ECLI:NL:RBAMS:2018:6517

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
12 september 2018
Publicatiedatum
13 september 2018
Zaaknummer
13/654063-18 (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bezit van 86 kilo hasj met gevangenisstraf en taakstraf

Op 12 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een 26-jarige man uit Amsterdam, die werd beschuldigd van het bezit van 86 kilo hasj in zijn woning. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 24 mei 2018 opzettelijk deze hoeveelheid hasj aanwezig heeft gehad, wat in strijd is met de Opiumwet. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 160 dagen opgelegd, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, en daarnaast een taakstraf van 120 uur. De rechtbank oordeelde dat een deel van de hasj was verpakt in slikbollen, wat duidt op een mogelijke intentie tot import of export.

De zaak kwam ter terechtzitting op 29 augustus 2018, waar de officier van justitie, mr. M. Braber, de bewezenverklaring van de feiten vorderde. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. M.L. van Gaalen, pleitte voor vrijspraak van de diefstal van twee laptops, maar de rechtbank sprak de verdachte vrij van deze beschuldiging. De rechtbank oordeelde dat er onvoldoende bewijs was voor medeplegen van de diefstal, terwijl de verdachte wel schuldig werd bevonden aan het bezit van de hasj.

De rechtbank hield rekening met de omstandigheden waaronder het feit was begaan en de persoonlijke situatie van de verdachte, die in de afrondende fase van zijn opleiding zat en uitzicht had op werk. De opgelegde straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het feit en de positieve ontwikkelingen in het leven van de verdachte. De rechtbank heeft ook de vordering van de benadeelde partij afgewezen, omdat de verdachte van de diefstal werd vrijgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654063-18 (Promis)
Datum uitspraak: 12 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1992,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen en verblijvende op het adres [adres] , [woonplaats] .

1.Onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 29 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman mr. M.L. van Gaalen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Verdachte wordt ervan beschuldigd dat:
1. hij op of omstreeks 19 mei 2018 te Amsterdam tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen twee laptops, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 1] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en / of zijn mededader(s);
(artikel 311 Wetboek van Strafrecht)
subsidiair:
een tot op heden onbekend gebleven persoon op of omstreeks 19 mei 2018 te Amsterdam twee laptops, in elk geval enig goed, dat geheel of ten dele aan een ander dan aan die tot op heden onbekend gebleven persoon en/of verdachte toebehoorde, te weten aan [naam 1] heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen bij en/of tot het plegen van welk misdrijf verdachte op of omstreeks 19 mei 2018 te Amsterdam opzettelijk behulpzaam is geweest en/of opzettelijk gelegenheid, middelen en/of inlichtingen heeft verschaft, door deze onbekend gebleven persoon met een busje naar en van de plaats des misdrijfs te vervoeren;
(artikel 310 jo 48 Wetboek van Strafrecht)
2. hij op of omstreeks 24 mei 2018 te Amsterdam (in een woning perceel [adres] ) tezamen en in vereniging met een of meer ander(en) opzettelijk aanwezig heeft gehad (ongeveer) 86 kilogram, in elk geval een hoeveelheid van meer dan 30 gram, van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hashish), in elk geval een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.
(artikel 3 C Opiumwet, artikel 47 lid 1 ahf/sub 1 Wetboek van Strafrecht)

3.Waardering van het bewijs

3.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het medeplegen van de diefstal van twee laptops. Dit feit kan volgens haar worden bewezen op grond van de volgende bewijsmiddelen. Op de camerabeelden van hotel [naam hotel] is te zien dat het voertuig dat door verdachte werd bestuurd twee keer door de Nicolaas Witsenstraat reed. De eerste keer reed verdachte met een bijrijder door die straat. De tweede keer reed verdachte zonder inzittende door diezelfde straat en bleef daar met het voertuig wachten terwijl de bijrijder vanuit de tegenovergestelde richting de straat inliep, de woning op perceel [perceel] inliep en met twee laptops het voertuig van verdachte instapte. Uit de historische verkeersgegevens van het telefoonnummer van verdachte blijkt dat zijn telefoon tijdens de insluiping in de Nicolaas Witsenstraat was uitgeschakeld en later contact maakte met een zendmast in Beverwijk. Gezien de nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de bijrijder, waarbij ieder een belangrijke rol vervulde, is sprake van medeplegen. Subsidiair stelt zij zich op het standpunt dat sprake was van medeplichtigheid, nu verdachte de opzet had op het behulpzaam zijn en de diefstal. Die opzet was er minst genomen in voorwaardelijke zin.
Daarnaast heeft de officier van justitie bewezenverklaring gevorderd van het aanwezig hebben van 86 kilo hasj, gelet op de bekennende verklaring van verdachte.
3.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte moet worden vrijgesproken van het medeplegen van diefstal. Verdachte bestuurde het voertuig waarin de bijrijder met de laptops is ingestapt. Die bijdrage is volgens de huidige jurisprudentie van de Hoge Raad onvoldoende voor medeplegen. Ook kan niet worden vastgesteld dat verdachte wist dat de bijrijder de laptops zou wegnemen. Dat verdachte de opzet had de laptops weg te nemen en op de samenwerking met de bijrijder is niet gebleken. Het telefoonnummer van verdachte en van het telefoonnummer [nummer] peilen uit in Beverwijk, maar niet op hetzelfde moment. Verdachte is dus niet samen met de persoon die de laptop heeft meegenomen in Beverwijk geweest. Bovendien kan niet worden vastgesteld dat het laatstgenoemde telefoonnummer aan de bijrijder toebehoorde of dat verdachte daarom dus wist dat de laptops van diefstal afkomstig waren. Voor zover de rechtbank van oordeel is dat vastgesteld kan worden dat verdachte een bijdrage heeft geleverd aan de diefstal, kan gelet op de geringe bijdrage alleen worden vastgesteld dat hij hieraan medeplichtig was. Aan medeplichtigheid staat echter in de weg dat nergens uit blijkt dat verdachte ervan op de hoogte was dat de medeverdachte een laptop zou meenemen uit de woning. Er is dus geen sprake van het vereiste dubbel opzet.
De raadsman heeft tevens aangevoerd dat bewezen kan worden dat verdachte 86 kilo hasj aanwezig heeft gehad, maar niet dat daarbij ook van medeplegen sprake was.
3.3
Oordeel van de rechtbank
3.3.1
Vrijspraak van feit 1
De rechtbank acht feit 1 onder primair en subsidiair niet bewezen op grond van het volgende.
Op 19 mei 2018 reed verdachte door de Nicolaas Witsenstraat en stopte ter hoogte van perceel [perceel] . NN1 liep naar het busje toe en opende het portier aan de bijrijderszijde. NN1 liep vervolgens de woning op perceel [perceel] in en liep na ongeveer 1.30 minuten de woning uit met een zilverkleurig voorwerp. NN1 sloeg rechtsaf en in de richting van de Weteringschans. Op datzelfde moment reed het busje gelijk op met NN1 en stapte NN1 in.
De rechtbank oordeelt dat uit deze omstandigheden niet is vast te stellen dat verdachte wist dat NN1, de medeverdachte, de laptops zou wegnemen. Dat verdachte samen met medeverdachte eerder door de straat is gereden met hetzelfde busje roept vragen op, maar leidt niet zonder meer tot de conclusie dat zij de woning aflegden. Daarmee staat niet vast dat hij opzet op de diefstal had. Verdachte zal van medeplegen van en medeplichtigheid aan de diefstal worden vrijgesproken.
3.3.2
Oordeel over feit 2
De rechtbank stelt – met de officier van justitie en de raadsman – op grond van de wettige bewijsmiddelen, waaronder de bekennende verklaring van verdachte, vast dat verdachte op 24 mei 2018 ongeveer 86 kilo hasj in zijn woning aanwezig heeft gehad.
3.3.3
Bewijs
Nu verdachte feit 2 heeft bekend en de raadsman geen vrijspraak heeft bepleit, kan op grond van artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering met de hierna volgende opgave van bewijsmiddelen worden volstaan.
1.
De bekennende verklaring van verdachte, afgelegd ter terechtzitting op 29 augustus 2018;
2.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018100253-18 van 24 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaren [opsporingsambtenaar 1] , [opsporingsambtenaar 2] en [opsporingsambtenaar 3] , ongenummerd;
3.
Een proces-verbaal van bevindingen met nummer 2018100253-43 van 28 mei 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door de daartoe bevoegde opsporingsambtenaar [opsporingsambtenaar 4] , doorgenummerde pag. 118-123;
4.
Een geschrift, zijnde een rapport van het Laboratorium Forensische Opsporing met BVH nummer 2018100253, doorgenummerde pag. 154.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank bewijst op grond van de hierboven opgesomde bewijsmiddelen dat verdachte
ten aanzien van feit 2:
op 24 mei 2018 te Amsterdam in een woning perceel [adres] opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 86 kilogram van een materiaal bevattende een gebruikelijk vast mengsel van hennephars en plantaardige elementen van hennep waaraan geen andere substanties zijn toegevoegd (hasjiesj).
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Strafbaarheid van het feit

Het bewezen verklaarde feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.Strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straffen

7.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1 primair en 2 bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 160 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren en een geldboete van € 8.318,-, bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door hechtenis van 76 dagen.
7.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat door de gevorderde gevangenisstraf verdachte in staat stelt zijn leven op te pakken. Daarnaast heeft hij de rechtbank verzocht de gevorderde geldboete niet op te leggen.
7.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank legt verdachte een gevangenisstraf op van 160 dagen, met aftrek van het voorarrest, waarvan 120 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaar. Daarnaast legt zij verdachte ook een taakstraf op van 120 uren. Deze straffen zijn in overeenstemming met de ernst van het bewezen verklaarde, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot deze straffen en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft een aanzienlijke hoeveelheid hasj, ongeveer 86 kilo, in zijn woning aanwezig gehad. Een deel van die hasj was verpakt in slikbollen, kennelijk bestemd voor import of export daarvan. Verdachte heeft daarmee een bijdrage geleverd aan de grootschalige handel in hasj, waarvan bekend is dat deze gepaard gaat met andere vormen van criminaliteit.
In de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht wordt op het aanwezig hebben van een hoeveelheid hasj tussen de 25 en 250 kilo een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 12 maanden gesteld.
Volgens zijn strafblad van 7 augustus 2018 is verdachte de afgelopen jaren niet met justitie in aanraking gekomen. Hij zit op dit moment in de afrondende fase van zijn opleiding en heeft uitzicht op het behoud van zijn huidige baan. De rechtbank wil die positieve ontwikkelingen niet doorkruisen en ziet daarom reden geen gevangenisstraf op te leggen van langere duur dan het voorarrest. In de ernst van het feit ziet zij wel aanleiding aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf een proeftijd van drie jaren te verbinden.
De rechtbank wil een duidelijk signaal afgeven dat het aanwezig hebben van zo’n grote hoeveelheid hasj een ernstig strafbaar feit is. Oplegging van alleen een gedeeltelijk voorwaardelijke gevangenisstraf is daarom onvoldoende. De rechtbank zal daarom ook een taakstraf van 120 uur opleggen.

8.Beslag

Onder verdachte is het volgende voorwerp in beslag genomen: een personenauto, merk Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (5307406).
De rechtbank heeft vastgesteld dat het voorwerp op grond van artikel 94 van het Wetboek van Strafvordering in beslag is genomen. Zij oordeelt dat het voorwerp dient te worden teruggegeven aan verdachte.

9.Vordering van de benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] vordert € 3.104,- aan materiële schadevergoeding, te vermeerderen met de wettelijke rente, in verband met de diefstal van de laptops.
De benadeelde partij zal in de vordering niet-ontvankelijk worden verklaard, omdat verdachte van betrokkenheid bij de diefstal wordt vrijgesproken.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c en 22d van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 3 en 11 van de Opiumwet.
Deze wettelijke voorschriften zijn toepasselijk zoals geldend ten tijde van het bewezen verklaarde.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart feit 1 onder primair en subsidiair niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte feit 2 heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 2:
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Ten aanzien van feit 2:
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
160 (honderdzestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 120 (honderdtwintig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 3 (drie) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Veroordeelt verdachte tot een
taakstrafbestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
120 (honderdtwintig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van 60 (zestig) dagen.
Gelast de teruggave aan verdachte van een personenauto, merk Volkswagen Golf met kenteken [kenteken] (5307406).
Ten aanzien van feit 1:
Verklaart [benadeelde partij]
niet-ontvankelijkin zijn vordering.
Heft op het geschorste bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. K.A. Brunner, voorzitter,
mrs. O. Fruytier en A. Meester, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. K.P. Jit, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 12 september 2018.
De jongste rechter is niet in staat dit vonnis mede te ondertekenen.