijen, omdat zij niet konden worden verenigd naar de openbare terechtzitting van de rechtbank verwezen en heeft de rangregeling voor het overige aangehouden.
2.4.
Na een tussenvonnis van 29 maart 2017 en een aantal rolverwijzingen voor het nemen van conclusies heeft op 9 november 2017 een comparitie van partijen voor de rechter plaatsgevonden waarvan een proces-verbaal is opgemaakt. Tijdens de behandeling heeft partij [ ] wraking van de rechter verzocht waarna de behandeling is geschorst.
2.5.
Het verzoek tot wraking is behandeld op 30 januari 2018. Bij beslissing van 8 februari 2018 is het door partij [ ] gedane verzoek tot wraking afgewezen.
2.6
Vervolgens is de voortzetting van de comparitie van partijen bepaald op 30 mei 2018. Op 29 mei 2018 heeft verzoekster een verzoek tot wraking gedaan gericht tegen de rechter.

3.Het verzoek en de gronden daarvan

3.1.
Het verzoek berust op de volgende grond. Door partij [ ] is op 15 mei 2018 een akte met producties overgelegd. Een van de producties betreft een brief d.d. 29 augustus 2016 van de toenmalige advocaat van [ ], waarin onder andere de door haar ingestelde eis werd vermeerderd met een door de kantonrechter toegewezen dwangsom. Verzoekster heeft naar aanleiding van deze akte moeten vaststellen dat deze vermeerdering van eis dezelfde vermeerdering van eis betreft die de rechter-commissaris in haar voorlopige verdeling in de rangregeling en in haar proces-verbaal in de rangregeling al had opgenomen en door de advocaat van partij [ ] in zijn conclusie na tussenvonnis d.d. 25 oktober 2017 in de renvooiprocedure nogmaals is opgenomen.
3.2.
Tijdens de comparitie van 9 november 2017 heeft de eisende partij mondeling bezwaar gemaakt tegen deze eisvermeerdering, wat zij eerder al bij brief van 1 november 2017 had gedaan. De rechter heeft vervolgens beslist dat de eisvermeerdering werd geweigerd aangezien dit zich niet verhoudt met het wettelijke stelsel van renvooi aangezien andere schuldeisers dan die in deze renvooiprocedure zijn betrokken geen kans hebben om daarop te reageren. De vordering met betrekking tot de verbeurde dwangsom maakt dus geen deel uit van deze procedure. De vermeerdering van eis maakt echter al vanaf begin van de rangregeling deel uit van het door partij [ ] gevorderde en alle schuldeisers hebben zich in de rangregeling daarover uitgelaten.
3.3.
Verzoekster stelt vast dat de rechter en de griffier op uitsluitend verzoek van de eisende partij de vermeerdering van eis, die reeds sedert het begin van de rangregeling deel uitmaakte van de vordering van gedaagde 3, heeft afgewezen met argumenten die laten zien dat de feiten op verzoek van de eisende partij bewust worden genegeerd. Dit objectieve en zwaarwegende feit is verzoeker eerst gebleken na ontvangst van bovengenoemde akte van 15 mei 2018 en is voor verzoeker voldoende om vast te stellen dat de rechter en de griffier in deze zaak niet onpartijdig zijn.
3.4.
Ter zitting heeft verzoekster daarnaast als grond aangevoerd dat de eisende partij op verzoek van de rechtbank op 11 mei 2018 stukken heeft ingebracht ten behoeve van de te houden comparitie. Als door de rechtbank wordt verzocht om stukken die tot toewijzing van de vordering kunnen leiden, dan kan daardoor de schijn van partijdigheid worden gewekt.
3.5.
Naast het verzoek tot wraking en benoeming van een nieuwe rechter en griffier, wordt de rechtbank verzocht over te gaan tot verwijzing naar een nevenzittingsplaats om de kansen op onpartijdige rechtspraak zo groot mogelijk te maken.

4.De reactie van de rechter

De rechter heeft samengevat aangevoerd dat op 30 mei 2018 de inhoudelijke behandeling van de renvoorprocedure zal plaatsvinden. De rechter bestrijdt dat het gaat om stukken die niet eerder aan verzoekster bekend zijn geworden. Verzoekster was in de persoon van haar bestuurder [ ] aanwezig op de zittingen bij de rechter-commissaris en op 9 november 2017 bij de rechter. Op die zittingen zijn die stukken waarover het hier gaat al besproken. De stukken maken deel uit van het dossier en zijn bekend bij partijen, ook bij verzoekster.

5.De ontvankelijkheid van het verzoek

5.1.
Verzoekster kan niet worden ontvangen in haar verzoek tot wraking van de griffier omdat de wettelijke regeling met betrekking tot wrakingsverzoeken daarin niet voorziet.
5.2.
Een rechter kan alleen gewraakt worden als zich omstandigheden voordoen waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden. Uit de wet volgt dat de verzoeker concrete omstandigheden moet aanvoeren en wel zodra deze bekend zijn geworden. Alle feiten en omstandigheden moeten tegelijk - in het verzoek - worden voorgedragen.
5.3.
Uit de beschikking van 16 juni 2016 van de rechter-commissaris met een voorlopige staat van verdeling, alsmede het proces-verbaal van behandeling van de rangregeling ten overstaan van de rechter-commissaris gehouden op 13 september 2016, volgt dat de vordering van [ ] inclusief dwangsom is. Daarmee was verzoekster bekend als partij in die procedure. Zij was daarmee dus ook bekend op 9 november 2017, ten tijde van de comparitie van partijen. De rechter heeft op die comparitie beslist dat de eisvermeerdering van [ ] werd afgewezen. Als verzoekster van mening was dat de rechter daardoor vooringenomen zou zijn, had verzoekster op of direct na de zitting van 9 november 2017 een zelfstandig verzoek tot wraking moeten doen. Er is geen sprake van nieuwe feiten en omstandigheden zodat het verzoek al op grond hiervan niet-ontvankelijk dient te worden verklaard.
5.4.
De tweede, door verzoekster ter zitting aangevoerde, grond is gebaseerd op een rolbericht van 11 mei 2018. Dat rolbericht was dus ook al bekend ten tijde van de indiening van het wrakingsverzoek van 29 mei 2018 en had in het verzoek moeten worden opgenomen. Die grond mocht dus niet later, op de zitting van de wrakingskamer, aan het wrakingsverzoek worden toegevoegd. Verzoekster moet daarom ook hierin niet-ontvankelijk worden verklaard.
5.5.
Het verzoek tot verwijzing van de onderliggende procedure naar een andere rechtbank is niet ter beoordeling aan de wrakingskamer.
5.6.
De wrakingskamer zal bepalen dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster, gericht tegen de rechter in deze zaak, niet in behandeling zullen worden genomen. De rechtbank constateert dat verzoekster in het huidige verzoek niet ontvankelijk is, en dat een tegen de wrakingskamer gericht wrakingsverzoek op 30 mei 2018 is afgewezen. Ook een eerder door de bestuurder/grootaandeelhouder van verzoekster in persoon gedaan verzoek tot wraking, dat eveneens betrekking had op de comparitie van partijen van 9 november 2017, is afgewezen. De wrakingskamer trekt uit deze omstandigheden de conclusie dat hier sprak is van misbruik in de zin van art. 39 lid 4 Rv.
6. Op grond van het voorgaande wordt beslist als volgt.
BESLISSING
De wrakingskamer:
 verklaart verzoekster niet-ontvankelijk in haar verzoek om wraking van de rechter en de griffier;
 bepaalt dat een volgend verzoek tot wraking gericht tegen de rechter, in de zaak van verzoekster niet meer in behandeling zal worden genomen;
 bepaalt dat de behandeling van de renvooiprocedure wordt voortgezet in de stand waarin deze zich ten tijde van het verzoek tot wraking bevond.
Aldus gegeven door mrs. K.A. Brunner, voorzitter en E. Pennink en H.C. Hoogeveen, leden, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 30 mei 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat geen zelfstandig rechtsmiddel open.