ECLI:NL:RBAMS:2018:6801
Rechtbank Amsterdam
- Eerste aanleg - meervoudig
- Rechtspraak.nl
Verzoek tot wraking van de rechter in een civiele procedure met betrekking tot een eisvermeerdering en de ontvankelijkheid van het wrakingsverzoek
In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 30 mei 2018 uitspraak gedaan over een verzoek tot wraking van de rechter, ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. W. Albers. Het verzoek tot wraking was gebaseerd op de stelling dat de rechter en de griffier niet onpartijdig waren, omdat zij op verzoek van de eisende partij stukken hadden opgevraagd die volgens verzoekster tot toewijzing van de vordering konden leiden. Verzoekster stelde dat zij pas na ontvangst van een akte van 15 mei 2018, waarin een vermeerdering van eis werd gepresenteerd, zich bewust werd van de vermeende partijdigheid van de rechter.
De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gronden voor het wrakingsverzoek niet nieuw waren en dat verzoekster al op 9 november 2017 op de hoogte was van de relevante feiten. De rechter had op die datum al beslist dat de eisvermeerdering werd afgewezen. Verzoekster had, indien zij meende dat de rechter vooringenomen was, direct na de zitting van 9 november 2017 een zelfstandig verzoek tot wraking moeten indienen. De rechtbank concludeerde dat er geen sprake was van nieuwe feiten en dat het verzoek tot wraking niet-ontvankelijk was.
De wrakingskamer heeft verder bepaald dat verzoekster in haar verzoek niet-ontvankelijk is en dat verdere wrakingsverzoeken van verzoekster tegen de rechter in deze zaak niet meer in behandeling zullen worden genomen. De behandeling van de onderliggende renvooiprocedure zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond ten tijde van het wrakingsverzoek. De beslissing is uitgesproken door de rechters K.A. Brunner, E. Pennink en H.C. Hoogeveen.