ECLI:NL:RBAMS:2018:6645

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
6 september 2018
Publicatiedatum
18 september 2018
Zaaknummer
13/751932-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Overlevering naar België en medische situatie opgeëiste persoon

Op 6 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon aan België. De vordering tot overlevering was ingediend door de officier van justitie en betreft een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat is uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen. De opgeëiste persoon, geboren in 1981 in Polen, wordt verdacht van deelname aan een criminele organisatie en illegale handel in verdovende middelen. Tijdens de zitting op 23 augustus 2018 heeft de opgeëiste persoon zich laten bijstaan door zijn raadsman en een tolk. De rechtbank heeft de termijn voor uitspraak verlengd om een weloverwogen beslissing te kunnen nemen.

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de inhoud van het EAB beoordeeld. De verdediging heeft aangevoerd dat de medische situatie van de opgeëiste persoon, die een infectie in het bovenbeen heeft en in afwachting is van een operatie, een reden is om de overlevering te weigeren. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende onderbouwing is voor de medische claims en dat er geen reëel risico is op onmenselijke behandeling in België. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen sprake is van een schending van het recht op een eerlijk proces, zoals vastgelegd in het EVRM, en dat de overlevering kan plaatsvinden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldoet aan de wettelijke eisen en er geen weigeringsgronden zijn. De uitspraak is gedaan door de voorzitter en twee rechters, en er staat geen gewoon rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM,

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/751932-17
RK-nummer: 18/1257
Datum uitspraak: 6 september 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 8 februari 2018 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 5 september 2017 en aangevuld op 6 november 2017 door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon]
geboren op [geboortedatum] 1981 te [geboorteplaats] (Polen),
ingeschreven in de Basisregistratie personen en verblijvend op het adres [BRP-adres] ;
hierna te noemen “de opgeëiste persoon”.

1.Procesgang

De vordering is behandeld op de openbare zitting van 23 augustus 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie mr. R. Vorrink.
De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. I.R. Rigter, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, derde lid, OLW uitspraak moet doen voor onbepaalde tijd verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een bevel tot aanhouding bij verstek van 5 september 2017.
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek ter zake van het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan naar het recht van België strafbare feiten.
Deze feiten zijn omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid

Feiten vermeld op bijlage 1 bij de OLW
Onderzoek naar de dubbele strafbaarheid van het de feiten waarvoor de overlevering wordt verzocht moet achterwege blijven, nu de uitvaardigende justitiële autoriteit de feiten heeft aangeduid als feiten vermeld in de lijst van bijlage 1 bij de OLW. De feiten vallen op deze lijst onder nummer 1 en 5, te weten:
1. deelneming aan een criminele organisatie;
5. illegale handel in verdovende middelen en psychotrope stoffen.
Volgens de in rubriek c) van het EAB vermelde gegevens is op deze feiten naar het recht van België een vrijheidsstraf met een maximum van ten minste drie jaren gesteld.

5.De garantie als bedoeld in artikel 6, eerste lid, OLW

De rechtbank stelt met de raadsman en de officier van justitie vast dat er geen onderbouwing is van het standpunt van de opgeëiste persoon dat hij sinds 2010 ononderbroken en rechtmatig in Nederland verblijft. Gelijkstelling met een Nederlander als bedoeld in artikel 6, vijfde lid, OLW op basis waarvan hij in aanmerking zou komen voor een terugkeergarantie, is dan ook niet aan de orde.

6.Strijd met artikel 4 Handvest van de grondrechten van de Europese Unie

De raadsman heeft gewezen op de medische omstandigheden van de opgeëiste persoon. Bij de opgeëiste persoon is een infectie in het bovenbeen vastgesteld. Hij is in afwachting van een operatie. Als de operatie niet plaatsvindt, zou zijn been kunnen afsterven en zou amputatie moeten plaatsvinden. Indien de opgeëiste persoon overgeleverd wordt, komt hij volgens de raadsman in een situatie terecht waarin sprake is van een risico op een onmenselijke en vernederende behandeling als bedoeld in artikel 4 Handvest. Daartoe is niet enkel van belang dat er nog steeds een reëel risico is op stakingen van het gevangenispersoneel in België, maar ook de omstandigheid dat er problemen zijn bij de eerste- en tweedelijnszorg voor gedetineerden. Ter onderbouwing daarvan heeft de raadsman verwezen naar pagina 25 van een rapport van 18 oktober 2017 van het Federaal kenniscentrum gezondheidszorg. De raadsman verzoekt primair de overlevering te weigeren en subsidiair de zaak aan te houden danwel het onderzoek later te sluiten, zodat de medische situatie nader kan worden onderbouwd en er vragen aan de Belgische justitiële autoriteit kunnen worden gesteld. Ten gevolge van een misverstand tussen de raadsman en de opgeëiste persoon is de raadsman niet in de gelegenheid de medische stukken ter onderbouwing van het voorgaande nu reeds over te leggen
De rechtbank overweegt dat niet aannemelijk is gemaakt dat de opgeëiste persoon daadwerkelijk is aangewezen op gezondheidszorg. Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat een onderbouwing van de gestelde medische situatie van de opgeëiste persoon - op een afspraakbevestiging van de polikliniek plastische chrirugie van het Erasmus MC in Rotterdam van 24 januari 2018 na - ontbreekt. Aan eventuele problemen in de gezondheidszorg in Belgische gevangenissen kunnen bij gebreke van relevante medische stukken in dit geval dan ook geen consequenties worden verbonden voor de overlevering van de opgeëiste persoon. De rechtbank ziet gelet daarop ook geen aanleiding om de zaak aan te houden en hier nadere vragen over te laten stellen. Ook ziet de rechtbank geen aanleiding om de verdediging in de gelegenheid te stellen de gestelde medische situatie van de opgeëiste persoon nader te onderbouwen, omdat zij daar 7 maanden lang de tijd voor heeft gehad.
Met betrekking tot de door de raadsman gestelde strijd met artikel 4 Handvest vanwege het risico op nieuwe stakingen van het gevangenispersoneel overweegt de rechtbank als volgt.
De rechtbank heeft in haar uitspraak van 14 augustus 2018 (ECLI:NL:RBAMS:2018:5937) overwogen dat sinds 11 juli 2018 geen sprake meer is van nieuwe stakingen, onderhandelingen tussen de Belgische overheid en de sociale partners zijn afgerond, bekend is wat het standpunt is van de sociale partners en het wetgevingstraject binnen 3 maanden afgerond zou moeten zijn. De rechtbank heeft daarom in deze uitspraak geoordeeld dat, omdat er op dit moment geen sprake is van stakingen en de kans daarop ook niet meer reëel is, er geen sprake is van een toestand die strijdig is met artikel 4 Handvest. Ook in deze zaak is daarvan geen sprake. Bovendien zal het Openbaar Ministerie bij de feitelijke overlevering rekening houden met eventuele nieuwe stakingen en kan de opgeëiste persoon zich in dat geval alsnog tot de officier van justitie wenden met het verzoek om de feitelijke overlevering te laten opschorten.

7.Strijd met artikel 48 Handvest

De raadsman heeft verder een brief overgelegd waarin de opgeëiste persoon door de griffie van het Hof van Beroep in Gent is uitgenodigd voor een hoorzitting op 19 juni 2018 om 10.30 uur. Hij heeft de oproep na die datum ontvangen. De raadsman stelt dat de berechting in de zaak waarvoor de overlevering is verzocht, kennelijk plaats vindt buiten aanwezigheid van de opgeëiste persoon. Hij zal dan berecht worden in strijd met het in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) neergelegde recht om aanwezig te zijn. Het is ook mogelijk dat de Belgische autoriteiten niet langer zijn overlevering verlangen. De overlevering moet dan ook geweigerd worden in het kader van artikel 11 OLW (de rechtbank begrijpt artikel 48 Handvest). Subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding om hierover nadere informatie op te vragen.
De rechtbank stelt vast dat in de hiervoor genoemde brief, waarvan het origineel op zitting is overgelegd, de naam van een andere persoon dan die van de opgeëiste persoon wordt genoemd. Bovendien is niet duidelijk of een zitting daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Met de officier van justitie is de rechtbank daarom van oordeel dat niet aannemelijk is geworden dat sprake is van een schending van artikel 48 Handvest en evenmin aanleiding bestaat voor aanhouding van het onderzoek. Het verweer wordt verworpen.

8.Slotsom

Omdat is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

9.Toepasselijke wetsartikelen

De artikelen 2, 5 en 7 OLW.

10.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan de Onderzoeksrechter van de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afdeling Brugge (België) ten behoeve van het in België tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar de feiten waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.J.M. Langeveld en A.W.C.M. van Emmerik, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.E. van Diepen, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 6 september 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.