Op 6 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een vordering tot overlevering van een opgeëiste persoon aan België, ingediend door de officier van justitie. De vordering was gebaseerd op een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat op 3 april 2018 was uitgevaardigd door de Onderzoeksrechter van de Rechtbank van eerste aanleg Antwerpen. De opgeëiste persoon, geboren in Marokko en met zowel de Nederlandse als Marokkaanse nationaliteit, was op dat moment gedetineerd in Nederland.
De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon vastgesteld en de vordering behandeld op een openbare zitting op 23 augustus 2018. De officier van justitie, mr. R. Vorrink, was aanwezig, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. E. Thomas. De rechtbank heeft de termijn voor de uitspraak met dertig dagen verlengd om voldoende tijd te hebben voor de beoordeling van de overlevering.
In de uitspraak werd vastgesteld dat het EAB voldeed aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden waren voor de overlevering. De rechtbank oordeelde dat de opgeëiste persoon zich schuldig had gemaakt aan een feit dat ook naar Nederlands recht strafbaar is, namelijk poging tot moord. De rechtbank heeft ook de garantie van de Belgische autoriteiten in overweging genomen, die waarborgde dat de opgeëiste persoon na een eventuele veroordeling in België naar Nederland zou terugkeren om zijn straf daar uit te zitten.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten de overlevering toe te staan, omdat aan alle wettelijke vereisten was voldaan. De uitspraak werd gedaan door mr. C. Klomp, voorzitter, en mrs. M.J.M. Langeveld en A.W.C.M. van Emmerik, rechters, in aanwezigheid van griffier mr. C.E. van Diepen. Tegen deze uitspraak staat geen gewoon rechtsmiddel open.