ECLI:NL:RBAMS:2018:6618

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
11 september 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
13/669045-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van het corrumperen van een minderjarige en schennis van de eerbaarheid wegens onvoldoende bewijs

In de strafzaak tegen de verdachte, geboren in 1978, heeft de rechtbank Amsterdam op 11 september 2018 uitspraak gedaan. De verdachte werd beschuldigd van het corrumperen van een minderjarige en schennis van de eerbaarheid. De tenlastelegging betrof handelingen die de verdachte zou hebben verricht in de periode van 1 februari 2017 tot en met 8 mei 2017, waarbij hij zich in zijn auto nabij een druk fietspad zou hebben afgetrokken, wetende dat het meisje jonger dan zestien jaar was. Tijdens de zitting op 28 augustus 2018 was de verdachte aanwezig, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. J. Veenstra. De officier van justitie, mr. S.M. Hoogerheide, vorderde een veroordeling op basis van de aangifte van het meisje, die volgens het OM voldoende steun vond in andere verklaringen.

De verdediging betwistte echter de bewijsvoering en stelde dat er onvoldoende wettig bewijs was om tot een veroordeling te komen. De rechtbank oordeelde dat de verklaring van het meisje alleen niet voldoende was om de verdachte te veroordelen, aangezien de wet vereist dat er meer dan één bewijsmiddel aanwezig moet zijn. De rechtbank concludeerde dat er geen bijkomend bewijs uit een onafhankelijke bron was, waardoor de verklaring van het meisje niet kon worden ondersteund. De rechtbank sprak de verdachte vrij van zowel het primair als subsidiair tenlastegelegde en hefte het bevel tot voorlopige hechtenis op.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669045-17
Datum uitspraak: 11 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1978,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Op 28 augustus 2018 heeft het onderzoek ter terechtzitting plaatsgevonden. Verdachte was daarbij aanwezig. Daarnaast was als raadsvrouw van verdachte aanwezig, mr. J. Veenstra.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S.M. Hoogerheide en van wat verdachte en zijn raadsvrouw naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan het corrumperen van een meisje waarvan hij wist of had moeten vermoeden dat zij jonger was dan zestien jaar (primair) dan wel schennis van de eerbaarheid (subsidiair) door op één of meer tijdstippen gelegen in de periode van 1 februari 2017 tot en met 8 mei 2017 te Amsterdam zich af te trekken in zijn auto nabij een fietspad waar veel kinderen langsfietsen.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Het primair tenlastegelegde kan bewezen worden. De aangifte wordt voldoende ondersteund. Allereerst heeft aangeefster geen reden te liegen. Aangeefster geeft een locatie en het kenteken van de auto van de man die zij zich heeft zien aftrekken door aan de politie. De politie gaat op zoek naar de auto met het door aangeefster opgegeven kenteken en vervolgens treft zij daar verdachte aan. Daar komt bij dat de moeder van aangeefster heeft gezien dat aangeefster overstuur was toen zij thuis kwam. Voorts moest verdachte vermoeden dat aangeefster jonger dan zestien jaar oud was. Verdachte bevond zich op een druk fietspad met als oogmerk dat minderjarigen hem zouden zien. Aangeefster heeft oogcontact met verdachte gehad.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft onder verwijzing naar haar schriftelijke pleitnotitie, kort gezegd, verzocht om verdachte vrij te spreken van het primair en subsidiair tenlastegelegde omdat wettig overtuigend bewijs ontbreekt. Er is niet voldaan aan het bewijsminimum nu naast de verklaring van het meisje geen sprake is van voldoende steunbewijs. De verklaring van de moeder berust uitsluitend op wat zij van haar dochter heeft gehoord en komt dus uit dezelfde bron.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht – anders dan de officier van justitie – zowel het primair als het subsidiair tenlastegelegde niet bewezen omdat op grond van het verhandelde ter terechtzitting en het dossier niet met voldoende zekerheid kan worden vastgesteld dat verdachte zich heeft schuldig gemaakt aan het tenlastegelegde.
De rechtbank is met de raadsvrouw van oordeel dat het dossier onvoldoende wettig bewijs bevat. Dat verdachte seksuele handelingen zou hebben verricht, blijkt alleen uit de verklaring van het meisje. Dit betekent niet zij niet oprecht is geweest in het omschrijven van wat zij heeft gezien. De rechtbank ziet geen aanleiding om aan te nemen dat zij niet betrouwbaar heeft verklaard. Maar de wet schrijft voor in artikel 342, tweede lid, Wetboek van Strafvordering dat meer dan één bewijsmiddel nodig is om tot een bewezenverklaring te komen. Op grond van dit artikel is dus nodig dat er bijkomend bewijs is uit een onafhankelijke bron. De verklaring van het meisje alleen is daarom onvoldoende om tot het wettig bewijs te komen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
Om tot veroordeling te kunnen komen moet er dus ander bewijsmateriaal zijn dat de verklaring van het meisje ondersteunt. De verklaring van haar moeder over wat zij (destijds) van haar dochter heeft gehoord is daarvoor niet voldoende. Het is een verklaring van horen zeggen. De bron van deze verklaring blijft dan immers het meisje. De verklaring van de moeder dat aangeefster eerder overstuur is thuisgekomen na een confrontatie met verdachte, acht de rechtbank te weinig ondersteunend op specifieke, voor de beschuldiging relevante punten. Dat geldt ook voor de omstandigheid dat verdachte is aangetroffen dichtbij de plek waarvan het meisje zegt hem te hebben gezien.
Ander bewijs, zoals bijvoorbeeld van technische sporen, ontbreekt.
Gelet op het voorgaande zal de rechtbank verdachte vrijspreken van zowel het primair en subsidiair tenlastegelegde.

4.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het primair en subsidiair tenlastegelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. M.J.E. Geradts en J.I.M. Kuin, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 11 september 2018.
Bijlage
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 8 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, [aangeefster] , geboren op [geboortedatum] , zijnde een persoon waarvan hij, verdachte (telkens) wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat zij de leeftijd van zestien jaar nog niet had bereikt, met ontuchtig oogmerk ertoe heeft bewogen getuige te zijn van seksuele handelingen, immers heeft hij, verdachte, (telkens) zijn auto geparkeerd op een parkeerplaats langs, in elk geval nabij een fietspad waar (veel) kinderen langsfietsen en/of het portier van zijn auto opengezet en/of zijn onderlijf ontbloot en/of zich afgetrokken en/of (daarbij) naar die Vernhiet gekeken;
Subsidiair:
hij op een of meer tijdstippen gelegen in of omstreeks de periode van 1 februari 2017 tot en met 8 mei 2017 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, (telkens) de eerbaarheid heeft geschonden op of aan een plaats, voor het openbaar verkeer bestemd, te weten een parkeerplaats en/of fietspad aan de Riekerweg, door (telkens) (in een geparkeerde auto met het portier open) zijn
geslachtsdeel te ontbloten en/of zich af te trekken.