ECLI:NL:RBAMS:2018:6664

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
19 september 2018
Zaaknummer
13/679042-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verkeersongeval met zwaar lichamelijk letsel door onoplettend rijgedrag op tram-/busbaan

Op 11 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 27 maart 2016 betrokken was bij een verkeersongeval te Amsterdam. De verdachte, als bestuurder van een personenauto, reed over de tram-/busbaan van de Marnixstraat en veroorzaakte een aanrijding met een ruiter te paard, die zwaar lichamelijk letsel opliep. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich zodanig onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat dit heeft geleid tot het ongeval. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet tijdig heeft afgeremd of uitgeweken voor de ruiter, ondanks dat deze goed zichtbaar was door de verlichting en reflecterende kleding. Na de aanrijding is de verdachte doorgereden zonder zich om het slachtoffer te bekommeren.

De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het veroorzaken van het verkeersongeval en het verlaten van de plaats van het ongeval, terwijl zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat er letsel was toegebracht aan de ruiter. De rechtbank heeft de ernst van de feiten in aanmerking genomen, evenals de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, en heeft een taakstraf van 60 uren opgelegd, met een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen voor de duur van 6 maanden. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het tijdsverloop tussen het ongeval en de uitspraak, maar oordeelde dat de redelijke termijn niet was overschreden. De uitspraak is gedaan in het kader van de Wegenverkeerswet 1994.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/679042-16
Datum uitspraak: 11 september 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres]

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 28 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. R.A. Kloos, en van wat verdachte en haar raadsvrouw, mr. L. van Gaalen-van Beuzekom, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
zij op of omstreeks 27 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de tram-/busbaan van de Marnixstraat, zich zodanig, te weten zeer, althans aanmerkelijk onvoorzichtig en/of onoplettend en/of onachtzaam heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [persoon] , zwaar lichamelijk letsel, te weten een peesoverbelasting, in elk geval zodanig
lichamelijk letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de tram-/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van het Raamplein en gaande in de richting van de Elandsgracht,
-terwijl het donker was,
verdachte is, gekomen nabij het hoofdbureau van politie, een tweetal paarden met ruiters (waaronder voornoemde [persoon] ) in gaan halen en is verdachte (daarbij) in strijd met het bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep) gaan rijden en/of blijven rijden op de rijstrook voor het aan haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer,
verdachte heeft hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken, voor voornoemde [persoon] ,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden en/of aangebotst, waardoor aan [persoon] vorenomschreven zwaar lichamelijk letsel, in elk geval zodanig letsel dat daaruit tijdelijke ziekte en/of verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Subsidiair:
zij op of omstreeks 27 maart 2016 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de tram-/busbaan van de Marnixstraat, zich zodanig heeft gedragen dat daardoor gevaar op die weg werd veroorzaakt,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de tram-/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van het Raamplein en gaande in de richting van de Elandsgracht,
-terwijl het donker was,
verdachte is, gekomen nabij het hoofdbureau van politie, een tweetal paarden met ruiters (waaronder [persoon] ) in gaan halen en is verdachte (daarbij) in strijd met het bepaalde in artikel 76 lid 1 van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (doorgetrokken streep) gaan rijden en/of blijven rijden op de rijstrook voor het aan haar, verdachte, tegemoetkomende verkeer,
verdachte heeft hierbij niet, althans niet tijdig en/of voldoende, afgeremd en/of is verdachte niet, althans niet tijdig en/of voldoende uitgeweken, voor voornoemde [persoon] ,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden en/of aangebotst;
2.
zij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging zij al dan niet als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op/aan de Marnixstraat, op of omstreeks 27 maart 2016
de (voornoemde) plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij wist of redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander (te weten [persoon] ) (zwaar lichamelijk) letsel en/of schade was toegebracht.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Bewijsoverwegingen ten aanzien van het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde
Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van schuld aan een verkeersongeval in de zin van artikel 6 Wegenverkeerswet 1994 (hierna: WVW), zoals onder 1. primair is ten laste gelegd, komt het volgens vaste jurisprudentie aan op het geheel van gedragingen van verdachte, de aard en de concrete ernst van de overtreding en de overige omstandigheden waaronder de overtreding is begaan. Van schuld in de zin van dit artikel is pas sprake in het geval van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid.
De rechtbank gaat op grond van de bewijsmiddelen uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Op 27 maart 2016 omstreeks 05:50 uur liepen verbalisanten [verbalisant] en [persoon] , ruiters te paard, naast elkaar op de Marnixstraat te Amsterdam. Zij liepen over de rechter tram-/busbaan, een baan enkel bedoeld voor bussen, trams, taxi’s en voertuigen met een ontheffing. [persoon] liep aan de linkerzijde. Verbalisanten droegen hun uniformjas met gele
(de rechtbank begrijpt: reflecterende)horizontale strepen over de rug. Op de achterzijde van het zadel van de dienstpaarden zat een werkende fietslamp, die rood licht naar achteren uitstraalde. Aan de voorzijde bij het borsttuig zat een werkende fietslamp die wit licht naar voren uitstraalde. Om de benen van de dienstpaarden zaten gele beenreflecties. De gecombineerde hoogte van [persoon] en het paard samen was circa 2.70 meter.
Verdachte reed op dat moment als bestuurder van een personenauto op de tram-/busbaan van de Marnixstraat. [verbalisant] zag haar aan komen rijden en zwaaide met zijn arm om haar te waarschuwen. Verdachte remde vervolgens op enkele meters afstand van [persoon] en het paard af en de auto maakte een korte beweging naar links. Verdachte reed tegen het linker achterbeen van het paard en tegen ruiter [persoon] aan. [persoon] voelde een harde klap tegen zijn linker voet. De rechter buitenspiegel van de auto had zijn voet geraakt en brak af. Na deze aanrijding versnelde verdachte en reed, zonder te stoppen, door. De achtergebleven rechter buitenspiegel en –kap zijn door verbalisanten opgepakt. De spiegel was versplinterd.
Verdachte heeft ter zitting verklaard dat zij niets heeft gezien en dat zij niet heeft gemerkt dat zij iemand heeft aangereden. De rechtbank is van oordeel dat deze lezing van verdachte zeer onaannemelijk is. Uit de hiervoor beschreven feiten en omstandigheden blijkt dat de (gecombineerd hoge) paarden en hun berijders duidelijk zichtbaar waren door de gevoerde verlichting, de reflecterende jassen en de reflecties om de benen van de paarden. Hoewel het op het moment van het ongeval donker was en regende, was de plek verlicht middels straatverlichting. De Marnixstraat betreft een rechte weg. Als verdachte voldoende oplettend had gereden, dan zou zij de paarden en hun berijders moeten hebben gezien.
De rechtbank constateert dat verdachte, om onduidelijk gebleven reden(en), de paarden en hun berijders desondanks te laat heeft gezien, waardoor het ongeval heeft plaatsgevonden.
De rechtbank stelt vast dat verdachte heeft gereden op een plek waar zij met haar auto niet had mogen rijden, namelijk op een tram-/busbaan. Van het tegendeel is de rechtbank uit de stukken niet gebleken. Verdachte heeft daarbij onoplettend gereden, want zij heeft het verkeer voor haar niet opgemerkt, als gevolg waarvan het verkeersongeval heeft plaatsgevonden. De rechtbank oordeelt dat door het geheel van deze gedragingen een ernstig gevaar in het leven geroepen is waarop het overige verkeer niet bedacht is en ook niet op bedacht hoeft te zijn.
De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden sprake is van een dusdanig ernstige verkeersfout, dat gesproken kan worden van aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend rijgedrag. Schuld in de zin van artikel 6 WVW is daarmee bewezen.
Uit de verklaring van [persoon] blijkt dat hij na de botsing veel pijn had in zijn linkervoet. Hij liep mank. Uit de letselverklaring betreffende [persoon] blijkt het beeld van een ‘tendinopathie peroneus longuspees links’. Uit de medische informatie blijkt dat [persoon] al last van de linker voet had, maar dat dat is verergerd door het trauma. [persoon] heeft verklaard dat hij vanaf het ongeval tot 21 mei 2016 zijn normale werkzaamheden niet heeft kunnen uitvoeren, omdat hij niet op een paard kon rijden.
De rechtbank is van oordeel dat hiermee voldoende aannemelijk is geworden dat sprake is geweest van zodanig lichamelijk letsel dat daaruit in ieder geval tijdelijke verhindering van de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan.
De rechtbank overweegt verder dat het onwaarschijnlijk is dat verdachte niet heeft gemerkt dat zij iemand had aangereden en dat de buitenspiegel van haar auto tegen het been van het paard c.q. tegen de voet van [persoon] was gekomen. De rechtbank wijst erop dat de personenauto van verdachte vlak voor de aanrijding naar links is uitgeweken, aldus de verklaring van [verbalisant] . Verdachte heeft aldus kennelijk een actieve stuurbeweging gemaakt, waarschijnlijk om een aanrijding nog te voorkomen. Dat is echter niet gelukt. De daarna gevolgde klap van de spiegel tegen paard en ruiter moet flink zijn geweest, nu de buitenspiegel grotendeels was afgebroken en versplinterd. Tenslotte heeft verdachte na de klap geaccelereerd en is doorgereden. Deze laatste gedraging duidt op het actief verlaten van de plaats van het ongeval, en niet het rustig de weg vervolgen in hetzelfde tempo. Gelet op één en ander had verdachte dan ook op z’n minst redelijkerwijs moeten vermoeden dat aan een ander letsel en/of schade was toegebracht.
4.2
Voorwaardelijk verzoek tot het horen van [persoon]
Gelet op wat hiervoor is overwogen met betrekking tot het letsel van [persoon] , is de rechtbank van oordeel dat er geen noodzaak is om hem te horen. Het verzoek wordt dan ook afgewezen. De verklaring(en) die [persoon] heeft afgelegd en de medische stukken die zijn overgelegd, zijn voldoende onderbouwing voor het letsel en de daaruit voortgevloeide tijdelijke verhindering van de uitoefening van zijn normale bezigheden.
4.3
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde
op 27 maart 2016 te Amsterdam, als verkeersdeelnemer, namelijk als bestuurder van een personenauto, daarmee rijdende over de tram-/busbaan van de Marnixstraat, zich zodanig, te weten aanmerkelijk onvoorzichtig en onoplettend heeft gedragen dat een aan haar schuld te wijten verkeersongeval heeft plaatsgevonden, waardoor aan een ander, zijnde [persoon] , zodanig lichamelijk letsel, te weten een peesoverbelasting, dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht,
bestaande dat gedrag hieruit:
verdachte heeft gereden over de tram-/busbaan van de Marnixstraat, komende uit de richting van het Raamplein en gaande in de richting van de Elandsgracht,
-terwijl het donker was,
verdachte is, gekomen nabij het hoofdbureau van politie, een tweetal paarden met ruiters, waaronder voornoemde [persoon] , in gaan halen,
verdachte heeft hierbij niet tijdig en voldoende afgeremd en is niet tijdig en voldoende uitgeweken voor voornoemde [persoon] ,
verdachte is vervolgens tegen [persoon] aangereden, waardoor aan [persoon] zodanig letsel dat daaruit tijdelijke verhindering in de uitoefening van de normale bezigheden is ontstaan, werd toegebracht;
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde
zij, als degene door wiens gedraging een verkeersongeval was veroorzaakt, welke gedraging zij als bestuurder van een motorrijtuig had verricht en welk verkeersongeval had plaatsgevonden in Amsterdam op de Marnixstraat, op 27 maart 2016 de voornoemde plaats van vorenbedoeld ongeval heeft verlaten, terwijl bij dat ongeval, naar zij redelijkerwijs moest vermoeden, aan een ander, te weten [persoon] , letsel en/of schade was toegebracht.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door hem onder 1. primair en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een taakstraf van
80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen. Daarnaast heeft de officier van justitie gevorderd dat aan verdachte een voorwaardelijke ontzegging van de bevoegdheid tot het besturen van motorrijtuigen (OBM) wordt opgelegd voor de duur van 6 maanden, met een proeftijd van 2 jaren.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twee opeenvolgende verkeersmisdrijven. Zij reed als bestuurder in haar auto op een tram-/busbaan, terwijl zij daar niet mocht rijden. Vervolgens is zij tegen een politieman te paard aangereden. Daardoor heeft het slachtoffer gedurende enige weken zijn gewone werkzaamheden niet kunnen uitoefenen. Na de aanrijding is verdachte doorgereden.
Dit zijn ernstige feiten. In het verkeer moeten medeweggebruikers op elkaar kunnen vertrouwen als het gaat om het naleven van de verkeersregels die ten behoeve van de veiligheid zijn opgesteld. Het slachtoffer heeft hinder ondervonden als gevolg van het ongeval. Dat verdachte vervolgens na het ongeval is doorgereden, zonder zich op de hoogte te stellen van de toestand van het slachtoffer, rekent de rechtbank haar in ernstige mate aan.
Bij het bepalen van de strafmaat heeft de rechtbank gelet op de landelijke oriëntatiepunten straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Voor het veroorzaken van een verkeersongeval waarbij sprake is van een aanmerkelijke verkeersfout en waarbij sprake is van lichamelijk letsel/tijdelijke ziekte, wordt als uitgangspunt een geldboete van € 1.000,- en een onvoorwaardelijke OBM voor de duur van 3 maanden opgelegd.
De rechtbank heeft bij het bepalen van de strafmaat en de hoogte daarvan rekening gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verdachte, zoals deze ter terechtzitting naar voren zijn gebracht. Verdachte is een alleenstaande, werkende moeder van een vierjarige dochter. Voor de uitoefening van haar beroep is zij afhankelijk van haar rijbewijs.
De rechtbank heeft rekening gehouden met het strafblad van verdachte. Uit het uittreksel Justitiële Documentatie van 6 augustus 2018 blijkt dat verdachte op 2 januari 2017 een strafbeschikking heeft betaald wegens rijden onder invloed van alcohol op 17 juni 2016. Gelet daarop is artikel 63 Wetboek van Strafrecht van toepassing.
Redelijke termijn
De raadsvrouw heeft aangevoerd dat bij het bepalen van de strafmaat rekening dient te worden gehouden met het verstrijken van de redelijke termijn, nu sinds het feit bijna tweeënhalf jaar is verstreken. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt. Volgens vaste rechtspraak kan in een strafzaak op het aan de verdachte toegekende recht op berechting binnen een redelijke termijn inbreuk worden gemaakt door het tijdsverloop, te rekenen vanaf het moment dat vanwege de Nederlandse Staat jegens de betrokkene een handeling is verricht waaraan deze in redelijkheid de verwachting kan ontlenen dat tegen hem ter zake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zal worden ingesteld. Anders dan wel wordt aangenomen, dwingt artikel 6 EVRM niet tot de opvatting dat het eerste verhoor van de verdachte door de politie steeds als zodanige handeling heeft te gelden. Wel dient de betekening van de dagvaarding als een zodanige handeling te worden aangemerkt.
Hoewel de redelijke termijn in voornoemde zin niet is overschreden, ziet de rechtbank wel aanleiding om van het uitgangspunt van het LOVS af te wijken vanwege het tijdsverloop tussen de dag van het ongeval en het wijzen van dit vonnis.
Alles overwegende acht de rechtbank een taakstraf van 60 uur en een geheel voorwaardelijke OBM voor de duur van 6 maanden met een proeftijd van twee jaar passend en geboden.
Het opleggen van een onvoorwaardelijke OBM is in dit geval niet langer opportuun.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 63 van het Wetboek van Strafrecht en op de artikelen 6, 7, 175, 176 en 179 van de Wegenverkeerswet 1994.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezengeachte.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. primair en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezen verklaarde
Overtreding van artikel 6 van de Wegenverkeerswet 1994, terwijl het een ongeval betreft waardoor een ander lichamelijk letsel wordt toegebracht.
Ten aanzien van het onder 2. bewezen verklaarde
Overtreding van artikel 7, eerste lid van de Wegenverkeerswet 1994.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 30 (dertig) dagen.
Ontzegt verdachte ter zake van het onder 1. primair bewezen verklaarde de bevoegdheid motorrijtuigen te besturen voor de tijd van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat deze bijkomende straf
niet tenuitvoergelegdzal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. C.M. Berkhout en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.M. Noomen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2018.
De jongste rechter is buiten staat te tekenen.