ECLI:NL:RBAMS:2018:6717

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
13/752206-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot meerdere vonnissen

Op 18 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees Aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de Regional Court of Przemyśl in Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft meerdere vonnissen van de Poolse rechtbanken, waaronder vonnissen van 24 april 2013, 18 juli 2013 en 19 februari 2014. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en onderzocht of er gronden zijn om de overlevering te weigeren, zoals vermeld in de Overleveringswet (OLW).

De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon aanwezig was bij de zittingen die hebben geleid tot de vonnissen, en dat er geen weigeringsgronden van toepassing zijn voor de vonnissen II K 390/13, II K 638/13 en II K 1739/13. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de overlevering voor het vonnis II K 89/14 moet worden geweigerd, omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling van dat vonnis.

De rechtbank heeft in haar overwegingen ook aandacht besteed aan de persoonlijke omstandigheden van de opgeëiste persoon, waaronder zijn leven in Nederland en de impact van de overlevering op zijn gezinsleven. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering voor de drie vonnissen toe te staan, terwijl de overlevering voor het vierde vonnis werd geweigerd. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752206-17
RK nummer: 18/268
Datum uitspraak: 18 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 29 december 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 4 oktober 2017 door de
Regional Court of Przemyśl(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1994,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [BRP-adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 4 september 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. P.J.J. van de Kerkhof, advocaat te Eindhoven en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van:
- een vonnis van de
District Court of Przemyślvan 24 april 2013, met referentienummer II K 390/13.
- een vonnis van de
District Court of Przemyślvan 18 juli 2013, met referentienummer II K 638/13.
- een vonnis van de
District Court of Przemyślvan 19 februari 2014, met referentienummer II K 1739/13.
- een vonnis van de
District Court of Przemyślvan 19 maart 2014, met referentienummer II K 89/14.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van respectievelijk
  • twee jaar;
  • tien maanden;
  • zes maanden;
  • één jaar en zes maanden
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. Geen van deze straffen is (deels) geëxecuteerd. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij voornoemde vonnissen.
Deze vonnissen betreffen de feiten zoals die zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

4.1
Vonnis I, referentienummer II K 390/13
De raadsman heeft aangevoerd dat de Poolse autoriteiten in de aanvullende informatie niet in zijn gegaan op de vraag of de opgeëiste persoon aanwezig was bij de 1e en de 2e zitting en of en hoe de opgeëiste persoon is gedagvaard. Dit volgt ook niet uit het EAB. Hierdoor moet de overlevering worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt. In het EAB is over vonnis I (II K 390/13) meegedeeld dat de opgeëiste persoon in persoon aanwezig is geweest op de terechtzitting die tot zijn voorwaardelijke veroordeling heeft geleid. De opgeëiste persoon heeft bij gelegenheid van zijn verhoor ten overstaan van de officier van justitie verklaard dat hij aanwezig is geweest op de zitting waar de straf is uitgesproken.
Met betrekking tot de beslissing tot omzetting van de voorwaardelijke straf van 21 februari 2014 wijst de rechtbank op de uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 22 december 2017 in de zaak Ardic (ECLI:EU:C:2017:1026). Daaruit blijkt dat een tenuitvoerlegging niet valt onder de reikwijdte van artikel 4 bis Kaderbesluit 2002/584/JBZ, voor zover een dergelijke beslissing geen wijziging brengt in de aard of de maat van de aanvankelijk opgelegde straf. Uit de stukken is niet gebleken dat de tenuitvoerlegging een wijziging in de aard of de maat van de aan de opgeëiste persoon opgelegde straf heeft gebracht.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 OLW niet van toepassing is.
4.2
Vonnis II, referentienummer II K 638/13
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de opgeëiste persoon op 16 maart 2013 naar Nederland is gekomen en daarom niet in de gelegenheid is geweest de zitting bij te wonen. De opgeëiste persoon heeft verklaard op geen enkele zitting aanwezig te zijn geweest. De overlevering dient op grond van artikel 12 OLW te worden geweigerd.
De rechtbank overweegt als volgt. Het EAB vermeldt in onderdeel D het volgende: “
Yes, the person appeared in person at the trial resulting in the decision reference file number: II K 638/13.” Daarnaast hebben de Poolse autoriteiten op 18 juni 2018 per brief bevestigd dat de opgeëiste persoon aanwezig is geweest op de zitting van 18 juli 2013. De raadsman heeft niet onderbouwd op grond waarvan hieraan zou moeten worden getwijfeld. Dit betekent dat de rechtbank, gelet op het vertrouwensbeginsel, ervan uit moet gaan dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk aanwezig was ter terechtzitting.
Ten aanzien van het karakter van de beslissing tot omzetting van de voorwaardelijke straf verwijst de rechtbank naar hetgeen onder 4.1 is overwogen.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de weigeringsgrond van artikel 12 niet van toepassing is.
4.4
Vonnis IV, referentienummer II K 89/14
De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid, zo blijkt uit onderdeel D van het EAB, en dat - kort gezegd - is gewezen zonder dat zich één van de in artikel 12, aanhef en onder a tot en met c, OLW genoemde omstandigheden heeft voorgedaan.
Op grond van artikel 12, aanhef en onder d, OLW mag de rechtbank in dit geval de overlevering alleen toestaan indien de uitvaardigende justitiële autoriteit heeft vermeld (1) dat het betreffende vonnis na overlevering onverwijld aan de opgeëiste persoon zal worden betekend en hij uitdrukkelijk zal worden geïnformeerd over zijn recht op een verzetprocedure of een procedure in hoger beroep, waarbij hij het recht heeft aanwezig te zijn, waarop de zaak opnieuw ten gronde wordt behandeld en nieuw bewijsmateriaal wordt toegelaten, die kan leiden tot herziening van het oorspronkelijke vonnis en (2) hij wordt geïnformeerd over de termijn waarbinnen hij verzet of hoger beroep dient aan te tekenen, als vermeld in het desbetreffende Europees aanhoudingsbevel.
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft in de brief van 27 februari 2018 het volgende verklaard:
Referring to the e-mail message dated 15 February 2018 regarding the EAW issued against the wanted person, [opgeëiste persoon] , file reference number: II Kop 15/17, the Regional Court of Przemyśl, Criminal Division no. 2, kindly informs of the following:
The court decision is enforceable, therefore it is not subject to being appealed against.
Met de officier van justitie en de raadsman concludeert de rechtbank dat niet aan de voorwaarden van artikel 12 OLW is voldaan. De overlevering dient ten aanzien van het vonnis met zaaknummer II K 89/14 te worden geweigerd
.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten in de vonnissen I, II en III niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
  • diefstal
  • opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort, vernielen
  • diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
  • poging tot diefstal
  • poging tot diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak
  • overtreding van artikel 11 van de Wegenverkeerswet 1994

6.Strijd met artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De raadsman heeft een beroep gedaan op artikel 8 van het Verdrag ter bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (de rechtbank begrijpt: artikel 7 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, verder: het Handvest). De raadsman heeft in dit kader aangevoerd dat de opgeëiste persoon een leven heeft opgebouwd in Nederland. Hij heeft werk en een partner. In Polen heeft hij niets. Hij verblijft sinds maart 2014 in Nederland.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat het verweer niet kan slagen.
De rechtbank overweegt als volgt. Overlevering is, gelet op artikel 52, eerste lid, Handvest, een toegestane inmenging in de uitoefening van het recht op eerbiediging van het familie- en gezinsleven. De rechtbank ziet in de geschetste persoonlijke omstandigheden geen aanleiding van dit uitgangspunt af te wijken. De inmenging in de uitoefening van het recht op
family lifelevert daarom geen beletsel op voor overlevering. Het verweer wordt verworpen.

7.Slotsom

Omdat ten aanzien van de vonnissen van 24 april 2013 (II K 390/13), 18 juli 2013 (II K 638/13) en 19 februari 2014 (II K 1739/13) waarvoor de overlevering wordt gevraagd, is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering voor die feiten te worden toegestaan. Voor het vonnis van 19 maart 2014, II K 89/14 moet zij worden geweigerd.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 45, 310, 311 en 350 Wetboek van Strafrecht, artikel 11 en 176 Wegenverkeerswet 1994 en 2, 5, 7 en 12 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de
Regional Court of Przemyśl(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van het gedeelte van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, die zijn opgelegd bij de vonnissen van 24 april 2013
(II K 390/13), 18 juli 2013 (
II K 638/13) en 19 februari 2014 (
II K 1739/13).
WEIGERTde overlevering van
[opgeëiste persoon]voor zover het EAB betrekking heeft op de vrijheidsstraf die is opgelegd bij vonnis van 19 maart 2014 (
II K 89/14).
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.