ECLI:NL:RBAMS:2018:657

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
8 februari 2018
Publicatiedatum
8 februari 2018
Zaaknummer
13/752117-17 (
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Europees strafrecht
Procedures
  • Rekestprocedure
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toestemming voor overlevering op basis van Europees aanhoudingsbevel met betrekking tot grondrechten en rechterlijke onafhankelijkheid in Polen

Op 8 februari 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende een Europees aanhoudingsbevel (EAB) dat was uitgevaardigd door de Poolse autoriteiten. De zaak betreft de overlevering van een opgeëiste persoon, geboren in 1983 in Polen, die momenteel gedetineerd is. De rechtbank heeft de vordering tot overlevering behandeld op een openbare zitting op 25 januari 2018, waarbij de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek, aanwezig was, evenals de raadsman van de opgeëiste persoon, mr. C.J.J. Visser.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van de Overleveringswet (OLW) en dat er geen weigeringsgronden zijn die de overlevering in de weg staan. De verdediging voerde aan dat de opgeëiste persoon in Polen het risico loopt op schending van zijn grondrechten, met name artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie, vanwege zorgen over de rechterlijke onafhankelijkheid in Polen. De rechtbank verwees naar een eerdere uitspraak van 18 januari 2018, waarin werd geconcludeerd dat, ondanks de zorgelijke ontwikkelingen in Polen, er op dat moment geen reden was om aan te nemen dat de overlevering zou leiden tot schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon.

Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om de overlevering toe te staan, omdat het EAB voldeed aan de wettelijke eisen en er geen belemmeringen waren voor de overlevering. De beslissing werd genomen door de voorzitter, mr. A.J. Dondorp, en de rechters mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, en werd uitgesproken in het openbaar.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

INTERNATIONALE RECHTSHULPKAMER

Parketnummer: 13/752117-17 (EAB II)
RK nummer: 17/7643
Datum uitspraak: 8 februari 2018
UITSPRAAK
op de vordering ex artikel 23 van de Overleveringswet (OLW), ingediend door de officier van justitie bij deze rechtbank. Deze vordering dateert van 30 november 2017 en betreft onder meer het in behandeling nemen van een Europees aanhoudingsbevel (EAB).
Dit EAB is uitgevaardigd op 13 november 2017 (ontvangen op 29 november 2017) door
the Regional Courtin Szczecin (Polen) en strekt tot de aanhouding en overlevering van:
[opgeëiste persoon] ,
geboren te [geboorteplaats] (Polen) op [geboortedatum] 1983,
zonder vaste woon- of verblijfplaats hier te lande,
thans gedetineerd in [plaats detentie] .
hierna te noemen de opgeëiste persoon.

1.Procesgang

1. De vordering is behandeld op de openbare zitting van 25 januari 2018. Het verhoor heeft plaatsgevonden in tegenwoordigheid van de officier van justitie, mr. J.J.M. Asbroek. De opgeëiste persoon heeft zich doen bijstaan door zijn raadsman, mr. C.J.J. Visser, advocaat te Amsterdam en door een tolk in de Poolse taal.
1.5.
De rechtbank heeft de termijn waarbinnen zij op grond van artikel 22, eerste lid, OLW uitspraak moet doen met dertig dagen verlengd omdat zij die verlenging nodig heeft om over de verzochte overlevering te beslissen.

2.Identiteit van de opgeëiste persoon

De rechtbank heeft de identiteit van de opgeëiste persoon onderzocht. De opgeëiste persoon heeft ter zitting verklaard dat de bovenvermelde personalia juist zijn en dat hij de Poolse nationaliteit heeft.

3.Grondslag en inhoud van het EAB

In het EAB wordt melding gemaakt van een arrestatiebevel van 21 juni 2017 uitgevaardigd door het Kantongerecht in Szczecin (referentie VI Kp 594/17).
De overlevering wordt verzocht ten behoeve van een door de justitiële autoriteiten van de uitvaardigende lidstaat ingesteld strafrechtelijk onderzoek wegens het vermoeden dat de opgeëiste persoon zich schuldig heeft gemaakt aan een naar het recht van Polen strafbaar feit.
Dit feit is omschreven in onderdeel e) van het EAB. Een door de griffier gewaarmerkte fotokopie van dit onderdeel is als bijlage aan deze uitspraak gehecht.

4.Strafbaarheid, feiten waarvoor dubbele strafbaarheid is vereist

De uitvaardigende justitiële autoriteit heeft het feit niet aangeduid als een feit waarvoor het vereiste van toetsing van dubbele strafbaarheid niet geldt. Overlevering kan in dat geval alleen worden toegestaan, indien voldaan wordt aan de kaderbesluitconform uitgelegde eisen die in artikel 7, eerste lid, aanhef en onder b, OLW juncto artikel 7, eerste lid, onder a, 2e OLW zijn neergelegd.
De rechtbank stelt vast dat hieraan is voldaan.
Het feit levert naar Nederlands recht op:
Poging tot diefstal vergezeld van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.

5.Dreigende schending van de fundamentele rechten van de opgeëiste persoon

De raadsman heeft betoogd dat de opgeëiste persoon in Polen het risico loopt om het slachtoffer te worden van een schending van artikel 47 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (‘Handvest’). Er zijn grote zorgen over de rechterlijke onafhankelijkheid. Door de Europese Commissie is een zogeheten ‘artikel 7-procedure’ gestart en deze heeft zijn hernieuwde bezorgdheid geuit.
Op grond van artikel 52, derde lid, van het Handvest biedt het Handvest minimaal evenveel bescherming als het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. In de uitspraak van 16 juli 1971 van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens is in de zaak Ringeisen tegen Oostenrijk bepaald dat de rechterlijke instantie zowel ten opzichte van partijen als ten opzichte van de uitvoerende macht, onafhankelijk dient te zijn. Uit een artikel van het NRC van 21 juli 2017 blijkt dat de Minister van Justitie in Polen de bevoegdheid heeft om de voorzitter van een rechtbank te benoemen en te ontslaan. Ook Kees Sterk, de voorzitter van de Raad voor de Rechtspraak in Nederland, heeft zijn bezorgdheid over de Poolse rechtstaat geuit. De overlevering dient geweigerd te worden en subsidiair verzoekt de raadsman om aanhouding om te bezien hoe de situatie zich verder ontwikkelt.
De officier van justitie heeft tot verwerping van het verweer geconcludeerd.
De rechtbank overweegt als volgt.
Onder verwijzing naar haar uitspraak van 18 januari 2018 (ECLI:RBAMS:2018:222), waarvan ook de raadsman kennis heeft genomen, overweegt de rechtbank dat sprake is van een zorgelijke ontwikkeling in Polen op het gebied van de rechterlijke onafhankelijkheid. De rechtbank ziet in hetgeen door de raadsman naar voren is gebracht evenwel geen aanleiding tot een ander oordeel dan in voornoemde uitspraak, waarin de rechtbank heeft overwogen dat bij de huidige stand van zaken niet kan worden geoordeeld dat overlevering van de opgeëiste persoon aan Polen tot een schending van de grondrechten van de opgeëiste persoon, in het bijzonder artikel 47 Handvest, zal leiden. Het verweer wordt verworpen.
In het licht van dit oordeel zal de rechtbank ook het subsidiair gedane aanhoudingsverzoek afwijzen.

6.Slotsom

Nu is vastgesteld dat het EAB voldoet aan de eisen van artikel 2 van de OLW en ook overigens geen weigeringsgronden aan de overlevering in de weg staan, dient de overlevering te worden toegestaan.

7.Toepasselijke wetsbepalingen

Artikel 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 2, 5, en 7 van de OLW.

8.Beslissing

STAAT TOEde overlevering van
[opgeëiste persoon]aan het
Regional Courtin Szczecin voor het in Polen tegen hem gerichte strafrechtelijk onderzoek naar het feit waarvoor zijn overlevering wordt verzocht.
Aldus gedaan door
mr. A.J. Dondorp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en M.J. Alink, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. D. Smeets, griffier,
en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2018.
Ingevolge artikel 29, tweede lid, OLW staat tegen deze uitspraak geen gewoon rechtsmiddel open.
[A/B/C]