4.3.2Het oordeel over het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde
Op 3 maart 2017 is de woning aan [adres] te Amsterdam doorzocht. Tijdens deze doorzoeking is in de woonkamer, naast de tv, een open kartonnen doos aangetroffen met daarin 30 gram cocaïne en producten die zouden kunnen dienen als versnijdingsmiddelen voor het vervaardigen, bewerken of bereiden van cocaïne.
Naast deze kartonnen doos stond een tas met daarin ongeveer 1000 gram hennepresten.
In de vrij toegankelijke bergruimte van de woning is 50,87 gram cocaïne aangetroffen; 34,5 gram zat in een jaszak en 16,37 gram in een doorzichtige opbergdoos.
Tot slot vonden verbalisanten in de slaapkamer van de medeverdachte een schoenendoos met daarin een hoeveelheid cocaïne met een gewicht van 32,91 gram en daarnaast een schoenendoos met producten die zouden kunnen dienen als versnijdingsmiddelen voor het vervaardigen, bewerken of bereiden van cocaïne.
Dat hier sprake was van cocaïne en hennep blijkt voor wat betreft de cocaïne uit de desbetreffende rapportages van de deskundigen en wat de hennep betreft uit het proces-verbaal van bevindingen (p. 221) van de politie die voldoende deskundig wordt geacht te beoordelen of sprake was van hennep. Dat het om 1 kg hennep ging, leidt de rechtbank af uit de kennisgeving van inbeslagneming. Op pagina 156 is vermeld dat de weegschaal slechts gaat tot 1 kg en dat derhalve minimaal sprake is geweest van 1 kg.
Verdachte is volgens de gemeentelijke basisadministratie en zijn eigen verklaring bewoner van de woning, samen met zijn vrouw en kinderen. Het is vaste rechtspraak dat een bewoner, behoudens contra-indicaties, bekend wordt verondersteld met de aanwezigheid van de zich in zijn woning aanwezige goederen. Hoewel verdachte toegang had tot de gehele woning, zou hij naar eigen zeggen veelal en bijna uitsluitend in zijn eigen slaapkamer verblijven. In andere kamers en ruimtes kwam hij niet, met uitzondering van de woonkamer waar hij af en toe kwam. De kartonnen doos in de woonkamer heeft hij wel eens zien staan, maar de tas niet. Alle op de tenlastelegging genoemde goederen heeft hij nooit gezien.
Het komt de rechtbank onaannemelijk en ongeloofwaardig voor dat verdachte zich zelden tot nooit in zijn eigen woonkamer zou begeven. De woonkamer is immers de kamer van het huis waarin men gewoonlijk verblijft. Daarnaast blijkt uit het procesdossier en een verklaring van verdachte zelf het tegendeel. Verdachte verklaart op zitting wel eens in de woonkamer jointjes te roken, wat door een getuige wordt bevestigd. Bovendien is verdachte op de dag van de doorzoeking door verbalisanten zittend op de bank in de woonkamer aangetroffen. De rechtbank komt tot de conclusie dat verdachte zich wel degelijk geregeld in zijn woonkamer begaf en zodoende niet alleen de kartonnen doos, maar ook de tas moet hebben gezien.
Voor wetenschap van aanwezige verdovende middelen in de woning in de zin van de opiumwet is ten eerste vereist dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van die aanwezigheid en daarnaast dat hij daarover beschikkingsmacht moet hebben gehad.
Wat die bewustheid betreft moet verdachte daarop minst genomen voorwaardelijk opzet hebben gehad, wat betekent dat hij ten minste bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat deze goederen zich in zijn woning bevonden. De rechtbank beantwoordt de vraag of daarvan sprake is in deze zaak positief en overweegt daartoe als volgt.
Verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte] woonden samen, met hun vrouwen en kinderen, in de woning. Hoewel verdachte zijn medeverdachte niet kende, liet hij hem op goed vertrouwen bij hem wonen en betaalde medeverdachte hem geen huur. Na verloop van tijd werd de medeverdachte volgens verdachte vervelender, vertoonde hij stiekem gedrag en vermeed hij (oog)contact met verdachte. Kortom: hij deed volgens verdachte raar. Ook kwamen er volgens verdachte door en voor de medeverdachte veel vreemde mensen over de vloer. Voornoemde omstandigheden tezamen maken naar het oordeel van de rechtbank dat verdachte argwaan had moeten krijgen over het reilen en zeilen van de medeverdachte in zijn woning. Temeer omdat de medeverdachte volgens getuige [naam getuige] die hem kent als [bijnaam getuige] (de rechtbank maakt uit het procesdossier op dat de medeverdachte zichzelf [bijnaam getuige] noemt), meerdere keren in de kartonnen doos friemelde en er iets uit haalde. Nu de kartonnen doos daar lange tijd heeft gestaan, kan het verdachte ook niet zijn ontgaan dat de medeverdachte aan de inhoud van de doos zat. Bovendien, zo blijkt uit een proces-verbaal van bevindingen, stonden zowel de kartonnen doos als de tas niet afgesloten in de woonkamer en kon erin gekeken worden.
Onderzoeksplicht
Voor zover al zou moeten aangenomen dat alle aangetroffen verdovende middelen niet aan verdachte toebehoren maar door medeverdachte [naam medeverdachte] in de woning zijn gebracht, rust onder voornoemde omstandigheden op verdachte de plicht om onderzoek te doen naar de spullen die niet door hemzelf in de woonkamer zijn geplaatst. Het is immers zijn woning, zijn huiskamer. Verdachte heeft elke vorm van onderzoek nagelaten. Hij had zijn medeverdachte kunnen vragen naar de inhoud van de kartonnen doos en de tas of hij had er eigenhandig in kunnen kijken. Deze stonden immers niet afgesloten in de woonkamer, naast het tv-meubel. Door als hoofdbewoner geen enkele vorm van onderzoek te verrichten naar goederen die niet van hem zijn, maar wel duidelijk zichtbaar in zijn woonkamer staan, nam hij een onaanvaardbaar risico op de aanwezigheid van eerder vermelde goederen in zijn woning. Dat hij op een licht verstandelijk beperkt niveau functioneert maakt dit niet anders. De rechtbank vindt dat ook van een persoon die op dit beperkt niveau functioneert een zeker mate van verantwoordelijkheid kan worden verwacht.
Bergruimte (ruimte 7)
Datzelfde geldt voor de aangetroffen cocaïne die zich in de opbergdoos in de vrij toegankelijke bergruimte bevond. Toen verbalisanten zoekend in die open bergruimte rondkeken, zagen zij in een open stellingkast een doorzichtige opbergdoos staan met daarin zichtbaar wit poeder en op de doos een weegschaal. Verdachte heeft verklaard dat hij in de open bergruimte kwam omdat hij zijn jas daar ophangt. Het kan verdachte dus niet zijn ontgaan dat er zich in die ruimte een voor het oog direct zichtbare doorzichtige opbergdoos met daarin wit poeder bevond. Hiervan moet verdachte dus wetenschap hebben gehad. Dit geldt niet voor de in de bergruimte in de jaszak aangetroffen cocaïne nu de daarin aangetroffen slikkersbollen niet zichtbaar waren. Dat verdachte daarvan wetenschap had, kan niet met voldoende mate van zekerheid worden vastgesteld.
Voorwaardelijk opzet
De rechtbank concludeert dat verdachte zich in meerdere of mindere mate bewust is geweest van de aanwezigheid van voornoemde goederen in zijn woonkamer en de vrij toegankelijke bergruimte (met uitzondering van de inhoud van de jaszak). Aan het eerste vereiste, te weten voorwaardelijk opzet op de aanwezigheid, is hiermee voldaan.
Aan het tweede vereiste, dat verdachte de beschikkingsmacht had over de goederen, is volgens de rechtbank ook voldaan. De goederen bevonden zich immers in zijn woonkamer en in zijn vrij toegankelijke bergruimte van zijn woning, en dus in zijn machtssfeer.
Conclusie
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van 46,37 gram cocaïne en 1000 gram hennepresten.
Slaapkamer medeverdachte (ruimte 8)
Om de vraag te kunnen beantwoorden of verdachte ook (voorwaardelijk) opzet heeft gehad op het voorhanden hebben van de in de slaapkamer aangetroffen goederen, is van belang hoe ver eerder genoemde onderzoeksplicht reikt. Rust op verdachte ten aanzien van de slaapkamer van zijn medeverdachte dezelfde plicht als ten aanzien van de woonkamer? De rechtbank is van oordeel dat dat in casu niet het geval is. De slaapkamer van de medeverdachte betreft immers een ruimte die tot zijn privéomgeving behoort en het is niet aan verdachte om in die slaapkamer te zoeken, laat staan in schoenendozen te kijken. De rechtbank twijfelt verder niet aan de verklaring van verdachte dat hij niet in de slaapkamer van zijn medeverdachte kwam en zodoende geen wetenschap had van de aldaar aangetroffen goederen.
Verdachte wordt aldus vrijgesproken van het voorhanden hebben van 67,41 gram cocaïne.
Vrijspraak van medeplegen
Met de raadsman is de rechtbank van oordeel, gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen, dat niet is komen vast te staan dat verdachte ten aanzien van het onder de feiten 1 en 2 ten laste gelegde nauw en bewust met een ander of anderen heeft samengewerkt, zodat verdachte zal worden vrijgesproken van het medeplegen van beide feiten.