ECLI:NL:RBAMS:2018:6619

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
13/669102-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van het onttrekken aan het gezag van een minderjarige door verblijf in Suriname

In deze strafzaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van het medeplegen van het onttrekken aan het gezag van zijn minderjarige zoontje. De tenlastelegging betrof het feit dat de verdachte zijn zoontje, geboren in 1988, in Suriname heeft laten verblijven en hem niet volgens de schriftelijke afspraak terug heeft gebracht naar zijn moeder in Nederland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte en zijn moeder, zonder toestemming van de moeder van het kind, het kind in Suriname hebben gehouden, wat in strijd is met het wettelijk gezag van de moeder. De rechtbank heeft de verklaringen van de betrokken partijen en het bewijs, waaronder WhatsApp-berichten, in overweging genomen. De verdediging voerde aan dat er toestemming was voor het verblijf van het kind in Suriname, maar de rechtbank verwierp dit verweer. De rechtbank oordeelde dat de verdachte en zijn moeder in vereniging hebben gehandeld en dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan het onttrekken van een minderjarige aan het wettig gezag en heeft hem veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, waarvan een deel voorwaardelijk, en een taakstraf van 120 uur. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669102-16
Datum uitspraak: 11 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ter terechtzitting opgegeven adres: [verblijfadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 28 augustus 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsman van verdachte aanwezig, mr. J.P. Plasman.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A.M. Ruijs en van wat verdachte en zijn raadsman naar voren hebben gebracht

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich in of omstreeks de periode van 22 januari 2015 tot en met 23 mei 2016 heeft schuldig gemaakt aan het medeplegen van het onttrekken aan het gezag van zijn minderjarige zoontje [naam zoontje] door hem niet volgens de schriftelijke afspraak op of omstreeks 22 januari 2015 terug te brengen naar [moeder van zoontje verdachte] en/of door hem in de periode tussen 22 januari 2015 en 23 mei 2016 in Suriname onder te brengen en/of te laten verblijven.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir geconcludeerd tot bewezenverklaring van het tenlastegelegde feit.
In de tenlastegelegde periode lag het ouderlijk gezag alleen bij [moeder van zoontje verdachte] (hierna: [moeder van zoontje verdachte] ), de moeder van [naam zoontje] . Op 3 september 2014 gaat de dan 2-jarige [naam zoontje] met zijn oma (de moeder van verdachte, hierna: [naam moeder van verdachte] ) mee naar Suriname. [moeder van zoontje verdachte] heeft verklaard dat haar zoon tot 22 januari 2015 in Suriname zou verblijven, daarna zou hij door [naam moeder van verdachte] weer naar Nederland worden gebracht. Dit blijkt ook uit het ondertekende toestemmingsformulier waarop 22 januari 2015 als terugkeerdatum is ingevuld. [naam moeder van verdachte] , heeft vervolgens eigenhandig, zonder instemming van [moeder van zoontje verdachte] , de terugreisdatum verzet. Hieruit volgt dat zowel verdachte als [naam moeder van verdachte] na 22 januari 2015 wisten dat zij het kind onrechtmatig in Suriname vasthielden. Dat verdachte en [naam moeder van verdachte] [naam zoontje] zonder toestemming van [moeder van zoontje verdachte] bij zich hielden in Suriname, blijkt ook uit de WhatsApp-berichten uit de telefoon van [moeder van zoontje verdachte] . Verdachte heeft het feit samen met [naam moeder van verdachte] gepleegd en kan worden aangemerkt als medepleger.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, kort gezegd, naar voren gebracht dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde.
Niet bewezen kan worden dat het verblijf van [naam zoontje] in Suriname zonder toestemming van [moeder van zoontje verdachte] is geweest. [moeder van zoontje verdachte] heeft verklaard dat zij akkoord ging met het voorstel om [naam zoontje] voor langere tijd mee te nemen naar Suriname zodat zij zich kon focussen op een woning en haar studie. Het is niet aannemelijk dat dit vijf maanden zou duren. Bovendien is het opmerkelijk dat [moeder van zoontje verdachte] pas in 2016 aangifte heeft gedaan.
Ook kan niet bewezen worden dat verdachte medepleger is geweest. [moeder van zoontje verdachte] heeft toestemming aan oma gegeven om [naam zoontje] mee te nemen naar Suriname. Verdachte zelf heeft geen schriftelijke afspraak gemaakt en [naam zoontje] verbleef in Suriname bij zijn oma. Nu de reis naar Suriname een afspraak was tussen [moeder van zoontje verdachte] en [naam moeder van verdachte] , was verdachte niet gehouden om [naam zoontje] terug te brengen naar Nederland.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het tenlastegelegde en overweegt hiertoe als volgt.
De rechtbank stelt vast dat op het moment dat [naam zoontje] met [naam moeder van verdachte] is meegegaan naar Suriname, [moeder van zoontje verdachte] hiermee had ingestemd en dat was afgesproken dat [naam zoontje] op 22 januari 2015 zou terugkeren naar Nederland. Dit blijkt uit de verklaring van aangeefster en wordt ondersteund door het bijgevoegde vliegticket en het formulier met de toestemming voor het reizen met een minderjarige naar het buitenland. Het ouderlijk gezag over [naam zoontje] lag op dat moment volledig bij [moeder van zoontje verdachte] . Nadat [naam zoontje] niet op de afgesproken terugkeerdatum naar Nederland kwam, heeft [moeder van zoontje verdachte] contact gezocht met verdachte en blijkens het Whatsapp-verkeer gevraagd om [naam zoontje] bij haar terug te brengen. Uit het dossier is niet gebleken dat er een nieuwe afspraak is gemaakt om [naam zoontje] na 22 januari 2015 in Suriname te laten verblijven. De rechtbank stelt daarom vast dat [naam zoontje] vanaf dat moment zonder toestemming van [moeder van zoontje verdachte] in Suriname verbleef en verwerpt dat verweer van de raadsman.
De raadsman heeft ook aangevoerd dat het verblijf van [naam zoontje] in Suriname een afspraak was tussen [moeder van zoontje verdachte] en [naam moeder van verdachte] en dat uitsluitend [naam moeder van verdachte] en niet (ook) bij verdachte de verplichting had [naam zoontje] terug te brengen bij [moeder van zoontje verdachte] . Verdachte zou daarom niet als medepleger kunnen worden aangemerkt. De rechtbank verwerpt ook dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Het voornoemde toestemmingformulier is ondertekend door [moeder van zoontje verdachte] , [naam moeder van verdachte] en verdachte. De rechtbank is van oordeel dat door met zijn drieën het toestemmingsformulier te ondertekenen, er een schriftelijke afspraak is ontstaan tussen [moeder van zoontje verdachte] , [naam moeder van verdachte] en verdachte. Dat verdachte partij was bij deze afspraak blijkt ook uit zijn verklaring onder aan pagina 114 van het dossier waarin hij verklaart dat hij samen met [moeder van zoontje verdachte] aan [naam moeder van verdachte] heeft gevraagd of [naam zoontje] bij haar in Suriname kon verblijven en dat zij later met zijn drieën het formulier hebben getekend. Ook heeft verdachte verklaard dat niet [naam moeder van verdachte] maar hij [naam zoontje] terug naar Nederland zou brengen. De afspraak is vervolgens door zowel [naam moeder van verdachte] als verdachte niet nagekomen; [naam zoontje] is niet op de afgesproken terugkeerdatum weer naar Nederland gebracht. Het hiervoor overwogene maakt dat de rechtbank van oordeel is dat verdachte in vereniging met [naam moeder van verdachte] [naam zoontje] heeft onttrokken aan het over hem gestelde gezag en dat bij ieder van hen sprake was van een essentiële bijdrage waardoor gezegd kan worden dat er sprake was van de voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking.

4.Het bewijs

Dit vonnis betreft een zogenaamd verkort vonnis. De rechtbank zal de bewijsmiddelen waarop de bewezenverklaring is gebaseerd uitwerken als tegen dit vonnis hoger beroep wordt ingesteld.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan met dien verstande dat hij
in de periode van 22 januari 2015 tot en met 23 mei 2016 te Amsterdam en te Suriname, tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk een minderjarige die beneden de 12 jaar oud was, te weten [naam zoontje] , geboren op [geboortedatum zoontje] , heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag ( [moeder van zoontje verdachte] , moeder van [naam zoontje] ),
immers heeft verdachte toen en daar tezamen en in vereniging met een ander die minderjarige:
- niet volgens schriftelijke afspraak op of omstreeks 22 januari 2015 teruggebracht naar [moeder van zoontje verdachte] in Amsterdam, in elk geval in Nederland.
en
- in die periode van 22 januari 2015 tot en met 23 mei 2016, buiten het bereik van [moeder van zoontje verdachte] gehouden, door hem, die minderjarige, te laten verblijven in Suriname waardoor die [moeder van zoontje verdachte] , woonachtig in Nederland, haar wettig gezag in die periode niet kon uitoefenen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.Motivering van de straffen en maatregelen

6.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden, met aftrek van voorarrest, geheel voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, verzocht om een lagere voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen dan door de officier van justitie is geëist.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank gaat ervan uit dat [naam zoontje] met de beste bedoelingen en met instemming van zijn moeder is meegenomen naar Suriname. Ook heeft de rechtbank geen reden eraan te twijfelen dat daar goed voor [naam zoontje] is gezorgd. Dat neemt niet weg dat de afspraak was dat het verblijf tijdelijk zou zijn – tot 21/22 januari 2015 – en dat [naam moeder van verdachte] ervoor zou zorgen dat [naam zoontje] dan weer bij zijn moeder zou worden gebracht. Deze afspraak is niet nagekomen door [naam moeder van verdachte] maar ook niet door verdachte. Er is ook geen overleg geweest om met elkaar tot een nieuwe afspraak te komen. Verdachte heeft, zo blijkt uit het verhoor van [moeder van zoontje verdachte] en de print van het WhatsApp verkeer, slechts eisen gesteld aan zijn medewerking aan de terugkeer van het jongetje. Dat is een strafbaar feit dat niet onbestraft kan blijven. In beginsel zou de rechtbank 6 maanden gevangenisstraf opleggen. In het feit dat verdachte al 19 dagen in overleveringsdetentie heeft verbleven en de omstandigheid dat verdachte en [moeder van zoontje verdachte] met elkaar in gesprek zijn over de uitvoering van het – inmiddels gezamenlijk – ouderlijk gezag over [naam zoontje] , vindt de rechtbank aanleiding om daarvan als stok achter de deur een gedeelte van drie maanden voorwaardelijk op te leggen.
In de aanzienlijke overschrijding van de redelijke termijn bedoeld in artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden ziet de rechtbank aanleiding in plaats van het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een werkstraf op te leggen van 120 uur.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 47 en 279 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
onttrekking van een minderjarige aan het wettig gezag
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
3 (drie) maanden.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en overleveringsdetentie is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. M.J.R. Geradts en J.I.M. Kuin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2018.
Bijlage
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 22 januari 2015 tot en met 23 mei 2016 te Amsterdam, althans in Nederland en/of te Suriname, tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, opzettelijk een minderjarige die beneden de 12 jaar oud was, te weten [naam zoontje] , geboren op [geboortedatum zoontje] , heeft onttrokken aan het wettig over die minderjarige gestelde gezag ( [moeder van zoontje verdachte] , moeder van [naam zoontje] ) of aan het opzicht van degene die dat gezag desbevoegd over die minderjarige uitoefende,
immers heeft verdachte toen en daar tezamen en in vereniging met anderen of een ander, althans alleen, die minderjarige:
- niet volgens schriftelijke afspraak op of omstreeks 22 januari 2015 teruggebracht naar [moeder van zoontje verdachte] in Amsterdam, in elk geval in Nederland.
en/of
- in die periode van 22 januari 2015 tot en met 23 mei 2016, buiten het bereik van [moeder van zoontje verdachte] gehouden, door hem, die minderjarige, onder te brengen en/of te laten verbijven in Suriname, in elk geval in het buitenland, waardoor die [moeder van zoontje verdachte] (woonachig in Nederland) haar wettig gezag in die periode niet kon uitoefenen;