ECLI:NL:RBAMS:2018:6655

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 mei 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
13/654010-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van zes mannen voor gewelddadige overval op juweliers

Op 4 mei 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen zes mannen die betrokken waren bij een gewelddadige overval op twee juweliers. De overval vond plaats op 20 januari 2017 op het Buikslotermeerplein in Amsterdam, waar de slachtoffers, twee Belgische vertegenwoordigers, met geweld werden beroofd van een koffer en tas met waardevolle juwelen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de daders, na een achtervolging vanuit België, kort na de overval konden worden aangehouden op de snelweg, in het bezit van de buit. De rechtbank oordeelde dat de feiten, ondanks de verdediging van de verdachten dat er geen vooropgezet plan was, duiden op een zorgvuldige voorbereiding en samenwerking tussen de verdachten. De rechtbank achtte de rol van de verdachte essentieel voor het slagen van de overval, ook al was hij niet fysiek betrokken bij het geweld. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, met aftrek van voorarrest, en heeft de vordering van de benadeelde partij gedeeltelijk toegewezen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, waaronder lichamelijk letsel en psychische gevolgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654010-17 (Promis)
Datum uitspraak: 4 mei 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1980
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in Detentiecentrum [naam detentiecentrum] te [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 5 april en 23 april 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.E.P.M. Kersten en van wat verdachte en zijn raadsman mr. B. Munneke naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 20 januari 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland op de openbare weg, het Buikslotermeerplein, in elk geval op de openbare weg tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koffer (inhoudende een hoeveelheid gouden sieraden, met een totaal gewicht van 14290,79 gram) en/of een tas (inhoudende een hoeveelheid sieraden en/of goud,
bestaande uit armbanden en/of munten), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan Juwelier Bijouterie [naam juwelier] (gevestigd op de [adres] [plaats 2] ), in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, en/of zijn mededader(s), welke diefstal werd voorafgegaan, vergezeld en/of gevolgd van geweld en/of bedreiging met geweld tegen [naam 1] en/of [naam 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en/of gemakkelijk te maken en/of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf en/of aan (een) andere deelnemer(s) aan voormeld misdrijf de vlucht mogelijk te maken en/of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en/of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en), dat hij, verdachte en/of zijn mededader(s)
- ( toen en/of nadat) die [naam 1] en/of die [naam 2] uit hun auto waren gestapt met hoge snelheid met een personenauto is/zijn komen aanrijden en/of (vervolgens) is/zijn uitgestapt en/of
- ( met kracht) op/tegen het hoofd en/of het lichaam van die [naam 1] en/of die [naam 2] heeft/hebben geslagen en/of geschopt en/of
- met een mes, althans met een scherp en/of puntig voorwerp eenmaal of meermalen in de arm van die [naam 2] heeft/hebben gestoken en/of met dat mes tegen/in het hoofd en/of het lichaam van die [naam 1] heeft/hebben geslagen en/of gestoken
en/of
- een(vuur)wapen aan die [naam 1] en/of die [naam 2] heeft hebben getoond en/of
- de voorruit van de auto van die [naam 1] en/of die [naam 2] heeft /hebben ingeslagen en/of
- bovengenoemde koffer uit de hand(en) van die [naam 1] heeft/hebben getrokken.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft betoogd dat wettig en overtuigend bewezen kan worden dat verdachte zich aan het tenlastegelegde schuldig heeft gemaakt.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat er geen sprake was van een vooropgezet plan maar een uit de hand gelopen situatie. Verdachte heeft fysiek niet deelgenomen aan de overval maar bleef de gehele tijd in de auto zitten. Alhoewel enig geweld kon worden verwacht, is verantwoordelijkheid via de kansopzet niet onbegrensd. Verdachte kan gelet daarop niet verantwoordelijk worden gehouden voor het gebruikmaken van een mes of vuurwapen omdat dit geen onderdeel van het plan was en hij deze wapens niet bij zijn medeverdachten heeft gezien. Dat er geschopt is, blijkt niet uit het dossier. Voorts is er onvoldoende bewijs dat met het mes gestoken is en dat er een vuurwapen aanwezig is geweest. De raadsman verzoekt de rechtbank verdachte voor deze onderdelen van de tenlastelegging vrij te spreken.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen zoals opgenomen in Bijlage I bij dit vonnis, van de volgende feiten en omstandigheden uit.
Op 20 januari 2017 zijn twee Belgische vertegenwoordigers in juwelen met geweld overvallen op het Buikslotermeerplein in Amsterdam. Daarbij is hen voor een groot bedrag aan juwelen afgenomen. De daders zijn per auto gevlucht, maar korte tijd na de overval konden ze worden aangehouden op de snelweg, in het bezit van de buit. In het navolgende zal de rechtbank bespreken hoe dat precies is gegaan en welke rol verdachte daarbij heeft gespeeld.
In de ochtend van 20 januari 2017 zijn verdachte en medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] in één auto (een Renault Scenic met het Franse kenteken [kenteken] ) en de overige drie medeverdachten (zich noemende) [medeverdachte 3] , [medeverdachte 4] en (zich noemende) [medeverdachte 5] in een andere auto (een Opel Zafira met het Franse kenteken [kenteken] ) vanuit België naar Amsterdam een Volkswagen Passat met daarin aangevers [naam 1] en [naam 2] gevolgd. Aangevers [naam 1] en [naam 2] kwamen voor zij in de auto stapte, uit een juwelierszaak gelopen.
De rechtbank leidt het voorgaande onder andere af uit de verklaring van [medeverdachte 2] die als getuige ter terechtzitting is gehoord en het proces-verbaal van analyse telefoonnummers.
Uit dit proces-verbaal blijkt dat de telefoon die onder verdachte in beslag is genomen, om 10.30 uur uitpeilde in Nederland, net na de grens met België. Ook andere – in de Opel Zafira of onder verdachte of de medeverdachten – aangetroffen telefoons zijn op ongeveer hetzelfde tijdstip de grens met België gekruist, zo blijkt uit de analyse. Eén van de telefoons die na de aanhouding in de Opel Zafira is gevonden, peilde om 10.38 uur op dezelfde mast uit als de mast waar de telefoon van het slachtoffer [naam 1] een minuut daarvoor uitpeilde. Uit het proces-verbaal blijkt verder dat er telefonisch contact is geweest tussen een in de Opel Zafira aangetroffen telefoon en de telefoon die bij [medeverdachte 4] in beslag is genomen. Dit telefonische contact heeft plaatsgevonden op het moment dat de telefoons op dezelfde zendmasten uitpeilden. Op grond hiervan gaat de rechtbank ervan uit dat de gebruikers van deze nummers niet in dezelfde auto zaten, hetgeen bijdraagt aan de overtuiging dat de aangevers met twee auto’s werden achtervolgd.
Aangever [naam 1] heeft verklaard dat op het moment dat hij en zijn collega [naam 2] op de parkeerplaats van het Buikslotermeerplein de auto aan het uitladen waren, er ineens ongeveer 5 mannen naast hen stonden en hen aanvielen. Eén van deze mannen had een mes in zijn hand. [naam 1] kreeg een harde klap op zijn hoofd waardoor hij duizelig werd en de koffer die hij in zijn handen had, liet vallen. Er vond een worsteling plaats om de koffer.
[naam 2] heeft verklaard dat de overvallers hard kwamen aanrijden in de Renault Scenic toen hij en [naam 1] de koffers en tas uit de auto hadden gepakt. Hij zag heel duidelijk dat er vijf personen in de auto zaten, twee voorin en drie achterin de auto. Alle vijf de personen hadden een masker of sjaal om hun gezicht. Hij zag dat [naam 1] door vier personen werd aangevallen. Toen hij wilde teruglopen om [naam 1] te helpen werd hij zelf ook aangevallen. Zijn aanvaller heeft de voorruit van de Volkswagen Passat ingeslagen met het mes, [naam 2] denkt dat dit gedaan werd om hem af te schrikken toen hij [naam 1] wilde helpen. Vervolgens is [naam 2] gestoken in zijn rechter bovenarm. Hij heeft een steekwond met een diepe kras opgelopen. Later blijkt dat in de jas en ook in zijn overhemd een gaatje zit. [naam 2] heeft voorts verklaard dat [naam 1] met de koffer en tas in de Renault Scenic werd getrokken en werd geslagen. De overvallers konden toen de koffer en handtas pakken waarna zij hard wegreden. [naam 2] heeft niet gezien welke overvaller wat deed. Wel heeft hij gezien dat de bestuurder van de aanvallers nog in de auto zat. Eén en ander is door getuigen bevestigd.
Bovenstaande wordt bevestigd door de camerabeelden op en rondom het Buikslotermeerplein die door verbalisanten zijn bekeken. Daaruit blijkt dat de Opel Zafira en de Renault Scenic achter de aangevers aanreden het Buikslotermeerplein op. De Opel Zafira blijft voor de afslag voor het parkeerterrein wachten, waarna twee personen uitstappen. Zij lopen het parkeerterrein op. De rechtbank gaat er van uit dat dit [medeverdachte 1] en [medeverdachte 5] zijn, nu gebleken is dat [medeverdachte 3] op dat moment de bestuurder van de Opel Zafira was. De Opel Zafira rijdt dan weg en blijft enkele meters voor een zebrapad stilstaan. Vier minuten later rijdt de Renault Scenic versneld richting de Opel Zafira, rijdt er omheen, waarna de Opel Zafira optrekt en achter de Renault Scenic wegrijdt. Vervolgens is te zien dat de twee auto’s de H. Cleyndertweg oprijden. Daar is de Renault Scenic uiteindelijk aangetroffen.
Nadat de Opel Zafira op de snelweg tot stilstand is gebracht, worden de zes verdachten daarin aangetroffen. Eén van de medeverdachten, [medeverdachte 5] ligt in de kofferbak tezamen met de tas en koffer die vlak daarvoor van de aangevers waren ontvreemd. Verder worden in de Opel Zafira glassplinters aangetroffen. Op het overhemd van [medeverdachte 1] zijn twee bloedmonsters met het DNA van slachtoffer [naam 1] aangetroffen. Achterin de Opel wordt een pet met daarin telefoons, ontdaan van simkaarten en accu’s, aantroffen. De simkaarten en accu’s liggen ook in de pet.
Volgens [naam 1] zat er ongeveer 30 kg goud in de koffer en tas. Volgens [naam 2] ging het om 10-15 kg goud, zowel 14 als 22 karaats en met een waarde tussen de € 750.000 en € 1.000.000,-.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij samen met medeverdachten de mannen met koffertjes uit een juwelierszaak in Brussel zag komen en dat zij toen op het idee kwamen zich meester van de koffers te maken omdat ze de indruk hadden dat er wel eens goud in zou kunnen zitten. Hij heeft de Renault geleend van een vriend en ze zijn achter de mannen aangereden naar Amsterdam. [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] zaten bij hem in de auto. Toen ze bij de parkeerplaats aankwamen zijn twee personen vanuit de Opel Zafira overgestapt. Verdachte heeft verklaard dat hij de auto tijdens de overval niet heeft verlaten. Hij wist dat de anderen uitstapten om de koffers te pakken. Hij zag dat het een vechtpartij werd. Iemand filmde wat er gebeurde, verdachte heeft toen zijn gezicht proberen te bedekken. Ze besloten de Renault achter te laten.
De rechtbank is van oordeel dat de verklaringen van verdachte tot zover kunnen worden gevolgd, nu deze worden bevestigd door andere, hiervoor genoemde bewijsmiddelen.
Planmatig karakter
Verdachte heeft echter ook verklaard dat geen sprake was van een vooropgezet plan, dat ze geen wapens bij zich hadden en dat het uiteindelijk uit de hand is gelopen. Naar het oordeel van de rechtbank is dit gedeelte van verklaring van verdachte niet geloofwaardig.
Zowel verdachte als getuige [medeverdachte 2] hebben verklaard dat het plan is ontstaan toen zij de slachtoffers in België met de koffers uit een juwelier zagen komen.
Het is de vraag of het plan daadwerkelijk die ochtend pas is ontstaan, of al eerder bestond. De rechtbank acht het aannemelijk dat de overvallers wisten dat de aangevers vaak op vrijdag met een waardetransport op weg naar Amsterdam gaan, en dat zij hen hebben opgewacht. Ze waren op dat moment immers al in bezit van twee auto’s, waarvan één huurauto die reeds op 11 januari 2017 op de naam van medeverdachte (zich noemende) [medeverdachte 5] met gebruikmaking van zijn valse paspoort was gehuurd. Met die auto’s hebben verdachte en zijn medeverdachten de achtervolging ingezet. Voorafgaand aan de overval, op het parkeerterrein, zijn twee personen uit de Opel Zafira gestapt. De Opel Zafira is vervolgens blijven wachten bij een zebrapad. Na de overval zijn vijf verdachten met de Renault Scenic hard weggereden. Op de beelden is te zien hoe de auto met veel vaart om de Opel Zafira heen reed, en hoe de Opel Zafira daarna direct achter de Renault Scenic aanrijdt. Kort daarna is de Renault Scenic achtergelaten op de H. Cleyndertweg en zijn alle verdachten overgestapt naar de Opel Zafira. Uit voorgaande handelswijze blijkt naar het oordeel van de rechtbank een vooropgezet plan om de Opel Zafira te gebruiken als vluchtauto. Deze wissel was essentieel om de vlucht te kunnen doen slagen. Verdachte heeft verklaard dat het plan om de Renault achter te laten pas ontstond toen er gefilmd werd. De rechtbank acht dit niet aannemelijk, omdat er in dat geval geen aanleiding was om met twee auto’s de achtervolging in te zetten en om de Opel uit het zicht te parkeren.
Het planmatige karakter van de overval blijkt verder uit het feit dat na de aanhouding op de achterbank van de Opel Zafira een pet werd aangetroffen met daarin mobiele telefoons ontdaan van accu’s en simkaarten, die daar los bij lagen. Het is algemeen bekend dat met het verwijderen van simkaarten en accu’s kan worden voorkomen dat telefoons kunnen worden getraceerd. Tot slot merkt de rechtbank op dat het meenemen van een mes en/of (bivak)mutsen die verdachten volgens aangevers en getuigen op- of aan hadden, eveneens duidt op een zorgvuldige voorbereiding.
Medeplegen
De rechtbank is van oordeel dat de rol van verdachte een actieve en essentiële functie bij de overval vervulde. Hij heeft zelf verklaard dat hij een Renault heeft geleend van een vriend, dat hij de bestuurder van die Renault was, en dat hij met die auto de medeverdachten die de koffers zouden afpakken, heeft afgezet. Vervolgens is hij na het bemachtigen van de buit met zijn medeverdachten in de auto gevlucht. Die auto hebben ze vervolgens ergens achtergelaten. Zonder deze handelingen van verdachte was het onmogelijk geweest om de overval te doen slagen. Of verdachte nu is blijven zitten in de Renault of dat hij zelf fysiek heeft geholpen bij het afpakken van de koffer, kan naar het oordeel van de rechtbank in het midden gelaten worden nu in dit geval het besturen van de auto en het vervoeren van zijn medeverdachten op zichzelf al een materiële bijdrage van voldoende gewicht is om te kunnen spreken van medeplegen.
Voorts blijkt uit het voorgaande dat er vóór de overval afspraken zijn gemaakt tussen hem en zijn medeverdachten. De rechtbank is op grond van het vorenstaande van oordeel dat er sprake was van een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en zijn medeverdachten en is van oordeel dat verdachte als medepleger dient te worden aangemerkt.
Geweld
De rechtbank acht niet overtuigend bewezen dat een vuurwapen is getoond door verdachte of één van zijn medeverdachten. Alleen [naam 2] heeft verklaard dat hij een vuurwapen heeft gezien. Voor die verklaring bestaat geen ondersteuning. Het is niet duidelijk waar [naam 2] het vuurwapen heeft gezien. Er was op het moment van de overval sprake van een chaotische situatie. Een vergissing is in een dergelijke situatie snel gemaakt. Er blijft daarom enige twijfel bestaan bij de rechtbank over de aanwezigheid van een vuurwapen. Ook acht de rechtbank niet bewezen dat is geschopt, nu [naam 2] niet zeker is of hij dat heeft gezien en [naam 1] hierover niet heeft verklaard.
De rechtbank acht, anders dan de verdediging, wel wettig en overtuigend bewezen dat er een mes is gebruikt bij de overval. [naam 1] voelt op enig moment een klap op zijn hoofd. Uiteindelijk blijkt hij een hoofdwond te hebben, welke op iets scherps duidt. Bij de aanhouding van [medeverdachte 1] is het mes in zijn sok aangetroffen. In bloedsporen op het overhemd van medeverdachte [medeverdachte 1] is bovendien het DNA van [naam 1] aangetroffen.
De verdediging heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat er bij de overval geweld gebruikt zou gaan worden en al helemaal niet in welke mate en dat daarbij een mes zou worden gebruikt. Voor zover de verdediging daarmee bedoeld heeft dat de geweldscomponent niet aan verdachte kan worden toegerekend, dan wel dat hij daar geen voorwaardelijk opzet op had, kan dit verweer naar het oordeel van de rechtbank niet slagen. Uit het voorgaande volgt dat er sprake was van een plan om aangevers te beroven van een goud en waardevolle goederen. Het is niet aannemelijk dat een deelnemer aan dit plan zou hebben gedacht dat de aangevers deze waardevolle goederen zonder slag of stoot zouden afgeven, zodat daarbij geen (bedreiging met) geweld zou hoeven worden gebruikt. Er is bovendien niet door verdachte gesteld dat verdachte en de medeverdachten van te voren expliciet hebben besproken dat er geen geweld zou worden gebruikt of dat geen wapens zou worden meegenomen. Het ligt dan minstens in de lijn der verwachting dat één van de verdachten (bedreiging met) geweld zou gebruiken om de goederen van de aangevers af te pakken en ook dat één of meer van de mededaders zich voor een risicovolle klus als deze zou bewapenen. Hoeveel (bedreiging met) geweld uiteindelijk nodig zal zijn bij een beroving volgens deze opzet is van tevoren niet helemaal goed te voorspellen. De aanmerkelijke kans dat het geweld nog flink uit de hand kan lopen als de slachtoffers verzet bieden, ligt in een dergelijk plan besloten en dat moet ook voor verdachte duidelijk zijn geweest. Het risico dat er geweld zou worden gebruikt en dat één van de medeverdachten een mes of ander wapen bij zich had en dit ook zou gaan gebruiken heeft verdachte door te handelen zoals hij gedaan heeft kennelijk willens en wetens aanvaard. In een dergelijke situatie is naar het oordeel van de rechtbank sprake van voorwaardelijk opzet op het (dreigen met) geweld en de rechtbank verwerpt daarom het verweer. Dit brengt met zich dat de in de bewezenverklaring vermelde uitvoeringshandelingen tevens aan verdachte zullen worden toegerekend.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in rubriek 4. vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
op 20 januari 2017 te Amsterdam op de openbare weg, het Buikslotermeerplein, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een koffer (inhoudende een hoeveelheid gouden sieraden, met een totaal gewicht van 14290,79 gram) en een tas (inhoudende een hoeveelheid sieraden en/of goud,
bestaande uit armbanden en/of munten), toebehorende aan Juwelier Bijouterie [naam juwelier] (gevestigd op de [adres] [plaats 2] ), welke diefstal werd voorafgegaan en vergezeld van geweld en bedreiging met geweld tegen [naam 1] en [naam 2] gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welk geweld en welke bedreiging met geweld hierin bestonden, dat hij, verdachte en/of zijn mededaders
- toen en nadat die [naam 1] en die [naam 2] uit hun auto waren gestapt met hoge snelheid met een personenauto zijn komen aanrijden en vervolgens zijn uitgestapt en
- met kracht tegen het hoofd en het lichaam van die [naam 1] en/of die [naam 2] hebben geslagen en
- met een mes, in de arm van die [naam 2] hebben gestoken en met dat mes tegen/in het hoofd en het lichaam van die [naam 1] hebben geslagen en/of gestoken en
- de voorruit van de auto van die [naam 2] hebben ingeslagen en
- bovengenoemde koffer en tas uit de handen van die [naam 1] hebben getrokken.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer
De verdediging heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de omstandigheid dat verdachte al lange tijd in detentie zit en de onzekerheid die dat meebrengt. Zijn vriendin heet in de periode dat deze zaak plaatsvond bovendien hun ongeboren kindje verloren. Verdachte heeft veel spanningen en somberheidsklachten ervaren en is onder behandeling van een psycholoog. Daartoe zijn ter terechtzitting stukken overgelegd.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een goudtransport. De overval vond plaats op klaarlichte dag op een parkeerplaats bij een winkelcentrum. Er waren verschillende omstanders die getuige zijn geweest van de overval, die op hen een grote indruk heeft gemaakt. Verdachte en zijn mededader hebben bij hun overval een hoeveelheid aan waardevolle juwelen en munten buitgemaakt ter waarde van een zeer groot geldbedrag. Het is niet dankzij hen, dat de buit uiteindelijk terug is gekomen bij de aangevers.
Dergelijke overvallen op koeriers van waardevolle goederen hebben een grote impact op de slachtoffers en leidt vaak tot voor hen tot langdurig nadelige psychische gevolgen. [naam 1] heeft aan de overval bovendien een gebroken ellepijp in zijn rechter onderarm overgehouden. Hij heeft verklaard dat het een complexe breuk is geweest en dat een tweede operatie mogelijk nodig zou zijn. Dat dergelijk ernstig letsel is toegebracht, is een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank weegt verder ten nadele van verdachte mee dat de overval zorgvuldig was gepland.
Verdachte heeft verklaard dat hij na zijn invrijheidstelling terug wil keren naar Mexico waar zijn dochter, vrouw en ouders wonen. Hij wil dan gaan werken als taxichauffeur. Hij vraagt de rechtbank rekening te houden met de lange duur van zijn detentie en zijn psychische toestand, die er voor heeft gezorgd dat hij drie keer opgenomen is geweest.
Door deel te nemen aan het plegen van een overval op goudkoeriers, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Verdachte heeft daarmee het risico genomen dat hij langere tijd in detentie terecht zou komen en er niet voor zijn vriendin en familie kon zijn. De rechtbank betreurt dat deze situatie psychische klachten bij verdachte heeft veroorzaakt, maar kan gelet op de ernst van het feit geen waarde aan die omstandigheid hechten in de zin dat hem een lagere straf moet worden opgelegd.
De rechtbank acht het gepleegde feit voor wat betreft de strafmaat vergelijkbaar met een overval op een geldtransport. Uit het dossier blijkt dat de verdachten wisten dat de aangevers goud, gouden sieraden en/of munten, in elk geval zeer waardevolle goederen aan het vervoeren waren. Zij hadden het precies om die reden gemunt op die twee aangevers. Voor dergelijke overvallen worden fors hogere oriëntatiepunten voor straftoemeting gehanteerd dan een ‘gewone’ overval of straatroof. Gelet op de aard van het delict en de kennelijke drijfveren van de daders is een sterk economisch gerichte benadering van de strafmaat hierbij dominant: de straf moet immers voldoende afschrikwekkend zijn om er voor te zorgen dat geld- en goudlopers veilig over straat kunnen gaan. Aangezien met het overvallen van deze mensen snel veel geld kan worden verdiend, moet de straf simpelweg hoog genoeg zijn om dat verdienmodel desondanks onaantrekkelijk te maken. De straf moet voor opzettelijk op geld- of goudtransporteurs gerichte overvallen dus aanzienlijk hoger zijn dan een straatroof op een willekeurige persoon op straat, want zo’n straatroof is doorgaans een stuk minder lucratief. Het LOVS-oriëntatiepunt ten aanzien van straatroven is hier dus niet direct relevant. De vraag of men het overvallen van een geld- of goudloper nu een beroving, een straatroof of een overval zou moeten noemen, vindt de rechtbank verder niet zo interessant. Een hoge straf dient hier, kortom, vooral het doel van de algemene preventie.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte moet worden gecompenseerd wegens het overschrijden van de redelijke termijn, overweegt de rechtbank als volgt.
Zoals ter zitting naar voren is gebracht, heeft de Hoge Raad in haar arrest van 17 juni 2008 bepaald dat behoudens bijzondere omstandigheden het strafgeding met een einduitspraak te zijn afgerond binnen 16 maanden indien de verdachte in verband met de zaak in voorlopige hechtenis verkeert.
De uitspraak in deze zaak vindt binnen 16 maanden na aanvang van het strafrechtelijk onderzoek plaats. De rechtbank is van oordeel dat in deze zaak geen sprake is van bijzondere omstandigheden, op grond waarvan kan worden vastgesteld dat desondanks sprake is van overschrijding van de redelijke termijn. De rechtbank is het met de verdediging eens dat er vertraging in de strafzaak is opgetreden, ook door onvoorziene omstandigheden aan de zijde van de rechtbank (de in december 2017 geplande inhoudelijke behandeling van de zaak kon niet doorgaan omdat één van de rechters door uitval van vliegverkeer niet tijdig naar Nederland kon terugkeren). Niet alle vertraging is echter onredelijk; tegenslag hoort tot op zekere hoogte bij het leven, ook als het gaat om onverwachte verhinderingen van de rechtbank. Dat een rechtszaak door onvoorziene omstandigheden soms minder snel verloopt dan was gepland en gehoopt, leidt dan ook niet meteen tot de conclusie dat geen sprake meer is van berechting binnen een redelijke termijn. De rechtbank heeft in januari 2018 geprobeerd om de zaak een spoedbehandeling te geven, maar bij het opvragen van de verhinderdata van al de eerste twee advocaten werd meteen duidelijk dat een snelle voortzetting van de zaak de eerste maanden al niet mogelijk zou zijn. De rechtbank trekt zich overigens wél aan dat de communicatie naar de raadslieden daarover beter had gekund, maar een snellere planning dan er nu is geweest lag dus nadrukkelijk
nietin de mogelijkheden. De rechtbank heeft nu eenmaal te maken met logistiek die het niet zomaar mogelijk maakt om een zaak van deze omvang, na tegenslag, op een kortere termijn te behandelen dan in dit geval is gedaan. Ook merkt de rechtbank op, waar de verdediging stelt dat de zaak al eerder dan december 2017 inhoudelijk behandeld had kunnen worden omdat het onderzoek al gereed zou zijn geweest, dat naar de identiteit van twee verdachten nog onderzoek moest worden gedaan. De rechtbank wil vanzelfsprekend graag weten
wieer terecht staan, zodat mogelijk over de achtergrond van die personen iets bekend kan worden. Pas in november 2017 werd informatie omtrent die identiteiten bekend. De verdediging van deze verdachten heeft er voor die tijd niet voor gekozen zelf informatie omtrent hun werkelijke identiteit te verschaffen, hetgeen de zaak aanzienlijk had kunnen bespoedigen. De rechtbank is van oordeel dat, hoewel er inderdaad tegenslag is geweest, niet kan worden gezegd dat de zaak niet voortvarend is behandeld of dat de redelijke termijn van berechting is overschreden. De rechtbank verwerpt derhalve het verweer.
Mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier jaren met aftrek van de duur van het voorarrest.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 13.123,74 aan materiële schadevergoeding en € 6000,- aan immateriële schadevergoeding.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, nu deze niet juist geadresseerd is en niet gebleken is dat de advocaat van de benadeelde partij uitdrukkelijk gemachtigd is. Subsidiair voert de raadsman aan dat de vordering onvoldoende is onderbouwd, mede gelet op de omstandigheid dat de medische stukken onvertaald zijn. Bovendien is niet gebleken dat de benadeelde partij een fractuur in het achterhoofd heeft. Voorts is onvoldoende gemotiveerd waarom de benadeelde partij € 6000,- smartengeld vraagt. Tot slot is niet duidelijk of hij tijdens zijn ziekteverlof en werkloosheid andere inkomsten had.
Materiële schade
De rechtbank is – net als de officier van justitie – van oordeel dat de benadeelde partij voor het gedeelte dat ziet op materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij door het gepleegde feit drie maanden niet kon werken wegens revalidatie en daarna nog zes maanden werkloos was. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Immateriële schade
De rechtbank overweegt als volgt.
Nu de raadsman zich heeft gesteld als advocaat van de benadeelde partij acht de rechtbank hem gemachtigd.
Alhoewel de onderbouwing van de immateriële schade bestaat uit niet-vertaalde medische stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is slachtoffer geweest van een geweldsdelict met letsel als gevolg. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. Uit het dossier blijkt in ieder geval dat [naam 1] opgenomen is geweest in het ziekenhuis en dat hij een hoofdwond en een gebroken ellepijp had. Het is zeer aannemelijk dat [naam 1] door de overval geschrokken is en last heeft (gehad) van angstklachten.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (2016), begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding – gelijk de officier van justitie – naar billijkheid op € 2500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat deze op dit moment onvoldoende onderbouwd is en het toelaten van een nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2500,- (vijfentwintighonderd euro).
Ten aanzien van het beslag
De verdediging heeft verzocht om teruggave van de inbeslaggenomen Iphone aan verdachte, nu er geen relatie met het strafbaar feit bestaat.
Bij verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
1 STK zaktelefoon zilver Iphone 5se 5324284
De officier van justitie heeft betoogd dat de telefoon verbeurd moeten worden verklaard, omdat deze gebruikt is voor het plegen van het ten laste gelegde feit.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pag. 433 niet blijkt dat de hierboven genoemde inbeslaggenomen betrokken zijn geweest bij het plegen van het bewezen verklaarde feit. De rechtbank is daarom van oordeel dat deze niet vatbaar is voor verbeurdverklaring en daarom moet worden geretourneerd aan de beslagene.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 36f, 47 en 312 van het Wetboek van Strafrecht.
De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.

10.Beslissing

Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
diefstal, voorafgegaan, vergezeld en gevolgd van geweld en bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden, gemakkelijk te maken, bij betrapping op heterdaad aan zichzelf of andere deelnemers hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene goed te verzekeren, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte
, [verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
4 (zegge: vier) jaren.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Wijst de vordering van [naam 1] , wonende te [woonplaats] , toe tot € 2500,- (vijfentwintighonderd euro).
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [naam 1] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens een ander/anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [naam 1] , € 2500,- (vijfentwintighonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 35 dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Beveelt dat kan worden geretourneerd aan de beslagene:
1 STK zaktelefoon zilver Iphone 5se 5324284
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. M.F. Ferdinandusse en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 mei 2018.