ECLI:NL:RBAMS:2018:6518

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
14 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
13/741108-18 (Promis) + 13/741006-18 (tul)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Jeugddetentie voor auto-inbraak en diefstal met bedreiging met taser

Op 14 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 23-jarige man, die zich schuldig heeft gemaakt aan meerdere strafbare feiten, waaronder auto-inbraak en diefstal met bedreiging. De verdachte werd veroordeeld tot 12 maanden jeugddetentie, waarvan 4 maanden voorwaardelijk. De zaak kwam aan het licht na een auto-inbraak op 25 juni 2017, waarbij de verdachte samen met anderen inbrak in een auto en goederen ontvreemdde. Daarnaast werd de verdachte beschuldigd van het voorhanden hebben van een pistool, een revolver en munitie op 28 mei 2018. De rechtbank achtte de bedreiging met een taser tijdens de diefstal van een elektrische fiets op 29 juni 2017 bewezen. De rechtbank weegt in haar beslissing mee dat de slachtoffers, waaronder een minderjarige, ernstig zijn benadeeld door de daden van de verdachte. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de licht verstandelijke beperking van de verdachte en de aanbevelingen van de reclassering. De verdachte is veroordeeld tot jeugddetentie, met bijzondere voorwaarden, waaronder een locatieverbod met elektronisch toezicht. De benadeelde partij heeft een schadevergoeding van €200 toegewezen gekregen voor materiële schade, terwijl de overige vordering niet-ontvankelijk is verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/741108-18 (Promis) + 13/741006-18 (tul)
Datum uitspraak: 14 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1995,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd in het “ [naam] ” te [plaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 31 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. A.M. Lobregt, en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. T. de Wit, en de benadeelde partij, [benadeelde partij] , naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1.
auto-inbraak in vereniging op 25 juni 2017 en/of 26 juni 2017 te Amsterdam;
2.
het voorhanden hebben van een pistool, een revolver en twee patronen op 28 mei 2018 te Amsterdam;
3.
primair
diefstal met bedreiging met geweld in vereniging van [naam 1] en [naam 2] van een fiets toebehorende aan [naam 3] op 29 juni 2017 te Amsterdam;
subsidiair
heling van een fiets op 29 juni 2017 te Amsterdam.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1.
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het onder 1, 2 en 3 primair ten laste gelegde.
3.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft verzocht om verdachte vrij te spreken van het onder 1 en 3 ten laste gelegde. Ten aanzien van feit 2 heeft de raadsvrouw zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank.
Ten aanzien van feit 1 is onduidelijk wanneer welke goederen zijn weggenomen, waardoor niet kan worden vastgesteld dat verdachte betrokken is geweest bij de diefstal van de ten laste gelegde goederen.
Ten aanzien van het onder 3 primair ten laste gelegde is onvoldoende komen vast te staan dat aangever het heeft over verdachte als hij spreekt over de dader. Het is ook mogelijk dat een andere [voornaam] door aangever is bedoeld. Ook is het niet duidelijk wie de fiets heeft weggenomen, waardoor de ten laste gelegde diefstal niet kan worden bewezen. Het subsidiair ten laste gelegde kan ook niet tot een bewezenverklaring leiden, omdat het dossier geen bewijs bevat dat verdachte de fiets heeft gestolen of dat hij wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat het een gestolen fiets betrof.
3.3.
Het oordeel van de rechtbank
Bewezenverklaring van het onder 1 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich op 25 juni 2017 heeft schuldig gemaakt aan een auto-inbraak in vereniging.
Aangever [benadeelde partij] (hierna: [benadeelde partij] ) heeft verklaard dat er twee keer in zijn auto, een zwarte Skoda, is ingebroken tussen 24 juni 2017 en 26 juni 2017. Op 25 juni 2017 bleek dat beide voorruiten van de auto waren ingeslagen en dat het dashboardkastje was doorzocht. Uit de camerabeelden van de garage is gebleken dat vijf jongens in de garage bezig waren en bij de zwarte Skoda van aangever stonden en naar binnen keken. Meerdere politieagenten hebben verdachte herkend als één van deze jongens. Een andere jongen, [naam 4] , heeft beide voorruiten van de zwarte Skoda ingeslagen. Ook is gezien dat [naam 4] in de auto hing en meerdere voorwerpen uit de auto haalde. Verdachte stond bij de groep en keek ook in de auto. De jongens, onder wie [naam 4] en verdachte, zijn vervolgens met de goederen weggelopen. De verklaring van verdachte dat hij niet weet wie de jongens op de camerabeelden zijn en dat hij zichzelf niet herkent, acht de rechtbank ongeloofwaardig. Immers, hij is door meerdere politieagenten herkend. Met de raadsvrouw is de rechtbank van oordeel dat niet vaststaat wanneer welke goederen zijn weggenomen. Wel kan uit de camerabeelden worden afgeleid dat de groep waar verdachte toe behoorde goederen de ruiten van de zwarte Skoda hebben ingetikt en vervolgens goederen uit de auto hebben weggenomen.
Bewezenverklaring van het onder 2 ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte op 28 mei 2018 wapens en munitie voorhanden heeft gehad, namelijk een pistool, merk: Carrera, model: RS 30, een revolver, merk: BBM, model: Olympic 6, en twee patronen, merk: CBC, kaliber: 9mm Browning, op grond van de bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, het proces-verbaal van de doorzoeking en het wapenonderzoek.
Bewezenverklaring van het onder 3 primair ten laste gelegde
De rechtbank acht bewezen dat verdachte met anderen op 29 juni 2017 de elektrische fiets van [naam 3] (hierna: [naam 3] ) heeft gestolen en dat [naam 1] (hierna: [naam 1] ) hierbij is bedreigd met geweld.
Aangever [naam 3] heeft verklaard dat hij op 29 juni 2017 op het schoolplein stond en dat hij aan zijn vrienden [naam 1] en [naam 2] (hierna: [naam 2] ) vroeg om zijn fiets, een elektrische groene Sparta, te halen. [naam 3] zag dat er drie jongens op korte afstand op een bankje zaten. Zodra [naam 1] het slot van de fiets had geopend, hoorde [naam 3] dader 1 zeggen “pak de taser”. Daarna zijn [naam 3] , [naam 1] en [naam 2] weggerend zonder de fiets. [naam 3] kent dader 1 als “ [naam 5] ”, die in [plaats] woont. Hij heeft dader 1 eerder gezien en weet zeker dat hij zijn fiets heeft gestolen. Later heeft [naam 3] verklaard dat hij met “ [naam 5] ” [voornaam] bedoelde, dezelfde jongen die ook de scooter van zijn nichtje [naam nichtje] had gestolen. [naam 1] heeft verklaard dat toen hij de fiets had geopend, de bruine jongen zei “geef me die taser, geef me die taser” en dat de bruine jongen op hem af kwam lopen. [naam 2] heeft verklaard dat hij de jongens hoorde zeggen “wil je mij niet geloven, ik heb een taser”. [naam 3] heeft van [naam 1] en [naam 2] gehoord dat de drie jongens die op het bankje zaten zijn fiets hebben gestolen. Later is de zus van [naam 3] naar het huis van [voornaam] gegaan. Bij het portiek zag de zus meteen de fiets van [naam 3] . Toen zij aanbelde, deed [voornaam] de deur open. Na hem streng te hebben toegesproken, heeft [voornaam] de fietssleutel van boven gepakt. De zus van [naam 3] heeft de groene Sparta met de sleutel geopend en de fiets meegenomen. Gelet op deze omstandigheden is de rechtbank van oordeel dat [voornaam] samen met anderen [naam 1] heeft afgeschrikt door te roepen “pak de taser, pak de taser” en “ik heb een taser” en dat zij vervolgens de elektrische fiets van [naam 3] hebben meegenomen.
De vraag is vervolgens of de persoon die door aangever en de hierboven aangehaalde getuigen [voornaam] wordt genoemd, verdachte is. De rechtbank verwerpt het verweer van de raadsvrouw dat het niet duidelijk is om welke [voornaam] het gaat. [naam 3] heeft meerdere keren verklaard dat zijn fiets door [voornaam] is gestolen. Deze [voornaam] zou in [plaats] wonen. De zus van [naam 3] heeft verklaard dat het dezelfde [voornaam] is, die eerder de scooter van [naam nichtje] heeft gestolen. [naam nichtje] heeft verklaard dat zij aan haar neefje, [naam 3] , heeft verteld hoe deze [voornaam] eruit zag en wie het is. Ze denkt dat deze [voornaam] op het [adres] woont. Als [naam nichtje] door de verhorende politieagenten wordt gevraagd de woning van deze [voornaam] aan te wijzen, wijst zij op Google Maps de hoek van de [adres] aan. Dit betreft het portiek van de nummers [nummers] . Dit is ook de plek waar de zus van [naam 3] de fietssleutel heeft teruggekregen van [voornaam] . Verdachte, ook genaamd [voornaam] , woont op [adres] . De rechtbank leidt hieruit af dat [voornaam] , die door [naam 3] , zijn zus en [naam nichtje] wordt omschreven, verdachte is.
Nu uit het dossier is gebleken dat [naam 1] de fiets opende en dat naar aanleiding hiervan de bedreigingen tegen hem zijn geuit, zal de rechtbank verdachte vrijspreken van de bedreiging met geweld van [naam 2] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 25 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening uit een personenauto, Skoda Fabia, gekentekend [kenteken] , heeft weggenomen enig goed, toebehorend aan [benadeelde partij] , waarbij hij, verdachte en zijn mededaders zich de toegang tot die personenauto hebben verschaft door middel van braak op ramen van voornoemde personenauto;
2.
op 28 mei 2018 te Amsterdam, wapens van categorie III, te weten een pistool, merk: Carrera, model: RS 30, en een revolver, merk: BBM, model: Olympic 6, en munitie van categorie III, te weten 2 patronen, merk: CBC, kaliber: 9mm Browning, voorhanden heeft gehad;
3.
op 29 juni 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een elektrische fiets, merk Sparta, toebehorende aan [naam 3] , welke diefstal werd voorafgegaan, van bedreiging met geweld tegen [naam 1] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en gemakkelijk te maken, welke bedreiging met geweld hierin bestond, dat hij, verdachte en mededaders naar voornoemde [naam 1] zijn toegegaan en vervolgens tegen voornoemde [naam 1] hebben gezegd: “ik heb een taser” en “pak de taser, pak de taser”.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.
7. Motivering van de straf
7.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte met toepassing van het jeugdstrafrecht zal worden veroordeeld tot 350 dagen jeugddetentie, met aftrek van voorarrest, waarvan 110 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en met oplegging van de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd.
7.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft primair verzocht om, gelet op de geconstateerde licht verstandelijke beperking van verdachte, het jeugdstrafrecht toe te passen en een onvoorwaardelijke jeugddetentie op te leggen gelijk aan de duur van het voorarrest. Subsidiair heeft de raadsvrouw bepleit om een voorwaardelijke taakstraf op te leggen voor het geval de rechtbank een voorwaardelijk deel met bijzondere voorwaarden noodzakelijk acht.
7.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het in vereniging plegen van een auto-inbraak en diefstal met bedreiging met een taser. Dit zijn uitermate ergerlijke feiten, die veel overlast veroorzaken. Door dit handelen heeft verdachte rechtstreekse schade toegebracht aan de betrokkenen. Daarbij weegt de rechtbank het verdachte zwaar aan dat de slachtoffers van de afpersing twaalf jaar oud waren en dat het een zeer beangstigende en ingrijpende ervaring voor hen is geweest. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van twee vuurwapens en twee patronen. Het ongecontroleerde bezit van vuurwapens brengt een groot veiligheidsrisico met zich mee en dient om die reden te worden bestreden. De rechtbank rekent het verdachte aan dat hij de vuurwapens voorhanden had in de woning, waar ook zijn minderjarige broertje woonde. Ook wordt meegewogen dat het een geladen pistool betrof.
De rechtbank heeft bij de straftoemeting rekening gehouden met het uittreksel Justitiële Documentatie van verdachte van 8 augustus 2018, waaruit volgt dat hij meerdere malen voor diefstallen is veroordeeld.
De rechtbank heeft acht geslagen op het Pro Justitia rapport van 13 augustus 2018, opgemaakt door psycholoog H.E.W. Koornstra. Dit rapport houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Er is sprake van een gebrekkige ontwikkeling van de geestvermogens in de zin van een licht verstandelijke beperking. Hiervan was sprake ten tijde van de ten laste gelegde feiten. Hoewel verdachte het ten laste gelegde ontkent, stelde hij wel altijd vast te komen zitten door zijn meeloopgedrag met jongens in de buurt en zijn gebrekkige mogelijkheden om ‘nee’ te kunnen zeggen. Ten gevolge van zijn cognitieve beperking en gedragsproblematiek waarbij hij impulsief en ondoordacht beslissingen neemt, gestuurd door hedonistische motieven, lijkt hij zeer beperkt in staat de consequenties van zijn gedrag te overzien. Het advies is om de ten laste gelegde in verminderde mate toe te rekenen. Voorts wordt geadviseerd om het jeugdstrafrecht toe te passen, zowel omdat het verdachte in grote mate ontbreekt aan adequate handelingsvaardigheden (beperkt cognitief niveau, kan risico’s van gedrag niet inschatten, eigen gedrag nauwelijks organiseren, handelt zonder nadenken, is in het contact aanzienlijk jonger dan zijn kalenderleeftijd) als om de enorme behoefte aan pedagogisch gestuurde structuur. Gelet op zijn leeftijd is jeugdreclassering niet perse aangewezen, omdat hij met een toezichthouder in de volwassenzorg een langdurigere band kan opbouwen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op het reclasseringsadvies van 23 augustus 2018, opgesteld door S. Rosheuvel, reclasseringswerker bij GGZ Reclassering Inforsa. Dit advies houdt – zakelijk weergegeven – onder meer het volgende in.
Sinds maart 2018 staat betrokkene onder toezicht van de Reclassering Inforsa. Betrokkene verblijft sinds mei 2018 in de [naam] . De persoonlijke omstandigheden van betrokkene zijn nauwelijks veranderd sinds het laatste adviesrapport in maart 2018. De leefgebieden sociaal netwerk, woonomgeving, emotioneel welzijn, cannabisgebruik, en (het gebrek aan) dagbesteding zijn nog steeds sterk delict gerelateerd.
Een nieuwe ontwikkeling is dat de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) in juni 2018 kenbaar maakte voornemens te zijn om zijn verblijfvergunning in te trekken en een inreisverbod op te leggen. Ook onderzoekt de IND of betrokkene recht heeft op een vertrektermijn, zo ja, dan krijgt hij een vertrektermijn van vier weken. Zo niet, dan moet hij Nederland direct verlaten. Zonder verblijfsvergunning kan betrokkene geen aanspraak maken op sociale voorzieningen zoals inkomen en wonen. Voortzetting van een reclasseringstoezicht zal vanaf dat moment zinloos zijn. Voor zover ondergetekende het kon opmaken uit hun informatie is het niet mogelijk is om een reclasseringstoezicht over te dragen naar zijn land van herkomst, namelijk Marokko.
Uitgaande van de huidige situatie, dus met een verblijfsvergunning, ziet Reclassering Inforsa nog aanknopingspunten voor een reclasseringstoezicht. De nodige bijzondere voorwaarden zijn al opgelegd in de bestaande reclasseringstoezichten, maar hierbij acht Reclassering Inforsa intensivering in de vorm van een locatieverbod met Elektronische Controle geïndiceerd. Middels deze intensivering beoogt de reclassering betrokkene uit het (voor hem) risicogebied van Amsterdam Zuidoost te houden en hem een nieuwe gestructureerde woonomgeving via Multipluszorg aan te bieden, waarin hij kan stabiliseren en meer basisvaardigheden kan ontwikkelen. Geadviseerd wordt het jeugdstrafrecht toe te passen.
De deskundige R.B. Rosheuvel heeft ter terechtzitting een nadere toelichting gegeven op de inhoud van voornoemd rapport. Zij heeft verklaard dat verdachte is aangemeld bij MultiPlusZorg, waar hij in een gestructureerde omgeving terecht kan en vanaf 10 september 2018 een woning kan krijgen. Ook na 10 september 2018 kan hij daar nog terecht. Hoewel in de Pro Justitia rapportage geadviseerd is om het toezicht door de volwassenreclassering te laten uitvoeren, heeft Rosheuvel verklaard dat al met toezicht door de jeugdreclassering zijn begonnen. Via dit traject is verdachte ook aangemeld bij MultiPlusZorg. Het is onwenselijk om nu de volwassenreclassering erbij te betrekken, omdat het reeds in gang gezette traject daarmee wordt vertraagd.
De rechtbank verenigt zich met de conclusies uit voornoemde rapportages en ziet in de persoonlijkheid van verdachte aanleiding om het jeugdstrafrecht toe te passen. De rechtbank zal verdachte ook als verminderd toerekeningsvatbaar aanmerken.
Dit alles afwegende, acht de rechtbank jeugddetentie voor de duur van twaalf maanden passend. Gegeven de jeugdige leeftijd van verdachte en dat hij door zijn meeloopgedrag blijft riskeren in aanraking te komen met politie en justitie, ziet de rechtbank aanleiding om een deel van deze straf, namelijk vier maanden, voorwaardelijk op te leggen met de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. De rechtbank wil het reeds door de jeugdreclassering ingezette traject niet doorkruisen, waardoor zij niet zal afwijken van het reclasseringsadvies. Gezien het feit dat de rechtbank van oordeel is dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat verdachte wederom een dergelijk misdrijf zal begaan zal zij bevelen dat de hierna te stellen voorwaarden dadelijk uitvoerbaar zijn.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 500,00 aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente.
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering voor een bedrag van € 200,00 redelijk voorkomt en (hoofdelijk) moet worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. Omdat de benadeelde partij zijn vordering op zitting heeft ingediend en niet heeft onderbouwd met stukken, kan niet worden vastgesteld dat het bedrag van € 500,00 als rechtstreekse schade van het onder 1 bewezen verklaarde kan worden aangemerkt. Om die reden vordert de officier van justitie de benadeelde voort het overige niet-ontvankelijk in zijn vordering te verklaren.
De raadsvrouw heeft verzocht om de vordering geheel niet-ontvankelijk te verklaren, omdat deze niet is onderbouwd en de benadeelde partij in zijn mondelinge toelichting goederen heeft genoemd die niet in de aangifte voorkomen.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. Op zitting heeft de benadeelde partij toegelicht dat hij € 200,00 heeft betaald voor het vervangen van zijn autoramen en dat de overige € 300,00 verband houdt met de weggenomen goederen. Het bedrag van € 200,00 ter reparatie van twee autoramen komt de rechtbank niet onrechtmatig of ongegrond voor en zal worden toegewezen
,vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de datum, waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarbij zal de rechtbank de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
Omdat verdachte en zijn mededaders allen verantwoordelijk zijn voor de schade waarvan vergoeding wordt gevorderd, zal de rechtbank bepalen dat de toewijzing van de vordering voor de totale schade hoofdelijk wordt opgelegd.
De benadeelde partij zal voor het overige, te weten € 300,00, niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering. Omdat de rechtbank enkel bewezen verklaart dat verdachte goederen heeft weggenomen en niet nader kan specificeren om welke goederen dit gaat, is onvoldoende onderbouwd dat de door de benadeelde partij gevorderde schade rechtstreeks verband houdt met het bewezen verklaarde. Er zijn bovendien onvoldoende aanknopingspunten om de omvang van de schade te schatten. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 1 juni 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/741006-18, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 4 april 2018 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een jeugddetentie van 75 dagen en een taakstraf van 28 uren met bevel dat van deze straf een gedeelte, de taakstraf van 28 uren, niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 36f, 47, 57, 63, 77c, 77g, 77i, 77x, 77y, 77z, 77aa, 77gg, 311 en 312 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige zich de toegang tot de plaats van het misdrijf heeft verschaft door middel van braak;
ten aanzien van het onder 2 bewezen verklaarde:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie, meermalen gepleegd
en
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III;
ten aanzien van het onder 3 bewezen verklaarde:
diefstal, voorafgegaan van bedreiging met geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en die diefstal gemakkelijk te maken, terwijl het feit wordt gepleegd door twee of meer verenigde personen.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
jeugddetentievan
12 (twaalf) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
4 (vier) maanden, van deze jeugddetentie
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt.
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien de veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarde niet naleeft.
Stelt als bijzondere voorwaarde:
Locatieverbod (met elektrisch toezicht)
Veroordeelde bevindt zich gedurende 12 maanden niet in het gebied van Amsterdam Zuidoost (zie afbeelding hieronder), zolang het Openbaar Ministerie dit verbod nodig vindt. Veroordeelde werkt mee aan elektronische controle op dit locatieverbod. Veroordeelde gaat niet naar het buitenland zonder toestemming van de reclassering, omdat het voor de elektronische controle nodig is dat betrokkene in Nederland blijft.
Beveelt dat de op grond van artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d van het Wetboek van Strafrecht uit te oefenen toezicht,
dadelijk uitvoerbaarzijn.
Wijstde vordering van de
benadeelde partij [benadeelde partij] toetot een bedrag van € 200,00 (tweehonderd euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment 25 juni 2017 tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [benadeelde partij] voornoemd, behalve voor zover deze vordering al door of namens anderen is betaald.
Veroordeelt verdachte voorts in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het
overige niet-ontvankelijkin zijn vordering is.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [benadeelde partij] € 200,00 (tweehonderd euro) aan de Staat te betalen. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting vervangen door hechtenis van 4 (vier) dagen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Gelastde
tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 4 april 2018, namelijk een
taakstraf, bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid, voor de duur van
28 (achtentwintig) uren, subsidiair 14 (veertien) dagen jeugddetentie.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. L. Voetelink en L. Dolfing, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. C.L. Lugthart, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 september 2018.
De voorzitter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.