Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 25 januari 2018, waarbij de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C.J.J. Visser.
De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon in Polen het risico loopt op schending van zijn grondrechten, met name artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege zorgen over de rechterlijke onafhankelijkheid in Polen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 18 januari 2018, waarin werd geconcludeerd dat, ondanks de zorgelijke ontwikkelingen in Polen, er op dat moment geen reden was om aan te nemen dat de overlevering zou leiden tot schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon.
Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. A.J. Dondorp, en de rechters mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, en werd uitgesproken in het openbaar.