ECLI:NL:RBAMS:2018:6672

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
EA18-525
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst lerares basisschool wegens ernstig verwijtbaar handelen werkgever

In deze zaak heeft de kantonrechter op 17 september 2018 uitspraak gedaan in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst van een lerares bij een basisschool. De lerares, werkzaam sinds 1997, had een verzoek ingediend tot ontbinding van haar arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek, na een incident waarbij drie leerlingen tijdens de pauze het schoolgebouw hadden verlaten. De lerares werd verweten dat zij de leerlingen niet goed in de gaten had gehouden, wat leidde tot een berisping en haar plaatsing in de vervangingspool. De lerares stelde dat de werkgever ernstig verwijtbaar had gehandeld door haar onterecht te berispen en haar goede naam en reputatie te schaden. De werkgever voerde aan dat de lerares ongeschikt was voor haar functie en dat de arbeidsrelatie onherstelbaar was verstoord. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever inderdaad ernstig verwijtbaar had gehandeld, vooral door de lerares niet de kans te geven haar kant van het verhaal te vertellen en haar onterecht te berispen. De arbeidsovereenkomst werd ontbonden per 1 oktober 2018 en de werkgever werd veroordeeld tot betaling van een billijke vergoeding van € 9.000,00 bruto aan de lerares.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Afdeling privaatrecht – team kanton
zaaknummer: 7006855 EA VERZ 18-525
beschikking van: 17 september 2018
func.: 364

beschikking van de kantonrechter

I n z a k e

[verzoekster]

wonende te [woonplaats]
verzoekster, nader te noemen: [verzoekster]
gemachtigde: mr. P.A.J.N. Damen
t e g e n

de stichting [verweerster]

gevestigd te [vestigingsplaats]
verweerster, nader te noemen: [verweerster]
gemachtigde: mr. A.C.M. Ranke

VERLOOP VAN DE PROCEDURE

[verzoekster] heeft op 20 juni 2018 een verzoek ingediend dat strekt tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst op grond van artikel 7:671c van het Burgerlijk Wetboek (BW).
[verweerster] heeft een verweerschrift ingediend.
Het verzoek is mondeling behandeld ter terechtzitting van 27 augustus 2018. [verzoekster] is verschenen, vergezeld van haar gemachtigde. [verweerster] is verschenen bij
[naam 1] , [naam 2] en [naam 3] , vergezeld van mr. G.J. Spaans namens de gemachtigde. Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht aan de hand van pleitnotities en vragen van de kantonrechter beantwoord. Na verder debat is een datum voor beschikking bepaald.

GRONDEN VAN DE BESLISSING

Uitgangspunten

1.1.
[verzoekster] , geboren op [geboortedatum] 1971, is sinds 1997 werkzaam als leraar in het basisonderwijs. Ze heeft altijd goede beoordelingen gekregen.
1.2.
[verweerster] bestuurt zeven basisscholen in Amsterdam, waaronder
[naam school] .
1.3.
[verzoekster] is op 1 januari 2018 voor bepaalde tijd tot en met 31 december 2018 in dienst getreden van [verweerster] , in de functie van lerares bij basisschool [naam school] in Amsterdam voor 32 uur per week. Het salaris bedraagt € 2.785,60 bruto per maand exclusief vakantietoeslag. Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het primair onderwijs (cao PO) van toepassing.
1.4.
[verzoekster] is aan de slag gegaan als lerares van groep 3b. Het gaat om een groep van 24 leerlingen van 6 en 7 jaar oud.
1.5.
Eind februari 2018 is een leerling van [verzoekster] wangedrag gaan vertonen. Het jongetje bleek op een andere school al eerder moeilijk gedrag te vertonen, maar de voorganger van [verzoekster] had geen problemen met de leerling. De sfeer in de klas van [verzoekster] is door het gedrag van de jongen verslechterd.
1.6.
Eind maart 2018 is besproken met [verzoekster] dat een coach werd ingeschakeld die haar zou ondersteunen en helpen hoe met het betreffende kind en de klas om te gaan.
1.7.
Op 3 april 2018 is coach [naam coach] voor het eerst een uur in de klas bij [verzoekster] geweest. Op vrijdagochtend 6 april 2018 is de betreffende leerling tot het einde van het schooljaar in een andere groep geplaatst.
1.8.
Op vrijdagmiddag 6 april 2018 is [verzoekster] met de leerlingen van haar groep naar het schoolplein gegaan tijdens de lunchpauze. Na een kwartier is [verzoekster] met de leerlingen terug naar het klaslokaal gegaan. Op weg daarnaar toe hebben enkele leerlingen de pijlen van een door groep 8 uitgezette speurtocht ontdekt en hebben [verzoekster] gevraagd of ze deze mochten lopen. [verzoekster] heeft dat verboden.
1.9.
Aangekomen in het klaslokaal heeft [verzoekster] ontdekt dat er drie leerlingen ontbraken. Op haar vraag aan de andere kinderen waar de drie meisjes waren gebleven werd geantwoord dat de drie meisjes naar de bovenste verdieping van de school waren gegaan om de speurtocht te lopen
1.10.
[verzoekster] is met de les begonnen in afwachting van de coach die opnieuw mee zou kijken. Na ongeveer 10 minuten is de coach gearriveerd en heeft [verzoekster] de situatie met de coach besproken. De coach is op zoek gegaan naar de meisjes en heeft de directeur van [naam school] , [naam 1] , ingelicht.
1.11.
Meerdere mensen zijn vervolgens op zoek gegaan naar de ontbrekende leerlingen. De directeur heeft de ouders van de meisjes op de hoogte gebracht en de politie ingeschakeld. De ouders zijn de klas van [verzoekster] binnengegaan en hebben daar hun onrust en ongenoegen geuit, in aanwezigheid van de andere leerlingen.
1.12.
Toen de school uitging om 14:00 uur waren de leerlingen nog niet gevonden. Op het schoolplein is commotie ontstaan onder de aanwezige ouders. Uiteindelijk zijn de meisjes om 14:15 uur gevonden op een kilometer afstand van de school. Ze waren een woonwijk ingegaan om snoep te kopen bij een supermarkt in de buurt.
1.13.
Om 15:00 uur hebben de ouders, [naam 1] , de coach en de politie met elkaar gesproken over het voorval. [verzoekster] was daar niet bij.
1.14.
[verzoekster] heeft wel een kort gesprek gehad met [naam 1] en de coach. [naam 1] heeft [verzoekster] , gezien de emoties bij de ouders en bij [verzoekster] zelf, naar huis gestuurd en aangeraden maandag 9 april 2018 thuis te blijven.
1.15.
Bij e-mail van 6 april 2018 om 17:15 uur heeft [naam 1] aan alle ouders uitleg gegeven over het voorval die middag. Ze schreef verder dat ze zeer geschrokken was, het voorval betreurde en begreep dat het vertrouwen geschaad was. Tot slot schreef [naam 1] dat zij had besloten dat tot de meivakantie twee andere leerkrachten voor groep 3b zouden staan en voor na de meivakantie een structurele oplossing werd gezocht.
1.16.
Bij e-mail van 6 april 2018 om 17:30 uur heeft [naam 1] aan [verzoekster] geschreven:
Het spijt me heel erg wat er vanmiddag in jouw groep is gebeurd met de 3 meisjes. Ik begrijp, dat dit voor jou heel erg moeilijk is. Ik weet, dat dit jou heel erg heeft aangegrepen. Ik heb je vanmiddag gezegd niet meer voor de groep te gaan staan. Het lijkt me daarom goed dat je maandag en dinsdag niet op school aanwezig bent. Ik zal je in ieder geval maandag bellen om nader af te spreken wat we gaan doen.
1.17.
[naam 1] heeft [verzoekster] op 9 april 2018 tevergeefs geprobeerd telefonisch te bereiken. [naam 1] heeft een voicemailbericht ingesproken en daarbij [verzoekster] gevraagd om de volgende dag naar het bestuurskantoor te komen.
1.18.
[verzoekster] heeft op 10 april 2018 een gesprek gehad met [naam 2] op het bestuursbureau van [verweerster] . [naam 2] verklaarde dat [verzoekster] niet kon terugkeren naar [naam school] vanwege gebrek aan vertrouwen. [naam 2] en [verzoekster] hebben het gehad over de zogenaamde vervangingspool, waarin leraren zitten die tijdelijk uitgevallen collega’s vervangen.
1.19.
Bij e-mail van 11 april 2018 heeft [naam 2] [verzoekster] een brief van [naam 1] gestuurd, met daarin een officiële berisping vanwege het voorval. In de e-mail staat voorts:
Terugkeer naar [naam school] is wat de directeur (..) betreft, niet mogelijk. Je hebt dinsdag aangegeven niet te willen terugkeren naar het [naam school] . (..)
1.20.
Bij e-mail van dezelfde dag heeft [verzoekster] uitgebreid op de e-mail van [verweerster] gereageerd.
1.21.
Bij e-mail van 12 april 2018 heeft [naam 2] [verzoekster] bericht dat de berisping niet zo had gemoeten en dat deze en de e-mail van 11 april 2018 daarom werden ingetrokken. In een tweede e-mail van die dag heeft [naam 2] [verzoekster] geschreven dat het niet verstandig was om terug te keren op [naam school] en dat ze daarom op zoek zou gaan naar een andere school van [verweerster] waar [verzoekster] kon werken.
1.22.
Bij brief van 12 april 2018 heeft [naam 3] , [functie] van [verweerster] , [verzoekster] bericht dat [verweerster] voornemens was haar, omdat ze zich schuldig had gemaakt aan plichtsverzuim, te berispen op grond van artikel 3.19 van de CAO PO. [verzoekster] kon hiertegen verweer voeren en heeft dat gedaan.
1.23.
Op 7 mei 2018 heeft [verzoekster] , vergezeld van haar gemachtigde, een gesprek gehad met [naam 3] , [naam 2] en [naam 1] . Aan het eind van het gesprek heeft [naam 3] meegedeeld dat [verzoekster] een berisping kreeg, die daarna is bevestigd per brief.
1.24.
Bij brief van 9 mei 2018 heeft [naam 3] [verzoekster] geschreven dat [verweerster] gehoor zou geven aan de wens van [verzoekster] om niet meer te werken bij
[naam school] en dat zij daarom werd geplaatst in de vervangingspool. [verzoekster] werd verzocht zich op 14 mei om 8:00 uur te melden bij basisschool [naam school] . Verder is in de brief vermeld:
Tot slot maak ik u erop attent dat u thans een dienstverband voor bepaalde tijd heeft tot1 januari 2019. Dit dienstverband zal na 1 januari 2019 niet worden voortgezet wegens ongeschiktheid voor de functie. (..)
1.25.
[verzoekster] heeft zich op 13 mei 2018 ziek gemeld vanwege klachten ontstaan door de acties van [verweerster] . De bedrijfsarts heeft op 17 mei 2018 geoordeeld dat sprake was van een arbeidsconflict en adviseerde de zogenaamde STERC-richtlijn uit te voeren.
1.26.
Bij e-mail van 22 mei 2018 heeft de gemachtigde van [verweerster] [verzoekster] een concept-vaststellingsovereenkomst gestuurd in het kader van een minnelijke regeling. De arbeidsovereenkomst zou dan pro forma ontbonden worden op grond van disfunctioneren. [verzoekster] heeft hiermee niet ingestemd.
1.27.
Op 12 juni 2018 heeft [verzoekster] een beroepschrift ingediend bij de Commissie van Beroep tegen de door [verweerster] genomen besluiten tot schorsing, berisping en overplaatsing. De zitting daarover stond op 11 september 2018 gepland.

Geschil

2. [verzoekster] verzoekt om ontbinding van de arbeidsovereenkomst wegens verstoring van de arbeidsrelatie tussen partijen. [verzoekster] stelt dat [verweerster] haar tweemaal onterecht heeft berispt, haar lange tijd op non-actief heeft gesteld, haar goede naam en reputatie heeft aangetast, heeft verklaard dat zij ongeschikt is voor haar functie en haar zonder overleg heeft overgeplaatst naar de vervangingspool. [verweerster] heeft daarmee het oogmerk gehad om een onwerkbare situatie te creëren. [verweerster] heeft welbewust rechtsregels geschonden en zodoende een situatie gecreëerd waarbij de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of op korte termijn behoort te worden beëindigd. [verweerster] heeft daarbij ernstig verwijtbaar gehandeld en onvoldoende rekening gehouden met haar gerechtvaardigde belangen, aldus [verzoekster] .
3. Zij was van plan om enkele jaren op [naam school] te blijven werken. De gang van zaken bij [naam school] en het optreden van [verweerster] heeft ertoe geleid dat [verzoekster] niet meer als leraar aan het werk wil en op zoek zal gaan naar een baan buiten het onderwijs. [verzoekster] verwacht dat het enkele maanden zal duren tot zij een geschikte nieuwe baan heeft gevonden en dat zij een aanzienlijk lager salaris dan haar huidige salaris zal ontvangen. [verzoekster] vraagt daarom een vergoeding als bedoeld in artikel 7:671c lid 2 sub b dan wel lid 3 onder a, b en c BW toe te kennen van € 20.000,- bruto.
4. [verweerster] heeft verweer gevoerd. Op de stellingen van partijen zal hieronder voor zover van belang nader worden ingegaan.

Beoordeling

5. De kantonrechter kan op verzoek van de werknemer de arbeidsovereenkomst ontbinden wegens omstandigheden die van dien aard zijn dat de arbeidsovereenkomst billijkheidshalve dadelijk of na korte tijd behoort te eindigen. [verzoekster] stelt in dat verband dat de arbeidsverhouding onherstelbaar is verstoord. [verweerster] voert hiertegen aan dat zij de arbeidsovereenkomst op een andere school wil voortzetten.
6. [verweerster] heeft [verzoekster] weliswaar aangeboden om in de vervangingspool te werken, maar zij heeft daarbij tegelijkertijd in haar brief van 9 mei 2018 ongemotiveerd medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst na 31 december 2018 niet zal worden voortgezet “wegens ongeschiktheid voor de functie”. Uit deze laatste boude mededeling blijkt zo weinig vertrouwen in het functioneren van [verzoekster] , dat het begrijpelijk is dat [verzoekster] niet meer voor deze werkgever wil/kan werken. Alleen al op grond van het versturen van deze brief wordt dan ook geconcludeerd dat de arbeidsverhouding dusdanig is verstoord dat deze behoort te eindigen. De arbeidsovereenkomst wordt daarom ontbonden per 1 oktober 2018.
7. De vraag is vervolgens of [verzoekster] een billijke vergoeding toekomt. Een billijke vergoeding kan worden toegekend indien de ontbinding het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen.
8. Vastgesteld wordt dat de relatie tussen partijen tot het incident van 6 april 2018 over het algemeen goed was. Het besluit tot het inzetten van een coach, eind maart 2018, is in goede harmonie genomen, zo stellen partijen. Dat de lastige leerling niet kon worden gehandhaafd in de groep van [verzoekster] werd haar niet verweten en partijen hadden als gezamenlijk doel de sfeer in de klas van [verzoekster] te verbeteren. Met het overplaatsen van de leerling en het inzetten van de coach kon dat doel worden bereikt, zo waren [verzoekster] en [verweerster] van mening.
9. Het incident op 6 april 2018 heeft daarentegen de verhoudingen op scherp gezet. [verweerster] heeft [verzoekster] verweten ten eerste dat zij de kinderen uit het oog is verloren en ten tweede dat zij niet direct actie heeft ondernomen. Voor [verweerster] stond daarmee vast dat [verzoekster] niet goed functioneerde en zij heeft haar daarvoor berispt, haar verplicht om op een andere school te gaan werken en aangekondigd de arbeidsovereenkomst wegens ongeschiktheid voor de functie niet te verlengen.
10. Niet is echter komen vast te staan dat [verzoekster] op die dag op een ongebruikelijk manier met de kinderen van het schoolplein naar boven is gelopen of toen onoplettend is geweest. [verweerster] stelt weliswaar dat zij als leraar achteraan de rij had moeten lopen maar dat dat de enige verantwoorde manier is om kinderen te begeleiden op de trap is verder niet onderbouwd en [verzoekster] heeft een en ander gemotiveerd weersproken met de verder niet betwiste stelling dat meerdere collega’s zoals zij altijd halverwege de rij lopen om overzicht te houden. Desondanks zijn 3 van de 24 kinderen uit de rij gelopen zonder dat [verzoekster] dat opmerkte. Hoewel het beter was geweest als [verzoekster] dit direct had opgemerkt, is het, gelet op de hoeveelheid kinderen, niet onoverkomelijk dat de drie kinderen uit de rij zijn ontsnapt. Daarbij is in aanmerking genomen dat onbetwist is gebleven dat het op dat moment druk was op de trappen in het schoolgebouw, in de school zichtbaar een speurtocht was uitgezet en de drie leerlingen in strijd met de instructie van [verzoekster] kennelijk de verleiding om deze stiekem te lopen niet konden weerstaan.
11. [verzoekster] heeft in de klas direct geconstateerd dat de drie kinderen ontbraken. Zij heeft daarover niet meteen alarm geslagen, maar de komst van de coach afgewacht en toen samen met haar actie ondernomen. [verzoekster] heeft daarbij verklaard dat zij op dat moment dacht dat de kinderen in de school de speurtocht aan het lopen waren, dat was haar immers door andere kinderen verteld. Nu ze ook over de andere 21 kinderen toezicht moest houden en zij wist dat de coach binnen 10 minuten in haar lokaal zou komen, heeft zij besloten om de komst van de coach af te wachten en met de les aan te vangen. Dat [verzoekster] op het moment van het nemen van deze beslissing dacht dat de kinderen binnen de school zouden blijven en er geen rekening mee heeft gehouden dat de drie zes/zeven jarige kinderen geld bij zich hadden, ongezien het schoolgebouw uit konden gaan en snoep zouden gaan kopen bij een supermarkt, is niet onbegrijpelijk. Dergelijk onafhankelijk en stoutmoedig gedrag is van zulke jonge kinderen in het algemeen niet te verwachten. Achteraf gezien was het beter geweest als [verzoekster] eerder alarm had geslagen en was daarmee wellicht voorkomen dat de kinderen de school konden uitlopen. Maar met de kennis die [verzoekster] op dat moment had, heeft zij met het wachten op de coach alvorens alarm te slaan niet onverantwoord gehandeld.
12. De directeur van [naam school] , [naam 1] , heeft echter op 6 april 2018 [verzoekster] naar huis gestuurd en, zonder haar kant van het verhaal goed te beluisteren, diezelfde dag de ouders van de klas geïnformeerd dat [verzoekster] , in ieder geval tot de meivakantie, niet meer voor deze klas zou staan. [verzoekster] heeft daarna op 10 april 2018 gesproken met [naam 2] van het bestuursbureau, die haar in dat gesprek liet weten dat ze niet kon terugkeren naar [naam school] . Op 11 april 2018 heeft [verzoekster] via een e-mail van [naam 2] een berisping van [naam 1] ontvangen. Deze berisping is op 12 april 2018 weer door [naam 2] ingetrokken, maar [verzoekster] ontving kort daarna een aangetekende brief van de directeur-bestuurder van [verweerster] met het voornemen om haar te berispen. Op 7 mei 2018 heeft zij alsnog een berisping gekregen. Bij brief van 9 mei 2018 heeft [verweerster] medegedeeld dat [verzoekster] werd geplaatst in de vervangingspool en dat zij zich op 14 mei 2018 diende te melden bij basisschool [naam school] . In die brief is zoals hiervoor is vermeld ook medegedeeld dat het dienstverband niet werd verlengd “wegens ongeschiktheid voor de functie”. Vervolgens heeft [verweerster] een vaststellingsovereenkomst aangeboden waarin ongeschiktheid voor de functie als beëindigingsgrond is opgenomen.
13. Niet alleen heeft [verweerster] de onjuiste conclusie getrokken dat het incident [verzoekster] te verwijten is, maar ook de hiervoor geschetste wijze waarop ze vervolgens heeft gereageerd en met [verzoekster] is omgegaan, is incorrect. Zonder haar zorgvuldig te horen over het incident is direct besloten dat [verzoekster] niet meer voor groep 3b kon staan. Niet alleen was dit een voorbarig besluit, maar [verweerster] heeft hierbij teveel oog gehad voor een snelle oplossing voor de onrust van de ouders en te weinig voor de belangen van [verzoekster] . Vervolgens is [verzoekster] niet in de gelegenheid geweest om haar kant van het verhaal aan [naam 1] te vertellen, maar had ze alleen, zonder bijstand van een collega of [naam 1] , op het bestuursbureau een gesprek met [naam 2] . Ook hieruit volgt weinig betrokkenheid bij [verzoekster] . De daaropvolgende berisping is niet alleen onterecht, zie hiervoor, maar ook in strijd met de cao gegeven. Dat dit laatste door [verweerster] is onderkend en de berisping daarom is ingetrokken, maakt niet dat de ontvangst daarvan niet onnodig grievend voor [verzoekster] is geweest. Bovendien is kort daarna het voornemen een berisping te geven door haar ontvangen en is deze vervolgens alsnog (onterecht) aan haar gegeven. Ook wordt geconcludeerd dat [verzoekster] ten gevolge van het incident van 9 april tot en met 14 mei 2018 op non-actief is gesteld, zonder dat daarvoor een goede reden bestond. Ten slotte geldt dat de brief van 9 mei 2018, zoals hiervoor overwogen, geen pas geeft. Van een werknemer kan niet worden verlangd dat zij zich weer op het werk meldt, terwijl in dezelfde brief ongemotiveerd wordt vermeld dat zij ongeschikt is voor haar functie. Ook dit is kwetsend, zeker voor een lerares die al ruim twintig jaar met louter goede beoordelingen in het basisonderwijs werkzaam is. Dat de aangeboden vaststellingsovereenkomst met dezelfde reden voor beëindiging niet is aanvaard door [verzoekster] is dan ook begrijpelijk. [verweerster] heeft daartoe nog aangevoerd dat zij heeft vermeld dat [verzoekster] ongeschikt was voor haar functie, omdat [verweerster] in dat geval ontheffing zou kunnen krijgen ingevolge de Wet op het Primair Onderwijs en daardoor de kosten voor de werkloosheids-/bovenwettelijke wachtgelduitkering van 4,5 jaar, waarop [verzoekster] bij afloop van de arbeidsovereenkomst aanspraak kan maken, niet in mindering wordt gebracht op haar budget. Dit moge zo zijn, maar maakt de brief van 9 mei 2018 jegens [verzoekster] niet minder grievend.
14. Conclusie van het voorgaande is dat [verweerster] door op deze wijze na het incident op 6 april 2018 te handelen ernstig verwijtbaar heeft gehandeld en dat zij daarvoor een billijke vergoeding is verschuldigd.
15. Bij het vaststellen van de billijke vergoeding gaat het er om dat de werknemer wordt gecompenseerd voor het ernstig verwijtbaar handelen van de werkgever, maar de billijke vergoeding heeft geen specifiek punitief karakter. [verzoekster] heeft het door haar verzochte bedrag aan vergoeding van € 20.000,00 verder niet toegelicht. Gelet op de hiervoor geschetste omstandigheden en de verwachting dat [verzoekster] binnen afzienbare tijd een nieuwe baan zal hebben gevonden en zij voorts lange tijd recht heeft op een WW/WOPO-uitkering, is in onderhavig geval een vergoeding ter hoogte van het gederfde loon tot het moment dat de arbeidsovereenkomst van rechtswege zou zijn geëindigd, billijk. Dat komt neer op een bedrag van (afgerond) € 9.000,00 bruto. Dat het toekennen van een billijke vergoeding voor [verweerster] (grote) nadelige financiële gevolgen heeft en dat zij eigenrisicodrager is, maakt dat niet anders.
16. Nu een billijke vergoeding wordt toegekend lager dan gevorderd, wordt [verzoekster] ex artikel 7: 686a lid 6 BW de gelegenheid gegeven haar verzoek in te trekken.
17. Nu [verweerster] in het ongelijk is gesteld wordt zij veroordeeld in de proceskosten gevallen aan de zijde van [verzoekster] .

BESLISSING

De kantonrechter:
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 oktober 2018;
veroordeelt [verweerster] tot betaling van een billijke vergoeding aan [verzoekster] van € 9.000,00 bruto;
bepaalt dat het onder I t/m III gestelde rechtskracht ontbeert, indien het verzoek uiterlijk op 27 september 2018 door [verzoekster] wordt ingetrokken;
veroordeelt [verweerster] in de proceskosten, aan de zijde van [verzoekster] tot op heden begroot op € 400,00 aan salaris gemachtigde en € 476,00 aan griffierecht, behoudens in het geval [verzoekster] het verzoek intrekt, in welk geval [verzoekster] wordt veroordeeld in de kosten van deze procedure, aan de zijde van [verweerster] tot op heden begroot op € 400,00 voor salaris van de gemachtigde, voor zover verschuldigd, inclusief btw;
verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Aldus gegeven door mr. L. van Berkum, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 17 september 2018 in tegenwoordigheid van de griffier, mr. T.C. van Andel.
De griffier De kantonrechter