ECLI:NL:RBAMS:2018:6552

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
13 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
13/669146-16
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak wegens schending van het ondervragingsrecht in een poging tot doodslag/zware mishandeling

Op 13 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die samen met een medeverdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en zware mishandeling. De zaak kwam voort uit een incident op 1 oktober 2016, waarbij de aangever, [naam aangever], beweerde dat hij door de medeverdachte met een schroevendraaier was gestoken terwijl de verdachte hem vasthield en aanmoedigde. Tijdens de rechtszaak bleek echter dat de aangever onvindbaar was, waardoor de verdediging niet in staat was om hem te ondervragen. Dit leidde tot de conclusie dat het ondervragingsrecht was geschonden, wat een schending van het recht op een eerlijk proces met zich meebracht, zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De rechtbank oordeelde dat de verklaring van de aangever cruciaal was voor de bewijsvoering, maar dat er onvoldoende compensatie was voor het ontbreken van het ondervragingsrecht. Hierdoor kon de verklaring niet worden gebruikt als bewijs. Gezien het gebrek aan ander bewijs dat de verdachte kon verbinden aan het tenlastegelegde feit, sprak de rechtbank de verdachte vrij van alle beschuldigingen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/669146-16 (Promis)
Datum uitspraak: 13 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteplaats] ) op [geboortedatum] 1984,
ingeschreven in de Basisregistratie personen en op dit moment woonachtig op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 30 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie,
mr. S.W.M. van der Linde, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. M. Jeltes, naar voren hebben gebracht.

2.De verdenking

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat hij samen met medeverdachte [medeverdachte] (hierna: [medeverdachte] ) heeft geprobeerd de aangever [naam aangever] (hierna: [naam aangever] ) te doden, althans zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, onder meer door [naam aangever] meermaals met een schroevendraaier te steken.
Dit is kort gezegd ten laste gelegd als medeplegen van poging doodslag/zware mishandeling.
De volledige tekst van de tenlastelegging is opgenomen in de bijlage bij dit vonnis en geldt als hier ingevoegd.

3.Vrijspraak

De rechtbank acht niet bewezen dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De reden daarvoor is dat het belangrijkste bewijsmiddel in deze zaak, de aangifte, niet voor het bewijs kan worden gebruikt, omdat verdachte en zijn raadsvrouw niet de mogelijkheid hebben gehad [naam aangever] daarover nadere vragen te stellen. De rechtbank zal hieronder uitleggen hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
De inhoud van de zaak
Op basis van de verklaringen in het dossier staat vast dat zowel verdachte als [medeverdachte] en [naam aangever] op 1 oktober 2016 in een loods waren en dat daar ruzie is ontstaan tussen – in ieder geval – verdachte en [naam aangever] . Volgens [naam aangever] is hij toen hij in gevecht was met verdachte drie keer door [medeverdachte] gestoken met een schroevendraaier en heeft verdachte daarbij meermalen geroepen “Pak hem” of “Steek hem”. Verdachten ontkennen dat er sprake is geweest van een gevecht. Volgens verdachte was [naam aangever] juist de agressor en heeft verdachte hem geprobeerd tot rust te manen en te controleren.
Ondervragingsrecht
De verdediging heeft verzocht [naam aangever] nadere vragen te (laten) stellen. Dat is ook geprobeerd, maar niet gelukt omdat [naam aangever] niet kon worden gevonden.
De rechter-commissaris heeft een proces-verbaal van bevindingen opgemaakt waaruit blijkt dat zij het niet aannemelijk acht dat [naam aangever] binnen een redelijke termijn kan worden gehoord, omdat onduidelijk is waar hij zich nu bevindt. Uit de e-mailcorrespondentie die achter dat proces-verbaal is gevoegd blijkt naar het oordeel van de rechtbank niet van redenen om te denken dat [naam aangever] alsnog zou kunnen worden opgespoord. Het ondervragingsrecht, gericht op het horen van [naam aangever] om de betrouwbaarheid van zijn verklaring te toetsen, kon dus niet worden geëffectueerd.
6 EVRM
In zo’n geval (een belastende verklaring kan niet worden getoetst en aangevochten) rijst de vraag of dan nog wel sprake is van een eerlijk proces. Dat recht is vastgelegd in artikel 6 van het Europees verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Schending van dat recht is volgens de Hoge Raad [1] zo ernstig dat het noodzakelijk kan zijn om te bepalen dat het bewijs waar die schending op ziet niet mag worden gebruikt (bewijsuitsluiting).
Of in een specifiek geval waarin het ondervragingsrecht niet kan worden uitgeoefend sprake is van een schending van artikel 6 EVRM (en er dus geen sprake is van een eerlijk proces) moet worden beoordeeld aan de hand van een aantal factoren, die zijn opgesomd in een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens. [2] Die opsomming begint met de vraag of er een legitieme reden is dat het ondervragingsrecht niet kon worden uitgeoefend. Gelet op het proces-verbaal van bevindingen van de rechter-commissaris is dat in deze zaak het geval. Van belang is vervolgens of de niet getoetste verklaring het enige of het beslissende bewijsmiddel is voor een bewezenverklaring en, zo ja, of er voldoende compenserende factoren zijn geboden om het gebrek te ondervangen en (daar gaat het uiteindelijk om) te zorgen dat het proces, in het geheel nog eerlijk is.
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie meent dat er zo veel steunbewijs in het dossier zit dat niet kan worden gezegd dat de verklaring van [naam aangever] het enige of beslissende bewijsmiddel is. Zij meent ook dat onafhankelijk steunbewijs zoals een letselverklaring kan dienen als een compenserende factor en heeft verder gewezen op wat de verbalisanten en getuige [naam getuige] hebben verklaard en de overeenkomsten tussen die verklaringen en de aangifte.
Beoordeling door de rechtbank
Waar de verklaringen van [naam aangever] en verdachten uiteenlopen kan de rechtbank kijken naar het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten ter plaatse, de foto’s, de geneeskundige verklaring en het forensisch rapport. Maar volgens de rechtbank is bij de beoordeling van de betrokkenheid en rol van verdachte één bewijsmiddel doorslaggevend: de aangifte. Dat is namelijk het enige bewijsmiddel waaruit volgt 1) dat is gestoken 2) met een schroevendraaier 3) door [medeverdachte] , terwijl 4) [verdachte] hem vasthield en meermalen heeft geroepen “Steek hem”. De niet getoetste verklaring is dus beslissend voor een bewezenverklaring.
Dan volgt de vraag of er voldoende compenserende maatregelen zijn geboden om te zorgen dat verdachte toch een eerlijk proces heeft gehad doordat de verdediging op andere manieren dan door ondervraging van [naam aangever] de betrouwbaarheid van diens verklaring kon toetsen. Voorbeelden daarvan zijn video- of audioregistratie van de verklaring, getuigen- of deskundigenverklaringen die iets zeggen over die betrouwbaarheid of voldoende ander, onafhankelijk bewijs voor wat in de verklaring staat maar door verdachte wordt betwist (in deze zaak het steken met een schroevendraaier door [medeverdachte] terwijl verdachte [naam aangever] vast hield en riep “Steek hem”). De rechtbank concludeert dat dat niet het geval is.
De verklaring van [naam aangever] is voor een bewezenverklaring van zo cruciaal belang dat de verdediging in belangrijke mate moet worden gecompenseerd voor het ontbreken van het bevragingsrecht, om nog te kunnen spreken van een eerlijk proces.
Wat in deze zaak als compensatie zou kunnen worden beschouwd is dat wat in het dossier zit: door [naam aangever] gemaakte foto’s van zijn letsel, een geneeskundige verklaring en een verklaring van getuige [naam getuige] , die kort na het vermeende steken naar de loods is gegaan en onder meer heeft verklaard over wie hij daar heeft aangetroffen en wat hij daar heeft gezien. Het forensisch geneeskundig rapport is opgenomen voegt daar niet veel aan toe, omdat het rapport uitsluitend is gebaseerd op diezelfde foto’s en geneeskundige verklaring. Al met al acht de rechtbank deze aspecten onvoldoende om de betrouwbaarheid van de verklaring van [naam aangever] op de wezenlijke punten te kunnen toetsen. Er is dus niet voldoende compensatie geboden.
Dat betekent dat het gebruik van de verklaring van [naam aangever] zou leiden tot een oneerlijk proces (schending van artikel 6 EVRM). De rechtbank zal de verklaring daarom uitsluiten van het bewijs.
Conclusie en gevolg
Na bewijsuitsluiting blijft er te weinig bewijs over dat verdachte het tenlastegelegde feit heeft begaan. De rechtbank zal verdachte daarom daarvan vrijspreken

4.Beslissing

Verklaart het tenlastegelegde niet bewezen en
spreekt verdachtedaarvan
vrij.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.H. Marcus, voorzitter,
mrs. C.P.E. Meewisse en J. Huber, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. E.R.E. Evans, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 13 september 2018.

Voetnoten

1.ECLI:NL:HR:2013:BY5322, r.o. 2.4.4.
2.EHRM Al-Khawaja en Tahery t. VK, 15 december 2011, nrs. 26766/05 en 22228/06.