ECLI:NL:RBAMS:2018:6547

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
13/684210-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van overtreding gebiedsverbod en bewezenverklaring van diefstal

Op 12 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van diefstal en overtreding van een gebiedsverbod. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 15 mei 2018 in Amsterdam levensmiddelen en verzorgingsproducten heeft weggenomen uit een winkel van Albert Heijn. De verdachte werd ook beschuldigd van het niet naleven van een bevel om zich uit een bepaald gebied te verwijderen, maar de rechtbank oordeelde dat niet kon worden vastgesteld dat de verdachte op de hoogte was van de inhoud en de duur van dit bevel. De verdediging voerde aan dat de verdachte de Nederlandse taal niet voldoende machtig was om de stukken te begrijpen, en dat het bevel niet op deugdelijke wijze was overhandigd. De rechtbank kwam tot de conclusie dat de verdachte niet opzettelijk het bevel had overtreden, en sprak hem vrij van de feiten 2 en 3. De rechtbank achtte echter de diefstal bewezen en legde een gevangenisstraf van vier weken op, met aftrek van voorarrest. De rechtbank overwoog dat de diefstal een ergerlijk feit is dat overlast veroorzaakt voor de betrokken winkelbedrijven, en dat de verdachte eerder was veroordeeld voor vergelijkbare delicten. De rechtbank baseerde haar beslissing op de ernst van het feit en de omstandigheden waaronder het was begaan.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummer: 13/684210-18
Datum uitspraak: 12 september 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren volgens eigen opgave ter zitting in [geboorteland] op [geboortedatum] 1964,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. T.R. van Roomen, en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is ten laste gelegd dat
1.
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amsterdam, in ieder geval Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een en/of meerdere levensmiddel(en) en/of verzorgingsproduct(en), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte;
2.
hij op of omstreeks 15 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0 te verwijderen en zich daar gedurende zes maanden niet meer te bevinden, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering;
3.
(gevoegde zaak 701755-18)
hij op of omstreeks 09 mei 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, opzettelijk niet heeft voldaan aan een bevel of een vordering, krachtens artikel 172 en/of 177 van de Gemeentewet en/of 2.9A van de Algemene Plaatselijke Verordening 2008, in elk geval krachtens enig wettelijk voorschrift gedaan door of namens de burgemeester van Amsterdam, die was belast met de uitoefening van enig toezicht en/of die was belast met en/of bevoegd verklaard tot het opsporen en/of onderzoeken van strafbare feiten, immers heeft verdachte toen en daar opzettelijk, nadat deze ambtenaar hem had bevolen, althans van hem had gevorderd om zich uit het dealeroverlastgebied 2.0 te verwijderen en zich daar gedurende zes maanden niet meer te bevinden, geen gevolg gegeven aan dit bevel of die vordering.

3.Voorvragen

De raadsman van verdachte heeft de niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie bepleit ten aanzien van feit 3. De raadsman heeft hiertoe gesteld dat uit het dossier volgt dat verdachte op 9 mei 2018 tweemaal is aangehouden voor dezelfde verdenking. Uit het strafblad van verdachte blijkt dat hij al eenmaal is veroordeeld. Het is niet duidelijk voor welk feit verdachte nu wordt vervolgd. Niet valt uit te sluiten dat verdachte voor hetzelfde feit nogmaals wordt vervolgd.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier duidelijk blijkt waarvoor verdachte vervolgd wordt en dat er geen sprake is van vervolging voor een feit waarvoor hij al eerder veroordeeld is en overweegt hiertoe als volgt.
Op pagina 3 van het dossier (proces-verbaalnummer PL1300-2018093254-2) is te lezen dat verdachte op 9 mei 2018 om 22.55 uur door de politie wordt aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 184 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr).
Eerder die dag is verdachte ook aangehouden op verdenking van overtreding van artikel 184 Sr. Op pagina 5 van het dossier (proces-verbaalnummer PL1300-2018093254-5) wordt gerelateerd dat de verbalisant in het systeem ziet dat verdachte op 9 mei 2018 om 21.18 naar aanleiding van die verdenking is heengezonden en daarvoor een dagvaarding heeft gekregen met parketnummer 13/091458-18. De zaak met dat parketnummer is op 28 juni 2018 door de politierechter afgedaan en staat ook als onherroepelijk vermeld op het uittreksel justitiële documentatie van verdachte van 3 augustus 2018. Gelet op de in het dossier vermelde parketnummers en tijdstippen, is voldoende duidelijk dat verdachte thans wordt vervolgd voor de verdenking van overtreding van artikel 184 Sr waarvoor hij op 9 mei 2018 om 22.55 uur is aangehouden. Voor dit feit is hij nog niet eerder vervolgd. De rechtbank verwerpt dan ook het verweer van de raadsman. De officier van justitie is ontvankelijk in haar vervolging.
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, deze rechtbank bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie acht de feiten 1 en 2, op basis van de bewijsmiddelen in het dossier, wettig en overtuigend bewezen. Ten aanzien van feit 3 heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd, omdat uit het proces-verbaal van uitreiking niet duidelijk wordt of aan verdachte is meegedeeld hoe lang het gebiedsverbod gold, zodat niet is komen vast te staan dat verdachte wist dat hij op dat moment niet in dealeroverlastgebied 2.0 mocht komen.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich ten aanzien van het bewijs voor feit 1 gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van de feiten 2 en 3 heeft de raadsman (subsidiair) vrijspraak bepleit. De raadsman heeft aangevoerd dat uit het dossier niet blijkt dat op een deugdelijke wijze en volgens de daarvoor geldende voorschriften aan verdachte kenbaar is gemaakt dat hij zich gedurende zes maanden niet meer in het dealeroverlastgebied mocht bevinden. Uit het proces-verbaal van uitreiking van het bevel blijkt niet dat aan verdachte de inhoud en de geldigheidsduur van het bevel kenbaar is gemaakt. Daarnaast is verdachte de Nederlandse taal niet machtig op een manier dat hij de stukken die hij heeft meegekregen van de politie kan lezen. De stukken zijn niet vertaald of via een tolk uitgelegd. Verdachte hoefde dus niet geacht te worden bekend te zijn met de inhoud van de stukken.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van feit 2 en 3
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen onder 2 en 3 is ten laste gelegd, zodat verdachte daarvan dient te worden vrijgesproken. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Uit de stukken in het dossier blijkt dat op 4 mei 2018 aan verdachte een verwijderingsbevel voor dealeroverlastgebied 2.0 is uitgereikt door de politie. Op pagina 33 van het dossier (proces-verbaalnummer 2018072151-9) staat voor zover van belang:
“Uitreiking
Het schriftelijk bevel van de Burgemeester van Amsterdam d.d. 2 mei 2018, kenmerk 2018/00602, om zich voor de duur van 6 maanden te verwijderen uit en niet meer op te houden in dealeroverlastgebied 2.0. Tevens uitgereikt het kaartje met de omschrijving van het dealeroverlastgebied.
Het verwijderingsbevel dealeroverlastgebied geldt met ingang van
Ik, verbalisant, heb de betrokkene medegedeeld, dat hij zich binnen een half uur uit het aangegeven gebied moet hebben verwijderd.
Ik, verbalisant, zag dat de betrokkene het bevel aannam.
Op mijn vraag aan de betrokken of hij het bovenstaande begrepen had, antwoordde deze: “wat moet je?”
Uit hetgeen door verbalisant [naam verbalisant] is geverbaliseerd kan niet worden geconstateerd dat aan verdachte de inhoud van bevel is uitgelegd. Meer in het bijzonder blijkt daaruit niet dat de duur van het bevel aan verdachte is medegedeeld. Het enige dat met zekerheid kan worden vastgesteld is dat aan verdachte stukken zijn overhandigd en dat hem is gezegd dat hij zich binnen een half uur uit het gebied moest verwijderen. Dat enkele gegeven is onvoldoende om te constateren dat aan verdachte de strekking van het bevel is medegedeeld. Daarnaast is het bevel in de Nederlandse taal opgesteld. Verdachte beheerst de Nederlandse taal niet voldoende om zonder vertaling of tolk de inhoud van het bevel te begrijpen of de uitgereikte stukken te kunnen lezen. Gelet hierop kan uit het proces-verbaal van uitreiking niet worden afgeleid dat verdachte op 9 mei 2018 wist dat hij zich op dat moment niet in het dealeroverlastgebied mocht bevinden.
Uit de overige zich in het dossier bevindende stukken valt ook niet af te leiden dat verdachte na zijn aanhouding op 9 mei 2018 wel op voor hem kenbare wijze op de hoogte is gesteld van de inhoud van het bevel. Verdachte is naar aanleiding van de verdenking van 9 mei 2018 niet voor verhoor uit zijn cel gekomen en is derhalve toen ook niet inhoudelijk gehoord. Andere aanknopingspunten, op grond waarvan wetenschap bij verdachte van de inhoud van het verwijderingsbevel zou kunnen worden vastgesteld, ontbreken. Uit het dossier kan derhalve, anders dan de officier van justitie heeft aangevoerd, niet worden afgeleid dat verdachte door zijn politiecontact op 9 mei 2018, op 15 mei 2018 wist dat hij zich op dat moment niet in het dealeroverlastgebied mocht bevinden. Hieruit volgt dat niet bewezen kan worden dat sprake is geweest van opzet op het overtreden van artikel 184 Sr op 9 en 15 mei 2018.
4.3.2
Bewezenverklaring van feit 1
De rechtbank acht bewezen dat verdachte ten aanzien van feit 1
op 15 mei 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen levensmiddelen en een verzorgingsproduct, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straf

De officier van justitie heeft bij requisitoir gevorderd dat verdachte ter zake van de door haar onder 1 en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden, met aftrek van voorarrest.
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een winkeldiefstal. Dit is een ergerlijk feit dat voor overlast zorgt bij de winkelbedrijven die daardoor getroffen worden.
De rechtbank heeft, in het nadeel van verdachte, acht geslagen op zijn strafblad waaruit blijkt dat hij eerder is veroordeeld voor vermogensdelicten.
De rechtbank heeft kennisgenomen van het reclasseringsadvies van Verslavingszorg Noord Nederland van 22 augustus 2018 en hetgeen deskundige R. Nuyens, reclasseringswerker bij Reclassering Inforsa ter terechtzitting heeft verklaard.
De heer Nuyens heeft geadviseerd dat aan verdachte de ISD-maatregel voor vreemdelingen zal worden opgelegd. Hiermee wordt de samenleving veilig gesteld en kan verdachte ook ondersteund worden bij terugkeer naar het land van herkomst. Het Openbaar Ministerie heeft niet gevorderd dat aan verdachte de ISD-maatregel wordt opgelegd. Om die reden is het voor de rechtbank niet mogelijk de ISD-maatregel op te leggen.
Gelet op bovenstaande en rekening houdend met dat verdachte wordt vrijgesproken voor de feiten 2 en 3 zal de rechtbank volstaan met het opleggen van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier weken.

9.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op artikel 310 van het Wetboek van Strafrecht.

10.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 2 en 3 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4.3.2 is vermeld.
Verklaart niet bewezen hetgeen aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van
4 (vier) weken.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. A.A. Spoel en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S. Drent, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2018.