ECLI:NL:RBAMS:2018:6647
Rechtbank Amsterdam
- Tussenuitspraak
- Rechtspraak.nl
Tussenuitspraak over de vordering tot overlevering naar België in het kader van een Europees aanhoudingsbevel
In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Amsterdam, gedateerd 6 september 2018, wordt een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België behandeld. De vordering is ingediend door de officier van justitie op 22 januari 2018 en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 30 oktober 2017 door het Federaal Parket in Brussel is uitgevaardigd. De opgeëiste persoon, geboren in 1963 en met de Nederlandse nationaliteit, is veroordeeld tot een vrijheidsstraf van twee jaar bij verstek door de rechtbank van eerste aanleg Oost-Vlaanderen op 2 oktober 2012. De rechtbank onderzoekt de identiteit van de opgeëiste persoon en de grondslag van het EAB, waarbij wordt vastgesteld dat de overlevering van een Nederlander alleen kan plaatsvinden onder bepaalde voorwaarden, zoals het recht op verzet tegen het vonnis.
Tijdens de zitting op 23 augustus 2018 is de officier van justitie, mr. R. Vorrink, aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. A.M.C.J. Baaijens. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om voldoende tijd te hebben voor het nemen van een beslissing over de overlevering. De rechtbank constateert dat er onduidelijkheid bestaat over de herroepelijkheid van het vonnis in België, aangezien de informatie in de Nederlandse documentatie niet overeenkomt met die van de uitvaardigende justitiële autoriteit. Dit leidt de rechtbank tot de beslissing om het onderzoek te heropenen en te schorsen, zodat de officier van justitie kan verifiëren of het vonnis dat aan het EAB ten grondslag ligt, daadwerkelijk onherroepelijk is.
De rechtbank beveelt de oproeping van de opgeëiste persoon voor een nader te bepalen datum, met tijdige kennisgeving aan zijn raadsman. Tegen deze tussenuitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open, zoals vermeld in artikel 29, tweede lid, van de Overleveringswet.