In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 13 september 2018 uitspraak gedaan op een vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet, ingediend door de officier van justitie. De vordering betreft de behandeling van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Rechtbank van Eerste Aanleg Limburg in België. Het EAB is uitgevaardigd op 9 juli 2018 en betreft de aanhouding en overlevering van een Nederlander, die wordt verdacht van strafbare feiten in België. De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 30 augustus 2018, waarbij de officier van justitie en de raadsman van de opgeëiste persoon aanwezig waren.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de feiten waarvoor overlevering wordt verzocht, ook naar Nederlands recht strafbaar zijn. De opgeëiste persoon heeft de Nederlandse nationaliteit, wat betekent dat zijn overlevering alleen kan worden toegestaan als er een garantie is voor zijn terugkeer naar Nederland om daar zijn straf uit te zitten. De rechtbank heeft een garantie ontvangen van het Parket van de Procureur des Konings Limburg, waarin wordt bevestigd dat de opgeëiste persoon na veroordeling in België naar Nederland zal terugkeren om zijn straf daar te ondergaan.
De rechtbank heeft ook de detentieomstandigheden in België beoordeeld en geconcludeerd dat er op dat moment geen sprake was van omstandigheden die strijdig zijn met artikel 4 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Gezien het feit dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet en er geen weigeringsgronden zijn, heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan.