8.3.Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich samen met zijn medeverdachten schuldig gemaakt aan een gewelddadige overval op een goudtransport. De overval vond plaats op klaarlichte dag op een parkeerplaats bij een winkelcentrum. Er waren verschillende omstanders die getuige zijn geweest van de overval, die op hen een grote indruk heeft gemaakt. Verdachte en zijn mededader hebben bij hun overval een hoeveelheid aan waardevolle juwelen en munten buitgemaakt ter waarde van een zeer groot geldbedrag. Het is niet dankzij hen, dat de buit uiteindelijk terug is gekomen bij de aangevers.
Dergelijke overvallen op koeriers van waardevolle goederen hebben een grote impact op de slachtoffers en leidt vaak tot voor hen tot langdurig nadelige psychische gevolgen. [naam 1] heeft aan de overval bovendien een gebroken ellepijp in zijn rechter onderarm overgehouden. Hij heeft verklaard dat het een complexe breuk is geweest en dat een tweede operatie mogelijk nodig zou zijn. Dat dergelijk ernstig letsel is toegebracht, is een strafverzwarende omstandigheid.
De rechtbank weegt verder ten nadele van verdachte mee dat de overval zorgvuldig was gepland.
Door deel te nemen aan het plegen van een overval op goudkoeriers, heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan een zeer ernstig feit. Verdachte heeft daarmee het risico genomen dat hij langere tijd in detentie terecht zou komen, onder mogelijk zware omstandigheden. De rechtbank kan aan die omstandigheid dan ook geen waarde hechten in de zin dat hem een lagere straf moet worden opgelegd.
De rechtbank acht het gepleegde feit voor wat betreft de strafmaat vergelijkbaar met een overval op een geldtransport. Uit het dossier blijkt dat de verdachten wisten dat de aangevers goud, gouden sieraden en/of munten, in elk geval zeer waardevolle goederen aan het vervoeren waren. Zij hadden het precies om die reden gemunt op die twee aangevers. Voor dergelijke overvallen worden fors hogere oriëntatiepunten voor straftoemeting gehanteerd dan een ‘gewone’ overval of straatroof. Gelet op de aard van het delict en de kennelijke drijfveren van de daders is een sterk economisch gerichte benadering van de strafmaat hierbij dominant: de straf moet immers voldoende afschrikwekkend zijn om er voor te zorgen dat geld- en goudlopers veilig over straat kunnen gaan. Aangezien met het overvallen van deze mensen snel veel geld kan worden verdiend, moet de straf simpelweg hoog genoeg zijn om dat verdienmodel desondanks onaantrekkelijk te maken. De straf moet voor opzettelijk op geld- of goudtransporteurs gerichte overvallen dus aanzienlijk hoger zijn dan een straatroof op een willekeurige persoon op straat, want zo’n straatroof is doorgaans een stuk minder lucratief. Het LOVS-oriëntatiepunt ten aanzien van straatroven is hier dus niet direct relevant. De vraag of men het overvallen van een geld- of goudloper nu een beroving, een straatroof of een overval zou moeten noemen, vindt de rechtbank verder niet zo interessant. Een hoge straf dient hier, kortom, vooral het doel van de algemene preventie.
De rechtbank overweegt dat de ernst van het feit een langdurige onvoorwaardelijke gevangenisstraf rechtvaardigt.
De rechtbank merkt verder op dat het proces enige onverhoopte vertraging heeft gekend, maar dat de redelijke termijn van berechting niet is overschreden. De rechtbank zal hier dan ook geen consequenties aan verbinden voor wat betreft de strafmaat.
Mede gelet op de landelijke oriëntatiepunten voor straftoemeting is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf zoals gevorderd door de officier van justitie voldoende recht doet aan de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd en de persoon van de verdachte. De rechtbank zal een gevangenisstraf opleggen voor de duur van vier jaren met aftrek van de duur van het voorarrest.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [naam 1] vordert € 13.123,74 aan materiële schadevergoeding en € 6000,- aan immateriële schadevergoeding.
De raadsman heeft verzocht de benadeelde partij niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren, nu deze onvoldoende is onderbouwd.
De rechtbank is – net als de officier van justitie – van oordeel dat de benadeelde partij voor het gedeelte dat ziet op materiële schade niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De rechtbank acht onvoldoende onderbouwd dat de benadeelde partij door het gepleegde feit drie maanden niet kon werken wegens revalidatie en daarna nog zes maanden werkloos was. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank overweegt als volgt.
Alhoewel de onderbouwing van de immateriële schade bestaat uit niet-vertaalde medische stukken, staat naar het oordeel van de rechtbank op grond van het dossier voldoende vast dat aan de benadeelde partij door het onder 1. bewezenverklaarde rechtstreeks immateriële schade is toegebracht. De benadeelde partij is slachtoffer geweest van een geweldsdelict met letsel als gevolg. Op grond van artikel 6:106 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade aangezien de benadeelde partij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen en er een ernstige inbreuk is gepleegd op zijn lichamelijke integriteit. Uit het dossier blijkt in ieder geval dat [naam 1] opgenomen is geweest in het ziekenhuis en dat hij een hoofdwond en een gebroken ellepijp had. Het is zeer aannemelijk dat [naam 1] door de overval geschrokken is en last heeft (gehad) van angstklachten.
Op grond van de door de benadeelde partij gestelde omstandigheden en rekening houdend met de vergoedingen die in soortgelijke zaken worden toegekend en de Letsellijst van het Schadefonds Geweldsmisdrijven (2016), begroot de rechtbank de immateriële schadevergoeding – gelijk de officier van justitie – naar billijkheid op € 2500,-.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van dit deel van de vordering levert een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat deze op dit moment onvoldoende onderbouwd is en het toelaten van een nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan dit deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [naam 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 2500,- (vijfentwintighonderd euro).
Ten aanzien van het beslag
Bij verdachte zijn de volgende goederen in beslag genomen:
STK zaktelefoon blauw NOKIA 53243052,
1 STK simkaart van zaktelefoon LYCA 5324307,
1 STK simkaart van zaktelefoon LYCAMOBILE 5324310,
1 STK headset SAMSUNG 5324313,
1 STK zaktelefoon blauw SAMSUNG 5324299,
1 STK zaktelefoon zwart SAMSUNG 5324300,
1 STK zaktelefoon TELFUNKEN 5324302,
geld Euro 2.52 5323829,
geld buitenlands 0.10 Turkse munt 5323829A,
1 STK zakmes 5324258,
1 STK blouse blauw 5324261,
1 STK capuchon 5324180,
1 STK doek 5323750,
1 STK simkaart van zaktelefoon LYCAMOBILE 5324309,
2 STK simkaart van zaktelefoon 5324267.
De officier van justitie heeft betoogd dat de goederen met nummer 1 t/m 9, 11, 14 en 15 verbeurd moeten worden verklaard, omdat deze gebruikt zijn voor het plegen van het ten laste gelegde feit. Voorts heeft zij zich op het standpunt gesteld dat het mes moet worden onttrokken aan het verkeer. De overige goederen moeten worden geretourneerd aan de beslagene.
De rechtbank overweegt dat uit het proces-verbaal van bevindingen op pag. 433 blijkt dat de telefoons en simkaarten hierboven genoemd onder 1 t/m 4, 5 t/m 7 en 14, losgekoppeld in de pet op de achterbank van de Opel Zafira zijn aangetroffen. Reeds is overwogen dat het loskoppelen van simkaarten en telefoons hoogstwaarschijnlijk tot doel heeft dat verdachten niet kunnen worden getraceerd. Nu de overval is begaan of voorbereid met behulp van deze goederen, acht de rechtbank deze goederen vatbaar voor verbeurdverklaring.
De goederen onder 10, 12 en 13 zijn gebruikt voor het plegen van het feit, zodat deze eveneens vatbaar zijn voor verbeurdverklaring. De headset moet worden bewaard voor de rechthebbende. De overige goederen kunnen worden geretourneerd aan de beslagene.