Op 27 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van het medeplegen van een diefstal met braak in een woning. De zaak kwam ter terechtzitting op 13 juli 2018, waar de officier van justitie, mr. W.J. de Graaf, zijn vordering indiende. De verdachte, geboren in 1983, ontkende de beschuldigingen en stelde dat hij niet in de woning was geweest, maar in de buurt aanwezig was. De rechtbank beoordeelde de bewijsvoering, die bestond uit getuigenverklaringen en proces-verbaal van de politie. Op 21 november 2017 werd de verdachte aangetroffen in een boom, vlakbij de woning waar de inbraak had plaatsgevonden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte zich onder verdachte omstandigheden had verstopt en geen verklaring gaf voor zijn aanwezigheid. Dit, in combinatie met de getuigenverklaringen, leidde de rechtbank tot de conclusie dat de verdachte betrokken was bij de inbraak.
De rechtbank oordeelde dat er sprake was van nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachte en zijn medeverdachten. De verdachte werd schuldig bevonden aan het medeplegen van de diefstal en kreeg een gevangenisstraf van 92 dagen, waarvan 90 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaar. Daarnaast werd een taakstraf van 180 uren opgelegd. De rechtbank hield rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het was gepleegd en de persoonlijke situatie van de verdachte, die eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten. De rechtbank besloot dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet in het belang van de verdachte of de maatschappij zou zijn, en legde daarom een voorwaardelijke straf op met bijzondere voorwaarden.