Beoordeling
5. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verzoekster] stelt in dat verband dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord. [verweerster] voert hiertegen aan dat zij de arbeidsovereenkomst op een andere school wil voortzetten.
6. [verweerster] heeft [verzoekster] weliswaar aangeboden om in de vervangingspool te werken, maar zij heeft daarbij tegelijkertijd in haar brief van 9 mei 2018 ongemotiveerd medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na 31 december 2018 niet zal worden voortgezet “wegens ongeschiktheid voor de functie”. Uit deze laatste boude mededeling blijkt zo weinig vertrouwen in het functioneren van [verzoekster] , dat het begrijpelijk is dat [verzoekster] niet meer voor deze werkgever wil/kan werken. Alleen al op grond van het versturen van deze brief wordt dan ook geconcludeerd dat de arbeidsverhouding dusdanig is verstoord dat deze behoort te eindigen. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden per 1 oktober 2018.
7. De vraag is vervolgens of [verzoekster] een billijke vergoeding toekomt. Een billijke vergoeding kan worden toegekend indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen.
8. Vastgesteld wordt dat de relatie tussen partijen tot het incident van 6 april 2018 over het algemeen goed was. Het besluit tot het inzetten van een coach, eind maart 2018, is in goede harmonie genomen, zo stellen partijen. Dat de lastige leerling niet kon worden gehandhaafd in de groep van [verzoekster] werd haar niet verweten en partijen hadden als gezamenlijk doel de sfeer in de klas van [verzoekster] te verbeteren. Met het overplaatsen van de leerling en het inzetten van de coach kon dat doel worden bereikt, zo waren [verzoekster] en [verweerster] van mening.
9. Het incident op 6 april 2018 heeft daarentegen de verhoudingen op scherp gezet. [verweerster] heeft [verzoekster] verweten ten eerste dat zij de kinderen uit het oog is verloren en ten tweede dat zij niet direct actie heeft ondernomen. Voor [verweerster] stond daarmee vast dat [verzoekster] niet goed functioneerde en zij heeft haar daarvoor berispt, haar verplicht om op een andere school te gaan werken en aangekondigd de arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid voor de functie niet te verlengen.
10. Niet is echter komen vast te staan dat [verzoekster] op die dag op een ongebruikelijk manier met de kinderen van het schoolplein naar boven is gelopen of toen onoplettend is geweest. [verweerster] stelt weliswaar dat zij als leraar achteraan de rij had moeten lopen maar dat dat de enige verantwoorde manier is om kinderen te begeleiden op de trap is verder niet onderbouwd en [verzoekster] heeft een en ander gemotiveerd weersproken met de verder niet betwiste stelling dat meerdere collega’s zoals zij altijd halverwege de rij lopen om overzicht te houden. Desondanks zijn 3 van de 24 kinderen uit de rij gelopen zonder dat [verzoekster] dat opmerkte. Hoewel het beter was geweest als [verzoekster] dit direct had opgemerkt, is het, gelet op de hoeveelheid kinderen, niet onoverkomelijk dat de drie kinderen uit de rij zijn ontsnapt. Daarbij is in aanmerking genomen dat onbetwist is gebleven dat het op dat moment druk was op de trappen in het schoolgebouw, in de school zichtbaar een speurtocht was uitgezet en de drie leerlingen in strijd met de instructie van [verzoekster] kennelijk de verleiding om deze stiekem te lopen niet konden weerstaan.
11. [verzoekster] heeft in de klas direct geconstateerd dat de drie kinderen ontbraken. Zij heeft daarover niet meteen alarm geslagen, maar de komst van de coach afgewacht en toen samen met haar actie ondernomen. [verzoekster] heeft daarbij verklaard dat zij op dat moment dacht dat de kinderen in de school de speurtocht aan het lopen waren, dat was haar immers door andere kinderen verteld. Nu ze ook over de andere 21 kinderen toezicht moest houden en zij wist dat de coach binnen 10 minuten in haar lokaal zou komen, heeft zij besloten om de komst van de coach af te wachten en met de les aan te vangen. Dat [verzoekster] op het moment van het nemen van deze beslissing dacht dat de kinderen binnen de school zouden blijven en er geen rekening mee heeft gehouden dat de drie zes/zeven jarige kinderen geld bij zich hadden, ongezien het schoolgebouw uit konden gaan en snoep zouden gaan kopen bij een supermarkt, is niet onbegrijpelijk. Dergelijk onafhankelijk en stoutmoedig gedrag is van zulke jonge kinderen in het algemeen niet te verwachten. Achteraf gezien was het beter geweest als [verzoekster] eerder alarm had geslagen en was daarmee wellicht voorkomen dat de kinderen de school konden uitlopen. Maar met de kennis die [verzoekster] op dat moment had, heeft zij met het wachten op de coach alvorens alarm te slaan niet onverantwoord gehandeld.
12. De directeur van [naam school] , [naam 1] , heeft echter op 6 april 2018 [verzoekster] naar huis gestuurd en, zonder haar kant van het verhaal goed te beluisteren, diezelfde dag de ouders van de klas geïnformeerd dat [verzoekster] , in ieder geval tot de meivakantie, niet meer voor deze klas zou staan. [verzoekster] heeft daarna op 10 april 2018 gesproken met [naam 2] van het bestuursbureau, die haar in dat gesprek liet weten dat ze niet kon terugkeren naar [naam school] . Op 11 april 2018 heeft [verzoekster] via een e-mail van [naam 2] een berisping van [naam 1] ontvangen. Deze berisping is op 12 april 2018 weer door [naam 2] ingetrokken, maar [verzoekster] ontving kort daarna een aangetekende brief van de directeur-bestuurder van [verweerster] met het voornemen om haar te berispen. Op 7 mei 2018 heeft zij alsnog een berisping gekregen. Bij brief van 9 mei 2018 heeft [verweerster] medegedeeld dat [verzoekster] werd geplaatst in de vervangingspool en dat zij zich op 14 mei 2018 diende te melden bij basisschool [naam school] . In die brief is zoals hiervoor is vermeld ook medegedeeld dat het dienstverband niet werd verlengd “wegens ongeschiktheid voor de functie”. Vervolgens heeft [verweerster] een vaststellingsovereenkomst aangeboden waarin ongeschiktheid voor de functie als beëindigingsgrond is opgenomen.
13. Niet alleen heeft [verweerster] de onjuiste conclusie getrokken dat het incident [verzoekster] te verwijten is, maar ook de hiervoor geschetste wijze waarop ze vervolgens heeft gereageerd en met [verzoekster] is omgegaan, is incorrect. Zonder haar zorgvuldig te horen over het incident is direct besloten dat [verzoekster] niet meer voor groep 3b kon staan. Niet alleen was dit een voorbarig besluit, maar [verweerster] heeft hierbij teveel oog gehad voor een snelle oplossing voor de onrust van de ouders en te weinig voor de belangen van [verzoekster] . Vervolgens is [verzoekster] niet in de gelegenheid geweest om haar kant van het verhaal aan [naam 1] te vertellen, maar had ze alleen, zonder bijstand van een collega of [naam 1] , op het bestuursbureau een gesprek met [naam 2] . Ook hieruit volgt weinig betrokkenheid bij [verzoekster] . De daaropvolgende berisping is niet alleen onterecht, zie hiervoor, maar ook in strijd met de cao gegeven. Dat dit laatste door [verweerster] is onderkend en de berisping daarom is ingetrokken, maakt niet dat de ontvangst daarvan niet onnodig grievend voor [verzoekster] is geweest. Bovendien is kort daarna het voornemen een berisping te geven door haar ontvangen en is deze vervolgens alsnog (onterecht) aan haar gegeven. Ook wordt geconcludeerd dat [verzoekster] ten gevolge van het incident van 9 april tot en met 14 mei 2018 op non-actief is gesteld, zonder dat daarvoor een goede reden bestond. Ten slotte geldt dat de brief van 9 mei 2018, zoals hiervoor overwogen, geen pas geeft. Van een werknemer kan niet worden verlangd dat zij zich weer op het werk meldt, terwijl in dezelfde brief ongemotiveerd wordt vermeld dat zij ongeschikt is voor haar functie. Ook dit is kwetsend, zeker voor een lerares die al ruim twintig jaar met louter goede beoordelingen in het basisonderwijs werkzaam is. Dat de aangeboden vaststellingsovereenkomst met dezelfde reden voor beëindiging niet is aanvaard door [verzoekster] is dan ook begrijpelijk. [verweerster] heeft daartoe nog aangevoerd dat zij heeft vermeld dat [verzoekster] ongeschikt was voor haar functie, omdat [verweerster] in dat geval ontheffing zou kunnen krijgen ingevolge de Wet op het Primair Onderwijs en daardoor de kosten voor de werkloosheids-/bovenwettelijke wachtgelduitkering van 4,5 jaar, waarop [verzoekster] bij afloop van de arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken, niet in mindering wordt gebracht op haar budget. Dit moge zo zijn, maar maakt de brief van 9 mei 2018 jegens [verzoekster] niet minder grievend.
14. Conclusie van het voorgaande is dat [verweerster] door op deze wijze na het incident op 6 april 2018 te handelen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij daarvoor een billijke vergoeding is verschuldigd.
15. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. [verzoekster] heeft het door haar verzochte bedrag aan vergoeding van € 20.000,00 verder niet toegelicht. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de verwachting dat [verzoekster] binnen afzienbare tijd een nieuwe baan zal hebben gevonden en zij voorts lange tijd recht heeft op een WW/WOPO-uitkering, is in onderhavig geval een vergoeding ter hoogte van het gederfde loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou zijn geëindigd, billijk. Dat komt neer op een bedrag van (afgerond) € 9.000,00 bruto. Dat het toekennen van een billijke vergoeding voor [verweerster] (grote) nadelige financiële gevolgen heeft en dat zij eigenrisicodrager is, maakt dat niet anders.
16. Nu een billijke vergoeding wordt toegekend lager dan gevorderd, wordt [verzoekster] ex artikel 7: 686a lid 6 BW de gelegenheid gegeven haar verzoek in te trekken.
17. Nu [verweerster] in het ongelijk is gesteld wordt zij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verzoekster] .