ECLI:NL:RBAMS:2018:6505

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
12 september 2018
Zaaknummer
13/701374-17
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorhanden hebben van cocaïne en hennepresten in woning met vrijspraak voor voorbereidingshandelingen

Op 5 september 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van het voorhanden hebben van cocaïne en hennepresten in zijn woning. De rechtbank heeft het vonnis gewezen na een onderzoek ter terechtzitting op 22 augustus 2018, waarbij de officier van justitie, mr. R. Refos, en de raadsman, mr. J.J. Veldheer, aanwezig waren. De verdachte, geboren in 1975, werd vrijgesproken van het voorhanden hebben van een hoeveelheid cocaïne die in de slaapkamer van een medeverdachte was aangetroffen, maar werd wel schuldig bevonden aan het voorhanden hebben van 46,37 gram cocaïne en 1000 gram hennepresten die in de woonkamer en een vrij toegankelijke bergruimte waren aangetroffen. De rechtbank oordeelde dat de verdachte wetenschap had van de aanwezigheid van deze verdovende middelen, ondanks zijn verweer dat hij zich niet bewust was van de goederen. De rechtbank concludeerde dat de verdachte, als bewoner van de woning, verantwoordelijk was voor de aangetroffen drugs en dat hij had moeten onderzoeken wat er in zijn woning aanwezig was. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, en een taakstraf van 60 uren. De rechtbank hield rekening met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, waaronder zijn rol binnen het gezin en zijn eerdere veroordeling in 2009 voor een drugsgerelateerd feit.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/701374-17 (Promis)
Datum uitspraak: 5 september 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[naam verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [land van herkomst] ) op [geboortedag] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 22 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. R. Refos en van wat verdachte en zijn raadsman, mr. J.J. Veldheer, naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
Vrijspraak
De officier van justitie verzoekt de rechtbank verdachte vrij te spreken van het onder feit 3 ten laste gelegde en van het voorhanden hebben van de in de slaapkamer van de medeverdachte aangetroffen 32,91 gram cocaïne.
Bewezenverklaring
Het voorhanden hebben van de overige 80,87 gram cocaïne (feit 1) en 1000 gram hennepresten (feit 2) acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen. Daarnaast acht hij het onder feit 4 ten laste gelegde bewezen.
De officier van justitie wijst in dit verband op het feit dat verdachte als bewoner staat ingeschreven op het adres waar het voornoemde is aangetroffen. De tas met hennepresten en de kartonnen doos met cocaïne, versnijdings- en bereidingsmiddelen stonden zichtbaar en geopend in de woonkamer. Volgens verbalisanten waren deze tas en doos niet te missen en bovendien was de geur van hennep duidelijk waarneembaar in de woonkamer. De officier van justitie vindt het volstrekt onaannemelijk dat verdachte niet op de hoogte was van de inhoud van de tas en de kartonnen doos. Datzelfde geldt voor de in de bergruimte aangetroffen goederen: deze ruimte was open en voor eenieder toegankelijk. De officier van justitie concludeert dat verdachte wetenschap had van en beschikkingsmacht had over genoemde in de woning aangetroffen goederen.
Met betrekking tot de versnijdings- en bereidingsmiddelen zoals opgesomd onder feit 4 stelt de officier van justitie dat al deze middelen, met name in onderling verband en samenhang bezien met de aangetroffen cocaïne, evident bestemd zijn voor de productie van cocaïne.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte ten aanzien van alle feiten dient te worden vrijgesproken.
Geen wetenschap / beschikkingsmacht
Ten aanzien van het onder de feiten 1, 3 en 4 ten laste gelegde voert hij aan dat verdachte zich niet bewust is geweest van de aanwezigheid van de in de tenlastelegging genoemde goederen. Volgens de raadsman volgt uit het procesdossier niet dat deze goederen voor verdachte direct zichtbaar zijn geweest. In het procesdossier ontbreken een gedetailleerde beschrijving en foto’s van hoe de woning en de goederen door verbalisanten werden aangetroffen. Bovendien is een gedeelte van de goederen aangetroffen in ruimtes waar verdachte niet kwam, te weten de bergruimte en de slaapkamer van medeverdachte.
Feit 2
Ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde brengt de raadsman primair naar voren dat niet kan worden vastgesteld of de inhoud van de in de woonkamer aangetroffen tas hennepresten betrof. De inhoud is niet getest en niet gewogen, zodat ook kennis omtrent het nettogewicht ontbreekt. Subsidiair stelt de raadsman dat verdachte geen wetenschap heeft gehad van de aanwezigheid van de hennepresten in de woning omdat er zich in het procesdossier ook ten aanzien van dit feit geen foto’s bevinden van het aantreffen van de tas en van de inhoud ervan. Hij is aldus van mening dat verdachte van feit 2 dient te worden vrijgesproken.
Feit 3
Verdachte heeft een verklaring gegeven voor de aanwezigheid van het balletjespistool in zijn woning, waarvan hij ten tijde van het tenlastegelegde geen wetenschap had.
Feit 4
Ten aanzien van feit 4 is de raadsman de mening toegedaan dat verdachte nooit heeft kunnen weten dat deze middelen bestemd zouden zijn voor het vervaardigen van drugs.
Diagnostiekverslag
De raadsman voert tot slot aan dat verdachte, blijkens een diagnostiekverslag van een psycholoog, op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert en een lage verwerkingssnelheid heeft. Dit betekent dat verdachte niet als doorsnee bewoner van een woning kan worden aangemerkt en niet door had kunnen hebben dat de aangetroffen goederen in zijn woning aanwezig waren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Vrijspraak van het onder feit 3 ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman acht de rechtbank het onder feit 3 ten laste gelegde niet bewezen zodat verdachte daarvan zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Het oordeel over het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde
Op 3 maart 2017 is de woning aan [adres] te Amsterdam doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is in de woonkamer, naast de tv, een open kartonnen doos aangetroffen met daarin 30 gram cocaïne en producten die zouden kunnen dienen als versnijdingsmiddelen voor het vervaardigen, bewerken of bereiden van cocaïne.
Naast deze kartonnen doos stond een tas met daarin ongeveer 1000 gram hennepresten.
In de vrij toegankelijke bergruimte van de woning is 50,87 gram cocaïne aangetroffen; 34,5 gram zat in een jaszak en 16,37 gram in een doorzichtige opbergdoos.
Tot slot vonden verbalisanten in de slaapkamer van de medeverdachte een schoenendoos met daarin een hoeveelheid cocaïne met een gewicht van 32,91 gram en daarnaast een schoenendoos met producten die zouden kunnen dienen als versnijdingsmiddelen voor het vervaardigen, bewerken of bereiden van cocaïne.
Dat hier sprake was van cocaïne en hennep blijkt voor wat betreft de cocaïne uit de desbetreffende rapportages van de deskundigen en wat de hennep betreft uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 221) van de politie die voldoende deskundig wordt geacht te beoordelen of sprake was van hennep. Dat het om 1 kg hennep ging, leidt de rechtbank af uit de kennisgeving van inbeslagneming. Op pagina 156 is vermeld dat de weegschaal slechts gaat tot 1 kg en dat derhalve minimaal sprake is geweest van 1 kg.
Verdachte is volgens de gemeentelijke basisadministratie en zijn eigen verklaring bewoner van de woning, samen met zijn vrouw en kinderen. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de zich in zijn woning aanwezige goederen. Hoewel verdachte toegang had tot de gehele woning, zou hij naar eigen zeggen veelal en bijna uitsluitend in zijn eigen slaapkamer verblijven. In andere kamers en ruimtes kwam hij niet, met uitzondering van de woonkamer waar hij af en toe kwam. De kartonnen doos in de woonkamer heeft hij wel eens zien staan, maar de tas niet. Alle op de tenlastelegging genoemde goederen heeft hij nooit gezien.
Het komt de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig voor dat verdachte zich zelden tot nooit in zijn eigen woonkamer zou begeven. De woonkamer is immers de kamer van het huis waarin men gewoonlijk verblijft. Daarnaast blijkt uit het procesdossier en een verklaring van verdachte zelf het tegendeel. Verdachte verklaart op zitting wel eens in de woonkamer jointjes te roken, wat door een getuige wordt bevestigd. Bovendien is verdachte op de dag van de doorzoeking door verbalisanten zittend op de bank in de woonkamer aangetroffen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich wel degelijk geregeld in zijn woonkamer begaf en zodoende niet alleen de kartonnen doos, maar ook de tas moet hebben gezien.
Voor wetenschap van aanwezige verdovende middelen in de woning in de zin van de opiumwet is ten eerste vereist dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van die aanwezigheid en daarnaast dat hij daarover beschikkingsmacht moet hebben gehad.
Wat die bewustheid betreft moet verdachte daarop minst genomen voorwaardelijk opzet hebben gehad, wat betekent dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze goederen zich in zijn woning bevonden. De rechtbank beantwoordt de vraag of daarvan sprake is in deze zaak positief en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] woonden samen, met hun vrouwen en kinderen, in de woning. Hoewel verdachte zijn medeverdachte niet kende, liet hij hem op goed vertrouwen bij hem wonen en betaalde medeverdachte hem geen huur. Na verloop van tijd werd de medeverdachte volgens verdachte vervelender, vertoonde hij stiekem gedrag en vermeed hij (oog)contact met verdachte. Kortom: hij deed volgens verdachte raar. Ook kwamen er volgens verdachte door en voor de medeverdachte veel vreemde mensen over de vloer. Voornoemde omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte argwaan had moeten krijgen over het reilen en zeilen van de medeverdachte in zijn woning. Temeer omdat de medeverdachte volgens getuige [naam getuige] die hem kent als [bijnaam getuige] (de rechtbank maakt uit het procesdossier op dat de medeverdachte zichzelf [bijnaam getuige] noemt), meerdere keren in de kartonnen doos friemelde en er iets uit haalde. Nu de kartonnen doos daar lange tijd heeft gestaan, kan het verdachte ook niet zijn ontgaan dat de medeverdachte aan de inhoud van de doos zat. Bovendien, zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen, stonden zowel de kartonnen doos als de tas niet afgesloten in de woonkamer en kon erin gekeken worden.
Onderzoeksplicht
Voor zover al zou moeten aangenomen dat alle aangetroffen verdovende middelen niet aan verdachte toebehoren maar door medeverdachte [naam medeverdachte] in de woning zijn gebracht, rust onder voornoemde omstandigheden op verdachte de plicht om onderzoek te doen naar de spullen die niet door hemzelf in de woonkamer zijn geplaatst. Het is immers zijn woning, zijn huiskamer. Verdachte heeft elke vorm van onderzoek nagelaten. Hij had zijn medeverdachte kunnen vragen naar de inhoud van de kartonnen doos en de tas of hij had er eigenhandig in kunnen kijken. Deze stonden immers niet afgesloten in de woonkamer, naast het tv-meubel. Door als hoofdbewoner geen enkele vorm van onderzoek te verrichten naar goederen die niet van hem zijn, maar wel duidelijk zichtbaar in zijn woonkamer staan, nam hij een onaanvaardbaar risico op de aanwezigheid van eerder vermelde goederen in zijn woning. Dat hij op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert maakt dit niet anders. De rechtbank vindt dat ook van een persoon die op dit beperkt niveau functioneert een zeker mate van verantwoordelijkheid kan worden verwacht.
Bergruimte (ruimte 7)
Datzelfde geldt voor de aangetroffen cocaïne die zich in de opbergdoos in de vrij toegankelijke bergruimte bevond. Toen verbalisanten zoekend in die open bergruimte rondkeken, zagen zij in een open stellingkast een doorzichtige opbergdoos staan met daarin zichtbaar wit poeder en op de doos een weegschaal. Verdachte heeft verklaard dat hij in de open bergruimte kwam omdat hij zijn jas daar ophangt. Het kan verdachte dus niet zijn ontgaan dat er zich in die ruimte een voor het oog direct zichtbare doorzichtige opbergdoos met daarin wit poeder bevond. Hiervan moet verdachte dus wetenschap hebben gehad. Dit geldt niet voor de in de bergruimte in de jaszak aangetroffen cocaïne nu de daarin aangetroffen slikkersbollen niet zichtbaar waren. Dat verdachte daarvan wetenschap had, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank concludeert dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van voornoemde goederen in zijn woonkamer en de vrij toegankelijke bergruimte (met uitzondering van de inhoud van de jaszak). Aan het eerste vereiste, te weten voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid, is hiermee voldaan.
Aan het tweede vereiste, dat verdachte de beschikkingsmacht had over de goederen, is volgens de rechtbank ook voldaan. De goederen bevonden zich immers in zijn woonkamer en in zijn vrij toegankelijke bergruimte van zijn woning, en dus in zijn machtssfeer.
Conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 46,37 gram cocaïne en 1000 gram hennepresten.
Slaapkamer medeverdachte (ruimte 8)
Om de vraag te kunnen beantwoorden of verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de in de slaapkamer aangetroffen goederen, is van belang hoe ver eerder genoemde onderzoeksplicht reikt. Rust op verdachte ten aanzien van de slaapkamer van zijn medeverdachte dezelfde plicht als ten aanzien van de woonkamer? De rechtbank is van oordeel dat dat in casu niet het geval is. De slaapkamer van de medeverdachte betreft immers een ruimte die tot zijn privéomgeving behoort en het is niet aan verdachte om in die slaapkamer te zoeken, laat staan in schoenendozen te kijken. De rechtbank twijfelt verder niet aan de verklaring van verdachte dat hij niet in de slaapkamer van zijn medeverdachte kwam en zodoende geen wetenschap had van de aldaar aangetroffen goederen.
Verdachte wordt aldus vrijgesproken van het voorhanden hebben van 67,41 gram cocaïne.
Vrijspraak van medeplegen
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat niet is komen vast te staan dat verdachte ten aanzien van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen van beide feiten.
4.3.3
Vrijspraak van het onder feit 4 ten laste gelegde
Uit de redeneringen van de rechtbank ten aanzien van de onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde volgt dat verdachte voor het onder feit 4 ten laste gelegde dient te worden vrijgesproken. De rechtbank ziet gelet op haar eerdere overwegingen geen redenen verdachte verantwoordelijk te houden voor strafbare voorbereidingshandelingen.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
ten aanzien van het onder feit 1 ten laste gelegde:
op 3 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad 46,37 gram cocaïne, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst I;
ten aanzien van het onder feit 2 ten laste gelegde:
op 3 maart 2017 te Amsterdam opzettelijk aanwezig heeft gehad ongeveer 1000 gram hennepresten, een middel vermeld op de bij de Opiumwet behorende lijst II.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door hem onder de feiten 1, 2 en 4 bewezen geachte zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van tien maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan vier maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft verzocht daarbij als bijzondere voorwaarde op te leggen dat verdachte contact houdt met de reclassering en zich zal houden aan voorwaarden zoals door de reclassering gesteld.
8.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat, indien de rechtbank tot een veroordeling komt, er geen sprake is van recidive nu verdachte eerder is veroordeeld voor een feit gepleegd in 2009. De raadsman vindt een onvoorwaardelijke gevangenisstraf in deze zaak niet passend en geboden. Verdachte vervult een zeer belangrijke rol in en voor zijn gezin en een onvoorwaardelijke gevangenisstraf zou daarom desastreus zijn.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een aanzienlijke hoeveelheid
hard-en
softdrugs. Zo heeft hij een bijdrage geleverd aan de handel in en verspreiding van voor de samenleving schadelijke drugs. Deze verdovende middelen leveren een gevaar op voor de volksgezondheid, nu deze stoffen sterk verslavend zijn en regelmatig gebruik hiervan in de regel schadelijke gevolgen met zich brengt op lichamelijk, psychisch en sociaal vlak. De rechtbank neemt het verdachte voorts zeer kwalijk dat de drugs midden in zijn woning, in de woonkamer, lagen waar ook zijn en andermans (jonge) kinderen rondliepen.
De rechtbank houdt er rekening mee dat verdachte weliswaar in juridische zin wetenschap had van de aanwezigheid van – en beschikkingsmacht had over – de drugs, maar dat dit naar algemeen spraakgebruik anders ligt. Er is immers geen sprake van zogenoemd ‘vol opzet’. Zoals door de rechtbank onder rubriek 4 is overwogen, is er sprake van de ondergrens van voorwaardelijk opzet. Volgens de rechtbank speelt dit een belangrijke rol in de keuze voor de strafmodaliteit en de hoogte van de straf.
Verder houdt de rechtbank rekening met de persoonlijke omstandigheden. De rechtbank heeft goed naar verdachte geluisterd; uit zijn verhaal volgt onder meer dat verdachte vindt dat het contact met de reclassering goed verloopt en dat hij er baat bij heeft. De rechtbank vindt het positief dat verdachte op vrijwillige basis De Waag heeft bezocht en daar een behandeling volgt voor zijn posttraumatische stress stoornis. Verder volgt uit het reclasseringsrapport dat het gezin van verdachte onder begeleiding staat van Samen Doen, dat het gezin hulpverlening accepteert, open staat voor adviezen van de gezinscoach en afspraken nakomt. Reclasseringswerker G.K. Krishnadath bevestigde dat op zitting en voegde daaraan toe dat verdachte belangrijk is voor zijn gezin, voor structuur zorgt binnen het gezin en dat verdachte een positief netwerk heeft. Hij ziet een meerwaarde in reclasseringscontact. De reclassering adviseert geen onvoorwaardelijke gevangenisstraf.
De rechtbank constateert dat verdachte blijkens zijn Justitiële Documentatie éénmaal eerder is veroordeeld in verband met een drugsgerelateerd feit, gepleegd in 2009. De rechtbank vindt het van groot belang dat verdachte zich ervan bewust is dat hij zich niet nogmaals met drugsgerelateerde feiten zal inlaten. Nu de rechtbank tot een andere bewezenverklaring komt dan de officier van justitie, ziet zij aanleiding af te wijken van de eis zoals deze door de officier van justitie is gevorderd.
Gelet op het voorgaande legt de rechtbank aan verdachte een onvoorwaardelijke gevangenisstraf op voor de duur van 60 dagen, waarvan 43 dagen voorwaardelijk, met aftrek van voorarrest, met een proeftijd van twee jaren.
Het onvoorwaardelijke deel van de gevangenisstraf is hiermee gelijk aan het voorarrest.
Het voorwaardelijke strafdeel dient als stok achter de deur.
Verder is de rechtbank van oordeel dat, gezien de ernst van de feiten, niet kan worden volstaan met een deels voorwaardelijke (gevangenis)straf. Daarom wordt bepaald dat verdachte tevens een taakstraf dient te verrichten voor de duur van 60 uren.

9.Beslag

De volgende voorwerpen zijn gedurende het opsporingsonderzoek in beslag genomen:
Nummer Voorwerp
STK zaktelefoon Samsung (5347008);
1 STK zaktelefoon Sony (5347011);
1 STK ov-jaarkaart (5364651);
2 STK visitekaartje (5364656);
3 STK visitekaartje (5364635);
1 STK wapen, kl: zwart, DO3433 balletjes, balletjespistool (5347017);
1 STK verpakkingsmateriaal (5347035);
1 STK zak (5347042);
1 STK zak (5347058);
1 STK verpakkingsmateriaal (5347070);
1 STK zak (5347074).
Onttrekking aan het verkeer
Het inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerp, onder nummer 6., dient onttrokken te worden aan het verkeer en is daarvoor vatbaar, aangezien dit voorwerp van zodanige aard is dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet.
Bewaring ten behoeve van de rechthebbende
De inbeslaggenomen en niet teruggegeven voorwerpen onder de nummers 1., 2., 3., 4. en 5. dienen te worden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.
Verbeurdverklaring
Nu met betrekking tot het onder 7., 8., 9., 10. en 11. genoemde het onder 1. bewezen geachte is begaan, worden deze voorwerpen verbeurdverklaard.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d, 33, 33a, 36b en 36c van het Wetboek van Strafrecht, en op de artikelen 2, 3, 10 en 11 van de Opiumwet.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 3. en 4. ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1. en 2. ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5. is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van het onder feit 1 bewezen verklaarde:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 2 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 10 lid 1 van de Opiumwet;
ten aanzien van het onder feit 2 bewezen verklaarde:
-
opzettelijk handelen in strijd met het in artikel 3 onder C van de Opiumwet gegeven verbod, strafbaar gesteld bij artikel 11 lid 1 van de Opiumwet.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[naam verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
43 (drieënveertig) dagen, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van
2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast als de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene en bijzondere voorwaarden houdt.
Stelt als algemene voorwaarden dat de veroordeelde:
zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde gedurende de proeftijd en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht:
zich houdt aan de door de reclassering aan hem gegeven aanwijzingen;
meewerkt aan toezicht door de reclassering.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Veroordeelt verdachte tot een taakstraf bestaande uit het verrichten van onbetaalde arbeid van
60 (zestig) uren, met bevel, voor het geval dat de verdachte de taakstraf niet naar behoren heeft verricht, dat vervangende hechtenis zal worden toegepast van
30 (dertig) dagen.
Verklaart het op de beslaglijst onder 6. genoemde goed onttrokken aan het verkeer.
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van de op de beslaglijst onder 1., 2., 3., 4. en 5. genoemde goederen.
Verklaart de op de beslaglijst onder 7., 8., 9., 10. en 11. genoemde goederen verbeurd.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. G.P.C. Janssen, voorzitter,
mrs. F.W. Pieters en I. Mannen, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. S.C. van Klaveren, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 5 september 2018.
[...]
.