ECLI:NL:RBAMS:2018:6617

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
27 juli 2018
Publicatiedatum
17 september 2018
Zaaknummer
13/656807-11
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van verduistering en vrijspraak van oplichting met overschrijding van de redelijke termijn

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam, is de verdachte beschuldigd van medeplegen van verduistering van DJ-apparatuur en oplichting. De rechtbank heeft op 27 juli 2018 uitspraak gedaan na een proces dat begon met de aanhouding van de verdachte op 19 juli 2011. De tenlastelegging omvatte het medeplegen van verduistering van apparatuur die de verdachte als huurder onder zich had, en het medeplegen van oplichting van meerdere slachtoffers door zich voor te doen als bonafide verkoper op een website. Tijdens de zittingen op 17 oktober 2013 en 13 juli 2018 heeft de rechtbank de vordering van de officier van justitie en de verdediging gehoord. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor de oplichtingszaken, maar dat de verdachte wel schuldig was aan de verduistering. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met een voorwaardelijke straf, en heeft rekening gehouden met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De benadeelde partijen hebben schadevergoeding gevorderd, waarvan een deel is toegewezen, terwijl andere vorderingen zijn afgewezen omdat de verdachte van die feiten is vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/656807-11
Datum uitspraak: 27 juli 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1988,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van 17 oktober 2013 en 13 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.L. Vermeulen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. S.P.C. Wester, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is, na wijziging op de zitting van 13 juli 2018 – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich schuldig heeft gemaakt aan
1. medeplegen van verduistering van DJ-apparatuur die verdachte als huurder van de bedrijven [bedrijf 1] en [bedrijf 2] onder zich had in, op of omstreeks de periode van 14 juli 2011 tot en met 15 juli 2011 in Amsterdam;
2. medeplegen van oplichting van
- [slachtoffer 1]
- [slachtoffer 2]
- [slachtoffer 3]
- [slachtoffer 4]
in de periode van 4 juli 2011 tot 20 juli 2011 in Amsterdam, Almelo, Heel-Maasgouw en Ledeacker-Sint Anthonis, door zichzelf op de website [website] voor te doen als bonafide verkoper en twee Blackberry telefoons, een Playstation 3 en een televisie aan te bieden;
3. medeplegen van oplichting van [slachtoffer 5] in de periode van 9 juli 2011 tot 19 juli 2011 in Balen (België) door zichzelf op de website [website] voor te doen al bonafide verkoper en een Playstation 3 aan te bieden.
De precieze tekst van de tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij dit vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Inleiding feit 1
Op 13 juli 2011 ontvangt het bedrijf [bedrijf 1] een telefonische aanvraag voor het huren van DJ-apparatuur. Aangever, [aangever 1] heeft namens [bedrijf 1] per mail een voorstel gedaan, waarop per mail ook een bevestiging kwam. De persoon die de aanvraag deed, heeft telefonisch zowel de bedrijfsnaam [bedrijf 3] als de naam [verdachte] , met geboortedatum en -plaats, opgegeven. Op 14 juli 2011 is de apparatuur door een medewerker van [bedrijf 1] naar [locatie] gebracht. [verdachte] heeft een kopie van zijn legitimatiebewijs afgegeven, de borg betaald, de overeenkomst ondertekend en de spullen in ontvangst genomen. Op 15 juli 2011 wilde aangever de apparatuur daar weer gaan ophalen, maar [medewerkster] , medewerkster van [locatie] , vertelde hem dat [verdachte] had aangegeven dat de workshop — waarvoor de DJ-apparatuur was gehuurd — bij [locatie] niet door kon gaan en dat zij de apparatuur naar een andere locatie gingen brengen, waar er nog wel een DJ-workshop gegeven kon worden.
Ook [bedrijf 2] heeft op 14 juli 2011 DJ-apparatuur verhuurd en geleverd bij [locatie] . De spullen zijn overhandigd aan [verdachte] , die de overeenkomst heeft ondertekend. Op 15 juli 2011 is aangever [aangever 2] de spullen gaan ophalen en ook aan hem is toen verteld dat de spullen waren meegenomen door [verdachte] .
3.2
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Feit 1
De officier van justitie heeft onder verwijzing naar haar schriftelijke requisitoir gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde.
De verklaring van verdachte dat hij in de veronderstelling was dat hij zich op 14 juli 2011 bezig hield met bonafide zaken is onaannemelijk. Dit blijkt onder andere uit een sms van 13 juli 2011 aan [persoon] waarin verdachte schrijft dat hij een groot probleem heeft en dat zijn ouders er achter zijn gekomen waar hij mee bezig is. Bewezen kan worden dat verdachte opzet had op het verduisteren van de DJ-spullen. Voorts is uit het niets gebleken dat sprake was van het uitoefenen van druk of bedreigingen aan het adres van verdachte, zoals verdachte eveneens heeft verklaard. Verdachte heeft zelf een significante en wezenlijke bijdrage gehad in de verduistering van de DJ-apparatuur. Uit het sms-contact blijkt dat verdachte zelf een actieve rol inneemt ten aanzien van het maken van afspraken. Gelet op zijn eigen verklaring en gelet op het feit dat hij veelvuldig contact heeft gehad met [persoon] , van wie het telefoonnummer ook naar voren komt in het onderzoek naar een oplichtersbende, kan ook het medeplegen worden bewezen.
Feiten 2 en 3
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde heeft de officier van justitie gerekwireerd tot vrijspraak nu onvoldoende bewijs voorhanden is voor de betrokkenheid van verdachte bij de oplichting, laat staan dat hij (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op de oplichting. Verdachte ontkent dit immers en geen enkel IP-adres wijst naar betrokkenheid van verdachte.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft onder verwijzing naar zijn schriftelijke pleitnotitie, kort samengevat, naar voren gebracht dat verdachte moet worden vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten.
Feit 1
Het bedrijf [bedrijf 3] staat inderdaad op naam van verdachte. Hij heeft dit bedrijf ingeschreven bij de Kamer van Koophandel in opdracht van een aantal mannen. Een man, genaamd [persoon] , had de leiding over deze groep. Verdachte heeft aan [persoon] zijn zakelijke bankpas, pincodes en documenten moeten afgeven. Ten aanzien van feit 1 heeft verdachte verscheidene malen verklaard dat hij zich door bedreigingen van [persoon] onder druk gezet heeft gevoeld en hij zich daarom genoodzaakt voelde om mee te werken. Verdachte heeft inderdaad op 14 juli 2011 de apparatuur bij [locatie] in ontvangst genomen en vervolgens aan [persoon] gegeven, die in een busje zat te wachten. Verdachte had echter op het moment van zijn gedragingen geen wetenschap van het voornemen van de andere personen om zich de gehuurde apparatuur opzettelijk en wederechtelijk toe te eigenen.
Daarnaast kan ook het medeplegen niet worden bewezen. Verdachte heeft de inhoud van het sms-bericht van 13 juli 2011 op de zitting uitgelegd. Hieruit blijkt niet dat verdachte op de hoogte was van de frauduleuze praktijken die zouden plaatsvinden. Daardoor had verdachte geen opzet op het gronddelict.
Feit 1 kan gelet op het voorgaande niet worden bewezen.
Feiten 2 en 3
Ten aanzien van het onder 2 en 3 ten laste gelegde volgt niet uit het procesdossier dat verdachte zich heeft voorgedaan als bonafide verkoper. Hij heeft de website niet opgemaakt en geen e-mailberichten opgesteld. Verdachte kan daarom niet als pleger worden aangemerkt. Voorts is er geen sprake geweest van een bewuste en nauwe samenwerking. Uit het dossier blijkt niet dat verdachte enige intellectuele en materiële bijdrage heeft geleverd aan de ten laste gelegde feiten. Medeplegen kan dan ook niet worden bewezen.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1
De rechtbank is van oordeel dat uit de bewijsmiddelen die in bijlage II zijn opgenomen, blijkt dat verdachte zich samen met een ander, of anderen, schuldig heeft gemaakt aan het verduisteren van de DJ-apparatuur van [bedrijf 1] en [bedrijf 2] .
Wetenschap
De raadsman heeft aangevoerd dat verdachte niet wist dat de DJ-apparatuur zou worden meegenomen en dat hij geen wetenschap had van de verduistering. De rechtbank verwerpt dit verweer en overweegt hiertoe als volgt. Verdachte heeft de huurovereenkomst getekend, en samen met een andere man, volgens verdachte genaamd [persoon] , de spullen in ontvangst genomen, de workshop afgezegd, aangegeven dat er een vervangende workshop geregeld was waarbij de apparatuur gebruikt kon worden en vervolgens de spullen in een busje geladen. Dat hij pas vanaf dat moment wetenschap kreeg van de verduistering acht de rechtbank niet aannemelijk. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking verdachte reeds langer contact had met [persoon] en dat hij zich in dat contact actief heeft opgesteld. Hij heeft het bedrijf [bedrijf 3] opgericht en een zakelijke rekening geopend, waarvan hij de pas en pincode aan [persoon] ter beschikking stelde. Bovendien heeft verdachte ook op de avond na de verduistering nog geld van deze rekening gepind, terwijl hij op 13 juli 2011, één dag voor de verduistering van de DJ-apparatuur, een sms naar [persoon] heeft gezonden met de volgende tekst: “
He man. Ik heb een groot probleem. Mijn ouders zijn er erachter gekomen waar we me bezig zijn en ze vertrouwen het voor geen centimeter”. Kort daarna stuurt hij ook nog het volgende bericht naar [persoon] :
Dus, kan jij snel die 2000,00 euro geven zodat ik een laptop en een lcd tv kan kopen voor om mijn kamer in te richten?”.
Gelet op deze omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, neemt de rechtbank aan dat verdachte niet steeds in de veronderstelling was dat hij een DJ-workshop zou organiseren, maar dat hij wetenschap heeft gehad van- en deel heeft genomen aan de verduistering .
Medeplegen
Met zijne handelingen heeft verdachte een significante en wezenlijke bijdrage geleverd aan de verduistering die hij in nauwe samenwerking met in ieder geval één andere persoon heeft verricht. De rechtbank is van oordeel dat het medeplegen van de verduistering is bewezen.
Niet onder druk gezet
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte de eerder genoemde handelingen heeft verricht onder druk van andere personen en wijst daarbij in het bijzonder [persoon] aan als de persoon die contact zocht met verdachte en hem onder druk zette. Van een dergelijke druk of bedreigingen is echter niet is gebleken. Uit het proces-verbaal met de telefoongegevens van verdachte blijkt juist dat hij ook zelf contact zoekt met [persoon] en actief is in het maken van afspraken. Voorts blijkt uit de eerder genoemde smsjes aan [persoon] dat zowel [persoon] als verdachte ergens “mee bezig zijn”, waarna verdachte aan [persoon] vraagt of hij geld kan regelen zodat verdachte apparatuur kan aanschaffen. Naar het oordeel van de rechtbank duidt dit niet op enige vorm van dwang of bedreiging, maar eerder op een samenwerkingsverband.
Feiten 2 en 3
De rechtbank acht met de officier van justitie en de raadsman niet bewezen hetgeen onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. Naast de inschrijving bij de Kamer van Koophandel en het openen van een zakelijke rekening door verdachte ligt er immers geen bewijs van nadere betrokkenheid van verdachte bij deze feiten.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte
ten aanzien van feit 1:
op 14 juli 2011 2011 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen opzettelijk elektronische diskjockeyapparatuur toebehorende aan [bedrijf 1] en [bedrijf 2] , welke goederen verdachte anders dan door misdrijf, te weten als huurder, onder zich had, wederrechtelijk zich heeft toegeëigend.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf en de maatregel

5.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte moet worden veroordeeld tot een taakstraf van 80 uren, met bevel, voor het geval dat de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen.
5.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft, in geval van een bewezenverklaring, bepleit dat de redelijke termijn aanzienlijk is overschreden. Deze overschrijding dient te worden verdisconteerd in de straf. Gelet op het aanzienlijke tijdsverloop kan worden volstaan met het opleggen van een taakstraf van 50 uur met aftrek van voorarrest.
5.3
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank veroordeelt verdachte tot een taakstraf van 80 uren, maar ziet in afwijking van de vordering van de officier van justitie aanleiding deze volledig voorwaardelijk op te leggen. Hierbij zijn de volgende omstandigheden meegewogen.
Gevolgen feit
Verdachte heeft zich samen met een ander of anderen schuldig gemaakt aan het medeplegen van verduistering van DJ-apparatuur ter waarde van € 12.359 en € 8.425,60. Dit heeft tot gevolg gehad dat de verhuurders van de apparatuur fors financieel nadeel hebben geleden. Verdachte heeft kennelijk uit winstbejag gehandeld. Voorts heeft hij verklaard dat hij de medeverdachten wel stoer vond en erbij wilde horen. Hij heeft geen rekening gehouden met de gevolgen voor de slachtoffers.
Justitiële documentatie
Blijkens het strafblad van verdachte van 26 juni 2018 is verdachte een first offender en heeft hij zich sinds het onderhavige feit in 2011 niet meer schuldig gemaakt aan het plegen van strafbare feiten.
Overschrijding redelijke termijn
Daarbij houdt de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening met een forse overschrijding van de redelijke termijn. Verdachte is op 19 juli 2011 aangehouden en voor het eerst als verdachte verhoord door de politie. Daaraan kon verdachte in redelijkheid de verwachting ontlenen dat tegen hem terzake van een bepaald strafbaar feit door het Openbaar Ministerie een strafvervolging zou worden ingesteld. Wat de berechting van de zaak in eerste aanleg betreft, heeft als uitgangspunt te gelden dat de behandeling van de zaak ter terechtzitting dient te zijn afgerond met een eindvonnis binnen twee jaar nadat de op zijn redelijkheid te beoordelen termijn is aangevangen. In deze zaak wordt op 27 juli 2018 vonnis gewezen. Vanaf 19 juli 2011 heeft het ruim twee jaar geduurd voordat de zaak ter inhoudelijke behandeling op de zitting van 17 oktober 2013 werd gepland. Op verzoek van de verdediging is de zaak toen aangehouden vanwege het horen van een aantal getuigen. Na deze aanhouding heeft het onnodig lang geduurd tot de uiteindelijke afdoening van de zaak in juli 2018. De rechtbank constateert dat de redelijke termijn voor behandeling van de strafzaak daarmee met netto vijf jaar is overschreden. Met is om deze reden dat de rechtbank volstaat met het opleggen van een geheel voorwaardelijke straf.
Zoals reeds opgemerkt, is de rechtbank derhalve van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat om bij de straftoemeting af te wijken van hetgeen door de officier van justitie is gevorderd.

6.Vorderingen benadeelde partijen

6.1
Ten aanzien van [bedrijf 2]
De benadeelde partij [aangever 2] vordert namens [bedrijf 2] € 3.478,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De raadsman heeft primair verzocht om de vordering af te wijzen daar hij vrijspraak heeft bepleit. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om de vordering aanzienlijk te matigen. In de vordering is een post opgenomen van € 978,00 welke niet nader is gespecificeerd. Daarnaast staat niet in de vordering omschreven hoe oud de apparatuur was. Het lijkt er op dat de aanschafwaarde is gevorderd door de benadeelde partij.
Als uitgangspunt geldt dat het de rechter op grond van artikel 6:97 BW vrijstaat om de schade te begroten, dan wel te schatten. De rechtbank acht ten aanzien van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag voor diverse kosten een bedrag van € 250,00 als redelijke schatting toewijsbaar. Dit bedrag ziet op de uren die de benadeelde partij heeft moeten besteden ten gevolge van het verduisteren van de DJ-apparatuur.
Ten aanzien van de gevorderde vervangingswaarde van de appratuur overweegt de rechtbank als volgt. Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder feit 1 bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Zoals uit de vordering blijkt heeft de verzekeraar de verduisterde goederen tot een bedrag van € 5.135,50 vergoed. Omdat niet is onderbouwd hoe de verzekering tot het toegekende schadebedrag is gekomen, is het voor de rechtbank niet duidelijk in welke mate de verzekering hierbij rekening heeft gehouden met afschrijvingen danwel in hoeverre is uitgegaan van de dagwaarde. De rechtbank kan niet vaststellen of er nog een bedrag aan te vergoeden schade overblijft na de uitkering van de verzekering van € 5.135,50. Om die reden zal de rechtbank het bedrag, voor zover dit ziet op de kosten die niet zijn vergoed door de verzekering, niet toekennen.
Ten aanzien van de gevorderde aanvullende kosten kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval een bedrag van in totaal € 250,00 (tweehonderdvijftig euro) worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [bedrijf 2] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
6.2
Ten aanzien van [bedrijf 1]
De benadeelde partij [aangever 1] vordert namens [bedrijf 1] € 14.077,75 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd de vordering gedeeltelijk toe te wijzen met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De gevorderde kosten voor de apparatuur kunnen worden toegewezen met aftrek van de aanbetaling van € 529,00 en exclusief BTW. Ten aanzien van de aanvullende kosten verzoekt de officier van justitie op grond van de schattingsbevoegdheid toe te wijzen.
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de heer [aangever 1] niet is gemachtigd om namens [bedrijf 1] de vordering in te dienen en verzoekt om die reden de benadeelde partij niet-ontvankelijk te verklaren in de vordering. Subsidiair heeft de raadsman aangevoerd dat het er op lijkt dat de aanschafwaarde is gevorderd door de benadeelde partij en dat uit de vordering niet blijkt hoe oud de apparatuur was. Bovendien ziet het bedrag van de vordering op een bedrag inclusief BTW. Ten aanzien van de aanvullende kosten verzoekt de raadsman om deze kosten niet voor vergoeding in aanmerking te laten komen nu deze onvoldoende zijn gespecificeerd.
De rechtbank acht de benadeelde partij [aangever 1] gemachtigd om de vordering in te dienen nu hij ter zitting een uittreksel uit het register van de Kamer van Koophandel heeft overgelegd.
Als uitgangspunt geldt dat het de rechter op grond van artikel 6:97 BW vrijstaat om de schade te begroten, dan wel te schatten. De rechtbank is van oordeel dat ten aanzien van het door de benadeelde partij gevorderde bedrag voor aanvullende kosten een bedrag van € 250,00 als redelijke schatting toewijsbaar is.
Ten aanzien van de gevorderde vervangingswaarde van de appratuur overweegt de rechtbank als volgt. De benadeelde partij heeft ten aanzien van de apparatuur € 12.359,39 gevorderd.
Uit de bijlage volgt dat de schade exclusief BTW € 10.386,04 bedraagt. De rechtbank komt na vermindering van de BTW en na aftrek van de geschatte fiscale afschrijving van de aanschafprijs op een bedrag van € 7.500,-.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding tot een bedrag van in totaal € 7.750,00 zal worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De benadeelde partij zal voor het overige niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [bedrijf 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 7.750,00 (zevenduizend zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
6.3
Ten aanzien van [slachtoffer 1]
De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 246,15 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 4 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
6.4
Ten aanzien van [slachtoffer 3]
De benadeelde partij [slachtoffer 3] vordert € 256,19 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.
6.5
Ten aanzien van [slachtoffer 4]
De benadeelde partij [slachtoffer 4] vordert € 244,19 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 5 juli 2011, tot aan de dag der algehele voldoening.
De rechtbank is met de officier van justitie en de raadsman van oordeel dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk is in de vordering, nu verdachte van het feit waarop deze vordering betrekking heeft, wordt vrijgesproken.

7.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 36f, 47, 57 en 321 van het Wetboek van Strafrecht.

8.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Medeplegen van verduistering, meermalen gepleegd.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
80 (tachtig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 40 dagen, met bevel dat de tijd die door veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de uitvoering van deze straf geheel in mindering zal worden gebracht naar de maatstaf van twee uren per dag.
Beveelt dat deze straf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij verdachte zich voor het einde van de op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 2]toe tot een bedrag van
€ 250,00 (tweehonderdvijftig euro), bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade 14 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [bedrijf 2] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [bedrijf 2] , te betalen de som van € 250,00 (tweehonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 5 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Wijst de vordering van de benadeelde partij
[bedrijf 1]toe tot een bedrag van € 7.750,00 (zevenduizend zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [bedrijf 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt aan verdachte de verplichting op, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [bedrijf 1] , te betalen de som van € 7.750,00 (zevenduizend zevenhonderdvijftig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade, te weten 14 juli 2011, tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van 72 dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 1]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 3]niet-ontvankelijk in zijn vordering.
Verklaart de benadeelde partij
[slachtoffer 4]niet-ontvankelijk in haar vordering.
Dit vonnis is gewezen door
mr. A.K. Glerum, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Leenstra, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 27 juli 2018.
[(...)]