ECLI:NL:RBAMS:2018:6649

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
13.751161-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar Polen en weigeringsgrond 12 OLW niet aan de orde

Op 6 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan Polen. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 6 februari 2018 door de regionale rechtbank in Szczecin is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1992 in Polen, is in Nederland verblijvend en heeft de Poolse nationaliteit. Tijdens de openbare zitting op 23 augustus 2018 was de opgeëiste persoon aanwezig, bijgestaan door zijn advocaat en een tolk.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. Het EAB betreft de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf die aan de opgeëiste persoon is opgelegd. De rechtbank heeft vastgesteld dat de opgeëiste persoon niet in persoon aanwezig was bij de behandeling van de zaak die tot het vonnis leidde, maar dat hij het vonnis op 2 december 2014 in persoon heeft ontvangen en geen hoger beroep heeft ingesteld. Hierdoor is de uitzondering op de weigeringsgrond van artikel 12 OLW van toepassing.

De rechtbank heeft ook de vereisten van dubbele strafbaarheid beoordeeld en vastgesteld dat de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht, naar Nederlands recht strafbaar zijn. De rechtbank concludeert dat er geen weigeringsgronden zijn en dat de overlevering moet worden toegestaan. De beslissing is genomen door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze uitspraak.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13.751161-18
RK nummer: 18/1369
Datum uitspraak: 6 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 27 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 6 februari 2018 door
the Regional Court in Szczecin(Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedag] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [adres] ,
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 augustus 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. J.J.M. Asbroek.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door mr. L. Da Silva, advocaat te Zoetermeer, die waarneemt voor mr. P.T.F. Langerak, en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22 OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van
judgement of the District Court Szczecin – Centre in Szczecinvan
26 november 2014 met zaaknummer IV K 400/14 (bij beslissing van het
District Court Szczecin – Centre in Szczecinvan 30 september 2016 met zaaknummer IV Ko 2516/15 is de tenuitvoerlegging van voormelde straf bevolen)
en
a decision of the District Court Szczecin – Centre in Szczecin in the subject of ordering the execution of the substituted penalty of deprivation of freedomvan 30 september 2016, met zaaknummer IV Ko 976/16.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf voor de duur van respectievelijk
één jaar en zes maanden (waarvan nog één jaar, vijf maanden en 28 dagen resteren)
en
50 dagen
door de opgeëiste persoon te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat. De vrijheidsstraffen zijn aan de opgeëiste persoon opgelegd bij het hiervoor vermelde vonnis en de hiervoor vermelde beslissing.
Het vonnis onder a. betreft de feiten zoals dat zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht. De laatste beslissing betreft de tenuitvoerlegging van de vervangende hechtenis behorende bij een opgelegde geldboete, waarbij omrekening heeft plaatsgevonden naar de maatstaf van ’2 day-fine units equal 1 day of substitution penalty imprisonment’. A fine of 100 day-units was imposed on [opgeëiste persoon] and due to his failure to pay, it was changed, into 50 days of a substitution imprisonment penalty.

4.Weigeringsgrond als bedoeld in artikel 12 OLW

De rechtbank stelt vast dat het EAB strekt tot de tenuitvoerlegging van een vonnis terwijl de verdachte niet in persoon is verschenen bij de behandeling ter terechtzitting die tot het vonnis heeft geleid en dat geen sprake is van een van de uitzonderingen als bedoeld in artikel 12, sub a en b, OLW. Uit aanvullende informatie van de uitvaardigende justitiële autoriteit van 27 maart 2018 blijkt echter dat het vonnis van 26 november 2014 op 2 december 2014 in persoon in ontvangst is genomen door de opgeëiste persoon, en dat hierin instructies waren opgenomen over het instellen van hoger beroep: ‘The transcript of the judgement (..) with the instructions on the method of appeal was forwarded to the same adress. This letter was collected by [opgeëiste persoon] in person on 2.12.2014. after collecting the judgement in person, [opgeëiste persoon] did not question it, did not file an appeal (..) De opgeëiste persoon heeft niet binnen de voorgeschreven termijn hoger beroep aangetekend.
De rechtbank concludeert dat de uitzondering als genoemd in artikel 12, sub c OLW aan de orde is. Dat betekent dat de in artikel 12 OLW bedoelde weigeringsgrond niet van toepassing is.

5.Strafbaarheid

Feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist
De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft de feiten niet aangeduid als feiten waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW in samenhang met artikel 7, eerste lid, onder a, 2°, OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
De feiten leveren naar Nederlands recht op:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd

6.Overige verweren

De raadsvrouw heeft op de zitting aangevoerd dat de overlevering geweigerd moet worden, omdat de overlevering in de zaak met parketnummer 13/751158-18 welke tegelijkertijd met de onderliggende zaak is behandeld ook zal worden geweigerd. De raadsvrouw stelt zich op het standpunt dat te verwachten valt dat de Poolse justitiële autoriteiten de weigering in die zaak naast zich neer zullen leggen, als de opgeëiste persoon in de onderliggende zaak wordt overgeleverd.
De rechtbank is met de officier van justitie van oordeel dat een onderbouwing voor het standpunt van de raadsvrouw geheel ontbreekt. Er zijn geen aanwijzingen op grond waarvan getwijfeld dient te worden aan het vertrouwensbeginsel.

7.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

8.Toepasselijke wetsbepalingen

De artikelen 57 en 311 Wetboek van Strafrecht, en 2, 5 en 7 OLW.

9.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan
the Regional Court in Szczecin(Polen) ten behoeve van de tenuitvoerlegging van de vrijheidsstraffen, te ondergaan op het grondgebied van de uitvaardigende lidstaat, wegens de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en A.P. Sno, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.