ECLI:NL:RBAMS:2018:6716

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
18 september 2018
Publicatiedatum
20 september 2018
Zaaknummer
13/751380-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering op basis van Europees Aanhoudingsbevel met betrekking tot strafbare feiten in België

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 18 september 2018 uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW). De vordering, ingediend door de officier van justitie, betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 25 april 2018 door de Rechtbank eerste aanleg Oost-Vlaanderen – afdeling Gent (België) is uitgevaardigd. Het EAB strekt tot de aanhouding en overlevering van de opgeëiste persoon, geboren in België in 1991, die momenteel gedetineerd is in Nederland.

De rechtbank heeft de zaak behandeld op een openbare zitting op 6 juli 2018, waar de officier van justitie en de raadsvrouw van de opgeëiste persoon aanwezig waren. De rechtbank heeft het onderzoek geschorst om nadere informatie over de detentieomstandigheden in België te verkrijgen. Op 4 september 2018 is het onderzoek hervat. De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de vereisten van de OLW en dat er geen weigeringsgronden zijn voor de overlevering. De opgeëiste persoon wordt verdacht van meerdere strafbare feiten, waaronder het telen van cannabis en poging tot doodslag op Belgische agenten.

De rechtbank heeft overwogen dat de belangen van een goede rechtsbedeling en de noodzaak om de opgeëiste persoon te berechten in België zwaarder wegen dan de praktische bezwaren die door de raadsvrouw zijn aangevoerd. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de overlevering moet worden toegestaan, omdat het EAB voldoet aan de eisen van de OLW en er geen belemmeringen zijn voor de overlevering. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751380-18
RK-nummer: 18/3440
Datum uitspraak: 18 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 3 mei 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 25 april 2018 door de Rechtbank eerste aanleg Oost-Vlaanderen – afdeling Gent (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (België) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
thans uit anderen hoofde gedetineerd in de Penitentiaire Inrichting [plaats] ,
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 6 juli 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. M. Diependaal.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft het onderzoek geschorst en aangehouden voor onbepaalde tijd om nadere informatie te verkrijgen over de detentieomstandigheden in België.
De rechtbank heeft op 4 september 2018 het onderzoek hervat. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. K. van der Schaft.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Kuijper, advocaat te Amsterdam.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd en vervolgens voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlengingen nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Belgische nationaliteit heeft.
3.1
Grondslag en inhoud van het EAB
In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek uitgevaardigd op 25 april 2018.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan vijf naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.
3.2
Genoegzaamheid
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat het EAB niet overzichtelijk is en dat dit van belang is voor het specialiteitsbeginsel. In de aanvullende informatie die is verstrekt door de Belgische autoriteiten is geen antwoord gegeven op de door het Openbaar Ministerie gestelde vraag over een indicatie van de hoeveelheden cannabis zodat daarover nog steeds onduidelijkheid bestaat.
De rechtbank overweegt dat het EAB gegevens dient te bevatten op basis waarvan het voor de opgeëiste persoon duidelijk is waarvoor zijn overlevering wordt verzocht en het voor de rechtbank duidelijk is of het verzoek voldoet aan de in de Overleveringswet geformuleerde vereisten. Daartoe dient het EAB een beschrijving te bevatten van de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd, met vermelding van, in ieder geval, het tijdstip, de plaats en de mate van betrokkenheid van de opgeëiste persoon bij de strafbare feiten. Bovendien dient die beschrijving de naleving van het specialiteitsbeginsel te kunnen waarborgen.
In de onderhavige zaak geldt het volgende. De opgeëiste persoon wordt er in België van verdacht dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan het telen van cannabis en de diefstal van elektriciteit in de periode van 1 februari 2017 tot 17 oktober 2017 in Gent. Daarnaast wordt hij verdacht van een poging tot doodslag op drie Belgische agenten en het vervoeren van 1,1 kilo cannabis op 10 oktober 2017 te Terneuzen.
Naar het oordeel van de rechtbank is met deze omschrijving - mede in aanmerking genomen dat sprake is van een overlevering in het kader van strafrechtelijk onderzoek - voldoende duidelijk voor de opgeëiste persoon waarvoor zijn overlevering wordt verzocht. Ook overigens is voldaan aan de vereisten die de OLW aan het EAB stelt, zodat de rechtbank – met de officier van justitie – van oordeel is dat de feiten genoegzaam zijn omschreven. Het verweer wordt daarom verworpen.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de strafbare feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder de nummers 5 en 14, te weten:
illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen
moord en doodslag, zware mishandeling
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5. Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB (mede) betrekking heeft op strafbare feiten die geacht worden geheel of gedeeltelijk op Nederlands grondgebied te zijn gepleegd. Artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW verbiedt in een dergelijk geval de overlevering voor deze feiten.
De officier van justitie heeft echter overeenkomstig artikel 13, tweede lid, OLW gevorderd dat wordt afgezien van de weigeringsgrond en daartoe de volgende argumenten aangevoerd:
  • het onderzoek naar de verdovende middelen is gestart in België;
  • het bewijs is in België;
  • de hennep is in België geteeld;
  • de Belgische rechtsorde is geschokt;
  • het gaat om een poging tot doodslag op drie Belgische agenten;
  • de elektriciteit is in België weggenomen;
  • de verdovende middelen zijn in België inbeslaggenomen;
  • de opgeëiste persoon heeft de Belgische nationaliteit.
Het voorgaande brengt volgens de officier van justitie mee dat uit het oogpunt van een goede rechtsbedeling overlevering aan de Belgische autoriteiten dient plaats te vinden en overname van de strafzaak door Nederland niet de voorkeur verdient.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de overlevering op grond van dit artikel te weigeren. Volgens haar is niet gebleken dat de verzochte overlevering aan de Belgische autoriteiten en de verdere vervolging in België de voorkeur verdienen, boven de mogelijke afhandeling van de strafzaak door de Nederlandse autoriteiten. Daartoe is het volgende aangevoerd. Er loopt in Nederland ook nog een strafzaak tegen de opgeëiste persoon. Het is onwenselijk dat er twee trajecten naast elkaar lopen en dat de opgeëiste persoon vanwege de Nederlandse strafzaak niet kan worden betrokken bij het proces in België. Er zal een zitting in Nederland komen, waarop een straf kan volgen die moet worden uitgezeten. In de zaak in België moet ook een zitting plaatsvinden. Het is de vraag of de opgeëiste persoon voorlopig ter beschikking kan worden gesteld. De praktijk op dit punt lijkt weerbarstig. Daarnaast gaat het niet alleen over het persoonlijke belang van de opgeëiste persoon, maar ook om het belang van de rechtspleging en de rechten die worden gegarandeerd in artikel 6 van het EVRM. Deze belangen moeten voorrang krijgen en daarom moet de vordering worden afgewezen.
De rechtbank stelt voorop dat artikel 13, tweede lid, OLW haar slechts een marginale toetsing van de vordering van de officier opdraagt en voor een verdergaande beoordeling geen ruimte biedt. Er is een specifiek belang voor zowel Nederland als België om de opgeëiste persoon te berechten. Dat dit onpraktisch is voor de opgeëiste persoon doet daar niet aan af. Gelet op de door de officier van justitie aangevoerde argumenten heeft de officier van justitie in redelijkheid tot de vordering kunnen komen. Wat de raadsvrouw heeft aangevoerd als praktische bezwaren is onvoldoende om tot een ander oordeel te komen, nu hier de goede rechtsbedeling aan de orde is en de beoordelingsruimte voor de rechtbank als genoemd beperkt is en geen sprake is van kennelijke onredelijkheid van de vordering. Er dient dan ook te worden afgezien van de in artikel 13, eerste lid, aanhef en onder a, OLW bedoelde weigeringsgrond.

6.Artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De officier van justitie heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank van 14 augustus 2018 over de detentieomstandigheden in België.
De raadsvrouw heeft te kennen gegeven kennis te hebben genomen van de door de officier van justitie genoemde uitspraak.
De rechtbank verwijst naar haar uitspraak van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937) waarin is vastgesteld dat sinds 11 juli 2018 geen sprake meer is van nieuwe stakingen, onderhandelingen tussen de Belgische overheid en de sociale partners zijn afgerond, bekend is wat het standpunt is van de sociale partners en het wetgevingstraject binnen 3 maanden afgerond zou moeten zijn. De rechtbank heeft daarom in de uitspraak geoordeeld dat er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 Handvest, omdat er op dit moment geen stakingen zijn en de kans daarop ook niet meer reëel is. Ook in deze zaak is daarvan geen sprake. Bovendien zal het Openbaar Ministerie bij de feitelijke uitlevering rekening houden met eventuele nieuwe stakingen en kan de opgeëiste persoon zich in dat geval alsnog tot de officier van justitie wenden om de feitelijke overlevering te laten opschorten.

7.Slotsom

Omdat is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsartikelen

De 2, 5, 7 en 13 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Rechtbank eerste aanleg Oost-Vlaanderen – afdeling Gent (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en M.T.C. de Vries, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.M.G. Thijssen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 18 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat te ondertekenen.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.