ECLI:NL:RBAMS:2018:6568

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 september 2018
Publicatiedatum
14 september 2018
Zaaknummer
13-702483-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal en heling van buitenboordmotoren met gevangenisstraf en taakstraf

Op 4 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal en heling van buitenboordmotoren. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de diefstal van een buitenboordmotor van [persoon 1] in de periode van 17 tot en met 19 augustus 2016 en van een buitenboordmotor van [persoon 2] in de periode van 14 maart tot en met 2 april 2016. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van heling van meerdere buitenboordmotoren in de periode van 29 juli 2016 tot en met 10 december 2016. Tijdens de zitting op 21 augustus 2018 heeft de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, de vordering ingediend, terwijl de verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, hun verweer hebben gevoerd. De rechtbank heeft de dagvaarding geldig verklaard en de bevoegdheid van de rechtbank bevestigd. De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van het primair ten laste gelegde feit, maar achtte de overige feiten wettig en overtuigend bewezen. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van dertig dagen, waarvan 27 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar, en een taakstraf van honderd uur. Tevens is de benadeelde partij, [persoon 1], in het gelijk gesteld en is de vordering tot schadevergoeding toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/702483-16
Datum uitspraak: 4 september 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1965,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 21 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M. al Mansouri, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. Urbanus, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
diefstal van een buitenboordmotor van [persoon 1] in de periode van 17 tot en met 19 augustus 2016 te Amsterdam, subsidiair de heling van deze buitenboordmotor;
diefstal van een buitenboordmotor van [persoon 2] in de periode van 14 maart tot en met 2 april 2016 te Amsterdam, subsidiair de heling van deze buitenboordmotor;
medeplegen van heling van een of meer buitenboordmotoren in de periode van 29 juli 2016 tot en met 10 december 2016 in Monnickendam, Wolphaartsdijk en/of Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Vrijspraak van het onder 2. primair ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsvrouw van verdachte acht de rechtbank niet bewezen hetgeen onder 2. primair is ten laste gelegd. Verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.
4.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1. primair, 2. subsidiair en 3. ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Zij heeft daartoe de relevante bewijsmiddelen opgesomd.
4.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Verdachte zelf heeft het onder 1. ten laste gelegde ter terechtzitting ontkend: hij zou te goeder trouw zijn geweest. Hij had immers een overeenkomst gesloten met de eigenaar van een ander bootje en zich bij het ophalen van de buitenboordmotor vergist in de boot.
Ten aanzien van het onder 2. ten laste gelegde heeft de raadsvrouw zich op het standpunt gesteld dat sprake is van een vormverzuim in het voorbereidend onderzoek, nu de verbalisanten onrechtmatig zijn binnengetreden in de woning van verdachte. De aldaar aangetroffen buitenboordmotor moet dan ook worden uitgesloten van het bewijs. Verdachte moet vervolgens worden vrijgesproken wegens een gebrek aan bewijs. Daarnaast kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat de buitenboordmotor van diefstal afkomstig was.
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde moet verdachte eveneens worden vrijgesproken, onder meer vanwege de ongeloofwaardige verklaringen van zijn medeverdachten [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] .
4.4
Het oordeel van de rechtbank
Feit 1: diefstal buitenboordmotor
Ten aanzien van het onder 1. ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Niet in geding is dat verdachte het slot van de buitenboordmotor heeft doorgeknipt en de bewuste buitenboordmotor heeft meegenomen. Verdachte heeft gesteld dat hij zich moet hebben vergist, maar dit heeft hij op geen enkele wijze kunnen onderbouwen. Zo weet hij niet meer met wie hij dan een overeenkomst had gesloten en heef hij daar verder ook geen enkel bewijsstuk voor kunnen aandragen. Het is bovendien volstrekt niet logisch dat verdachte, nadat deze overeenkomst zou zijn gesloten, het slot van de buitenboordmotor nog kapot zou moeten knippen. De verklaring van verdachte is dan ook ongeloofwaardig en de rechtbank acht het onder 1. primair ten laste gelegde wettig en overtuigend bewezen.
Feit 2 subsidiair: heling buitenboordmotor
Ten aanzien van het onder 2. (subsidiair) ten laste gelegde overweegt de rechtbank als volgt. Op 1 april 2016 werd een machtiging tot binnentreden afgegeven ter aanhouding van verdachte wegens een openstaande straf. Nadat verdachte zelf de deur open had gedaan werd hij aangehouden, waarna de verbalisanten de woning hebben betreden om deze te “schonen” voor hun eigen veiligheid. De raadsvrouw beoordeelt dit als onrechtmatig overheidsoptreden, maar de rechtbank gaat hier niet in mee. Er was immers een machtiging afgegeven om de woning binnen te treden en de aanhouding van verdachte bij de voordeur doet hier niet aan af. Bij een aanhouding van de bewoner van een woning rust op de verbalisanten de verantwoordelijkheid om ervoor te zorgen dat de woning goed wordt achtergelaten. Ze behoren de woning dan ook te controleren. Er zouden bijvoorbeeld huisdieren in de woning kunnen zijn die verzorging behoeven of de gaskookplaat zou nog aan kunnen staan De verbalisanten zijn dan ook rechtmatig binnengetreden in de woning van verdachte.
Van een schending van het verbod van
détournement de pouvoiris evenmin sprake. De machtiging tot binnentreden was afgegeven voor de aanhouding van verdachte om een openstaande straf uit te zitten. Verdachte is ook daadwerkelijk daarvoor aangehouden. Dat de verbalisanten vervolgens bij het controleren van de woning ook hebben gekeken naar buitenboordmotoren waarover zij anonieme meldingen hadden ontvangen, maakt niet dat sprake is van
détournement de pouvoir. De machtiging tot binnentreden is immers niet uitsluitend gebruikt voor het zoeken naar buitenboordmotoren (vgl. Hoge Raad, 1-11-2016, ECLI:NL:HR:2016:2454, dynamische verkeerscontrole).
Ook ziet de rechtbank niet in welk ander belangrijk voorschrift of rechtsbeginsel zou zijn geschonden en de raadsvrouw heeft dit ook niet nader toegelicht.
Nu de rechtbank van oordeel dat geen sprake is van enig vormverzuim, komt zij ook niet toe aan bewijsuitsluiting.
Wat resteert is het feit dat in de woning van verdachte een gestolen buitenboordmotor is aangetroffen. Hiermee heeft hij een goed voorhanden gehad dat van diefstal afkomstig was. Verdachte heeft hieromtrent verklaard dat hij deze buitenboordmotor in zijn eigendom heeft gekregen omdat hij deze zou hebben geruild tegen een andere buitenboordmotor. Hij heeft echter niet kunnen of willen verklaren met wie hij deze ruilovereenkomst dan zou hebben gesloten of wanneer dit dan zou zijn geweest. Bovendien heeft hij eerder bij de politie op geen enkel moment verklaard dat sprake was van een ruil; de buitenboordmotor zou afkomstig zijn geweest van zijn eigen boot. Gelet op zijn wisselende verklaringen en het feit dat hij zijn alternatieve scenario’s allerminst heeft kunnen onderbouwen, kan de rechtbank geen andere conclusie trekken dan dat verdachte wist dat deze motor van diefstal afkomstig was. De onder 2. subsidiair ten laste gelegde opzetheling is daarmee wettig en overtuigend bewezen.
Feit 3: heling van meerdere buitenboordmotoren
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde is de rechtbank met de officier van justitie van oordeel dat dit feit, enkel ten aanzien van de gestolen buitenboordmotor van [persoon 3] , wettig en overtuigend is bewezen. De rechtbank onderkent dat de eveneens aangehouden [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] een gezamenlijk belang hebben om ten aanzien van de gestolen buitenboordmotor in de richting van verdachte te wijzen, maar de rechtbank acht hun verklaringen ten aanzien van de Mariner buitenboordmotor betrouwbaar en deze verklaringen zijn op dit punt ook consistent. Bovendien worden hun verklaringen ondersteund door het feit dat zij verdachte aantoonbaar kennen. Zij herkennen verdachte immers van zijn politiefoto en [medeverdachte 1] heeft ook het adres van de moeder van verdachte genoemd waar verdachte buitenboordmotoren in de kelder zou hebben staan. Verdachte heeft hier ter terechtzitting enkel tegenover gesteld dat hij [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] niet kent. De rechtbank acht dat volstrekt ongeloofwaardig. De rechtbank is dan ook van oordeel dat verdachte wist dat de buitenboordmotor van het merk Mariner van diefstal afkomstig was.
4.5
Bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat verdachte
Ten aanzien van het onder 1. primair ten laste gelegde:
op 19 augustus 2016 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een boot heeft weggenomen een buitenboordmotor, toebehorende aan [persoon 1] en een of meer onbekend gebleven perso(o)n(en), waarbij hij, verdachte, die weg te nemen buitenboordmotor onder zijn bereik heeft gebracht door braak;
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair ten laste gelegde:
in de periode van 14 maart 2016 tot en met 2 april 2016 te Amsterdam, een buitenboordmotor voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof;
Ten aanzien van het onder 3. ten laste gelegde:
in de periode van 30 november 2016 tot en met 10 december 2016 te Amsterdam, een buitenboordmotor voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het een door diefstal verkregen goed betrof.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1. primair, 2. subsidiair en 3. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier weken, waarvan drie weken voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 (twee) jaren. Tevens heeft zij gevorderd dat de inbeslaggenomen goederen aan verdachte zullen worden teruggegeven. Ten slotte heeft zij gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een diefstal en twee keer heling van buitenboordmotoren. Door deze feiten worden de eigenaren van de buitenboordmotoren, vaak het duurste onderdeel van een boot, aanzienlijk benadeeld. Bovendien gaat de diefstal van deze buitenboordmotoren vaak gepaard met schade omdat een slot moet worden verbroken.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel justitiële documentatie (het strafblad) van verdachte van 25 juli 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder voor soortgelijke feiten (vermogensdelicten) is veroordeeld. Dit heeft hem er niet van weerhouden onderhavige feiten te plegen. De rechtbank neemt dit als strafverzwarende omstandigheid mee bij het bepalen van de straf.
De rechtbank heeft tevens kennis genomen van het reclasseringsrapport van Reclassering Nederland van 21 december 2016. Hieruit blijkt dat verdachte stabiele huisvesting heeft, maar geen dagbesteding, (mede) als gevolg van zijn gezondheidsproblemen. Verdachte ontvangt een uitkering en er is sprake van schuldenproblematiek. Ter terechtzitting heeft verdachte zijn persoonlijke omstandigheden nader toegelicht. Zo zit verdachte in de schuldsanering en is hij onder bewind gesteld om zijn financiële problemen het hoofd te bieden. Met de gezondheid van verdachte zou het steeds slechter gaan: hij heeft al meerdere tia’s gehad. Verdachte heeft verklaard wel een taakstraf te kunnen verrichten.
Verdachte heeft in 2015 al een taakstraf opgelegd gekregen voor een soortgelijk feit. Dit betekent dat de rechtbank nu niet met een taakstraf kan volstaan. Gelet op het tijdsverloop alsmede de toepasselijkheid van artikel 63 Sr. acht de rechtbank het echter, anders dan de officier van justitie, niet passend om verdachte terug naar de gevangenis te sturen. De rechtbank zal aan verdachte een taakstraf opleggen alsmede een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijke deel gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Het voorwaardelijke deel is ervoor bedoeld om ervoor te zorgen dat verdachte in de toekomst niet opnieuw strafbare feiten gaat plegen.
Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel
De benadeelde partij [persoon 1] vordert € 129,- aan materiële schadevergoeding bestaande uit de kosten voor een nieuw motorslot en een nieuw kabelslot, te vermeerderen met de wettelijke rente.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1. primair bewezenverklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht.
De vordering is betwist. De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat niet kan worden vastgesteld dat de benadeelde partij daadwerkelijk schade heeft geleden, omdat de benadeelde partij niet heeft aangetoond dat hij nieuwe sloten zou hebben gekocht. Bovendien kan de hoogte van de schade niet worden bepaald, nu de waarde van de sloten niet kan worden vastgesteld.
De stelling dat de benadeelde partij niet in zijn vermogen zou zijn geschaad, enkel omdat hij (nog) geen geld zou hebben uitgegeven aan nieuwe sloten, is onjuist. Immers omvat het vermogen van een persoon zowel geld als goederen. De benadeelde partij is doordat het kabelslot kapot is gemaakt en het motorslot kwijt is gemaakt in zijn vermogen aangetast. De opgevoerde kosten komen de rechtbank voorts niet onredelijk voor. De vordering zal dan ook worden toegewezen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schadevergoeding zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd.
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [persoon 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het 1. primair bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 129,- (honderdnegenentwintig euro).

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 57, 63, 311 en 416 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2. primair ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. primair, 2. subsidiair en 3. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1. primair bewezen verklaarde:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van braak;
Ten aanzien van het onder 2. subsidiair en 3. ten laste gelegde:
Opzetheling, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
30 (dertig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 27 (zevenentwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
100 (honderd) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 50 (vijftig) dagen.
Gelast de teruggaveaan
[verdachte]van:
1.00 STK Onderdeel van
YAMAHA BRACKET stuurinr.
5239343
(bracket met poverlock van vaartuig)
1.00 STK Onderdeel van Kl:zwart
SUZUKI stuurinr.
5239345
(schakekast buiteboordmotor Gh-ll
1.00 STK Onderdeel van
YAMAHA stuurinr.
5239348
(bracket buitenboormotor zonder slot)
1.00 STK Onderdeel van
stuurinr.
5239349
(Dodenmanskoord (vaartuig)
1.00 STK Onderdeel van
stuurinr.
5239351
(bnrandstotslag, twee pompen (vaartuig)
1.00 STK Onderdeel van
vaartuig
5239353
( boei roer buitenboordmotor gr. v kleur)
1.00 STK Onderdeel van
5244726;
kap van een buitenboordmotor
Wijst toede vordering van de benadeelde partij
[persoon 1], wonende op het adres [adres van persoon 1] , tot een bedrag van
€ 129,- (honderdnegenentwintig euro), te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte aan [persoon 1] voornoemd, het toegewezen bedrag te betalen.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Legt opaan verdachte de verplichting, aan de Staat, ten behoeve van de benadeelde partij [persoon 1] , te betalen de som van
€ 129,- (honderdnegenentwintig euro), te vermeerderen met de
wettelijke rentedaarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (19 augustus 2016) tot aan de dag van de algehele voldoening, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis voor de duur van twee dagen, met dien verstande dat de toepassing van die hechtenis de hiervoor opgelegde verplichting niet opheft.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte heeft voldaan aan een van de voornoemde betalingsverplichtingen, daarmee de andere is vervallen.
Heft ophet geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. W.M.C. van den Berg, voorzitter,
mrs. E.M.M. Gabel en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. J.B.P. Terwindt, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 4 september 2018.
De oudste en jongste rechter zijn buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage
[bijlage]