8.3.Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een goudtransport. De overval vond plaats op klaarlichte dag op een parkeerplaats bij een winkelcentrum. Er waren verschillende omstanders die getuige zijn geweest van de overval, die op hen een grote indruk heeft gemaakt. Verdachte en zijn mededader hebben bij hun overval een hoeveelheid aan waardevolle juwelen en munten buitgemaakt ter waarde van een zeer groot geldbedrag. Het is niet dankzij hen, dat de buit uiteindelijk terug is gekomen bij de aangevers.
Dergelijke overvallen op koeriers van waardevolle goederen hebben een grote impact op de slachtoffers en leidt vaak tot voor hen tot langdurig nadelige psychische gevolgen. [naam 1] heeft aan de overval bovendien een gebroken ellepijp in zijn rechter onderarm overgehouden. Hij heeft verklaard dat het een complexe breuk is geweest en dat een tweede operatie mogelijk nodig zou zijn. Dat dergelijk ernstig letsel is toegebracht, is een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank weegt verder ten nadele van verdachte mee dat de overval zorgvuldig was gepland.
Verdachte heeft ter terechtzitting aangegeven dat hij terug zal keren naar Colombia. Daar heeft hij een gezin dat financieel afhankelijk van hem is. Hij is angstig om terug te keren vanwege een uitstaande lening bij mensen voor wie hij op de vlucht is. Voorts heeft hij ter terechtzitting aangegeven dat hij excuses wil aanbieden aan onder andere de slachtoffers. In detentie heeft verdachte het zwaar. Er is geen familie die op bezoek komt en er spreekt niemand Spaans. Hij werkt veel om geld te verdienen voor eten en het plegen van telefoontjes. Door het vele werken komt hij niet toe aan andere activiteiten.
Door deel te nemen aan het plegen van een overval op goudkoeriers, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Verdachte heeft daarmee het risico genomen dat hij langere tijd in detentie terecht zou komen, waar de omstandigheden zwaar kunnen zijn, en waardoor hij langere tijd van zijn familie verwijderd zou zijn. De rechtbank kan aan die omstandigheden dan ook geen waarde hechten in de zin dat hem een lagere straf moet worden opgelegd.
De rechtbank acht het gepleegde feit voor wat betreft de strafmaat vergelijkbaar met een overval op een geldtransport. Uit het dossier blijkt dat de verdachten wisten dat de aangevers goud, gouden sieraden en/of munten, in elk geval zeer waardevolle goederen aan het vervoeren waren. Zij hadden het precies om die reden gemunt op die twee aangevers. Voor dergelijke overvallen worden fors hogere oriëntatiepunten voor straftoemeting gehanteerd dan een ‘gewone’ overval of straatroof. Gelet op de aard van het delict en de kennelijke drijfveren van de daders is een sterk economisch gerichte benadering van de strafmaat hierbij dominant: de straf moet immers voldoende afschrikwekkend zijn om er voor te zorgen dat geld- en goudlopers veilig over straat kunnen gaan. Aangezien met het overvallen van deze mensen snel veel geld kan worden verdiend, moet de straf simpelweg hoog genoeg zijn om dat verdienmodel desondanks onaantrekkelijk te maken. De straf moet voor opzettelijk op geld- of goudtransporteurs gerichte overvallen dus aanzienlijk hoger zijn dan een straatroof op een willekeurige persoon op straat, want zo’n straatroof is doorgaans een stuk minder lucratief. Het LOVS-oriëntatiepunt ten aanzien van straatroven is hier dus niet direct relevant. De vraag of men het overvallen van een geld- of goudloper nu een beroving, een straatroof of een overval zou moeten noemen, vindt de rechtbank verder niet zo interessant. Een hoge straf dient hier, kortom, vooral het doel van de algemene preventie.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Voorts heeft verdachte zich naast de overval schuldig gemaakt aan het gebruik maken van een vals paspoort. Hiermee houdt hij de handel in vervalste documenten in stand. Hij heeft er bovendien de auto mee gehuurd die is gebruikt bij de overval, zo heeft hij ter terechtzitting verklaard. De rechtbank wijst op het belang dat op de echtheid van identiteits- en reisdocumenten moet kunnen worden vertrouwd, bijvoorbeeld bij het huren van een auto. De verhuurder moet de huurder kunnen traceren op het moment dat de auto niet wordt ingeleverd. Verdachtes handelen doet afbreuk aan dat vertrouwen. De rechtbank ziet aanleiding om verdachte daarom twee maanden extra gevangenisstraf op te leggen, waarbij is aangesloten bij de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting. Er is geen sprake van een voortgezette handeling.
Mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren en twee maanden met aftrek van de duur van het voorarrest voldoende recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 13.123,74 aan materiële schadevergoeding en € 6000,- aan immateriële schadevergoeding.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht de vordering van de benadeelde partij geheel af te wijzen dan wel de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in zijn vordering, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De verdediging heeft aangevoerd dat niet aannemelijk is dat de benadeelde partij drie maanden heeft moeten revalideren en dat hij in die periode geen loon of uitkering in het kader van de ziektewet heeft ontvangen. Tot slot is het causale verband tussen zijn hierop volgende werkloosheid en het onderliggende strafbare feit, niet voldoende onderbouwd.
De rechtbank is – net als de officier van justitie – van oordeel dat de benadeelde partij voor het gedeelte dat ziet op materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij door het gepleegde feit drie maanden niet kon werken wegens revalidatie en daarna nog zes maanden werkloos was. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De raadsman heeft aangevoerd dat de vordering slechts is onderbouwd met onvertaalde stukken. Het medisch letsel kan daardoor niet goed beoordeeld worden. Ook het psychische letsel is onvoldoende onderbouwd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Alhoewel de onderbouwing van de immateriële schade bestaat uit niet-vertaalde medische stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is slachtoffer geweest van een geweldsdelict met letsel als gevolg. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. Uit het dossier blijkt in ieder geval dat [naam 1] opgenomen is geweest in het ziekenhuis en dat hij een hoofdwond en een gebroken ellepijp had. Het is zeer aannemelijk dat [naam 1] door de overval geschrokken is en last heeft (gehad) van angstklachten.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (2016), begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding – gelijk de officier van justitie – naar billijkheid op € 2500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat deze op dit moment onvoldoende onderbouwd is en het toelaten van een nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2500,- (vijfentwintighonderd euro).
Ten aanzien van het beslag
De raadsman heeft verzocht om teruggave van de telefoon van verdachte de in beslag genomen telefoon, te weten:
De in beslag genomen goederen, te weten:
1 STK zaktelefoon zwart SAMSUNG 5324266.
Anders dan de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen grond voor verbeurdverklaring van deze telefoon is, nu niet vast staat dat deze een rol speelde bij de uitvoering van het strafbare feit.