ECLI:NL:RBAMS:2018:6371

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
10 augustus 2018
Publicatiedatum
6 september 2018
Zaaknummer
13-669022-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving na incident in restaurant

Op 10 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die zich schuldig heeft gemaakt aan aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving. De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 16 september 2017, waarbij het slachtoffer en haar vriendin na een avond uit schuil wilden gaan voor de regen in een restaurant. De verdachte heeft van deze situatie gebruik gemaakt door het slachtoffer op te sluiten en haar tegen haar wil te betasten. Tijdens de rechtszitting op 27 juli 2018 was de verdachte niet aanwezig, maar zijn raadsman, mr. G.E. Menick, voerde de verdediging. De officier van justitie, mr. R.A. Bosman, vorderde een gevangenisstraf van 6 maanden, waarvan 3 maanden voorwaardelijk. De verdediging pleitte voor een gevangenisstraf van 1 maand, met een voorwaardelijk deel van 28 dagen, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte.

De rechtbank oordeelde dat de verklaringen van het slachtoffer en getuigen, ondanks enkele inconsistenties, in de kern betrouwbaar waren. De verdachte had zelf ook verklaard dat hij het slachtoffer had betast en haar had belet om te ontsnappen. De rechtbank vond voldoende bewijs voor beide tenlastegelegde feiten en veroordeelde de verdachte tot een gevangenisstraf van 3 maanden, waarvan 2 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. De rechtbank hield rekening met de spijtbetuiging van de verdachte en het feit dat hij geen eerdere strafbare feiten had gepleegd. De uitspraak werd gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank, bestaande uit drie rechters, en is openbaar uitgesproken.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/654153-17
Datum uitspraak: 10 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1997,
verblijvende op het adres [verblijfsadres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 27 juli 2018. Verdachte was daarbij niet aanwezig, maar heeft zijn raadsman mr. G.E. Menick gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. R.A. Bosman, en van wat de raadsman van verdachte, mr. G.E. Menick, naar voren heeft gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
1. Feitelijke aanranding van de eerbaarheid van [slachtoffer] , op 16 september 2017 te Amsterdam;
2. Het opzettelijk en wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden van [slachtoffer] , op 16 september 2017 te Amsterdam.
De tekst van de precieze tenlastelegging is opgenomen in bijlage I bij het vonnis.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat beide tenlastegelegde feiten bewezen moeten worden verklaard. De officier van justitie heeft daarbij opgemerkt dat de verklaring van verdachte van doorslaggevende betekenis is. Verdachte heeft bij de politie namelijk verklaard dat hij aangeefster [slachtoffer] (hierna: [slachtoffer] ) heeft aangeraakt zonder dat [slachtoffer] dit zelf wilde. Verdachte verklaart tevens dat hij de vriendin van [slachtoffer] naar buiten heeft geduwd en [slachtoffer] vervolgens heeft vastgepakt. [slachtoffer] kon geen kant op, waardoor de officier van justitie tot de conclusie komt dat [slachtoffer] door verdachte wederrechtelijk van haar vrijheid is beroofd en aldus ook het tweede feit kan worden bewezen.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van de aan hem tenlastegelegde feiten. Daarbij heeft de raadsman betoogd dat de verklaringen van de verschillende getuigen op veel punten niet met elkaar overeenkomen en dat de getuigen ook veel verklaren over gebeurtenissen die zij zelf niet (kunnen) hebben waargenomen. De raadsman is om bovengenoemde redenen van oordeel dat de verklaringen van [slachtoffer] en de getuigen [getuige 1] (hierna: [getuige 1] ) en [getuige 2] (hierna: [getuige 2] ) niet betrouwbaar zijn.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte wordt voor beide tenlastegelegde feiten veroordeeld. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
Hoewel de rechtbank constateert dat de verklaringen [slachtoffer] , [getuige 1] en [getuige 2] op enkele punten niet helemaal consistent zijn, komen deze in de kern op hetzelfde neer, namelijk dat [slachtoffer] door verdachte tegen haar wil is betast en ook tegen haar wil is vastgehouden. De tegenstrijdigheden zijn niet van zodanige aard dat de rechtbank reden heeft om te twijfelen aan de aangifte en de getuigenverklaringen.
Daar komt bij dat de verklaring van verdachte de aangifte en getuigenverklaringen op essentiële punten ondersteunt. Verdachte heeft namelijk zelf ook verklaard dat hij de twee meisjes heeft betast, terwijl zij dat niet wilden. Daarnaast verklaart hij dat hij eerst beide meisjes heeft belet om weg te gaan en dat hij even later, toen één van de meisjes buiten was, de deur dicht heeft gedaan waardoor dat meisje niet meer naar binnen kon. Dat de deur inderdaad op slot was, vindt zijn bevestiging in het feit dat naderhand is geconstateerd dat het slot kapot was, wat het gevolg moet zijn geweest van het intrappen van de dichte deur door [getuige 2] . Vervolgens heeft verdachte, zo verklaart hij zelf, het andere meisje – dit moet [slachtoffer] zijn geweest – weg van de deur en naar achteren richting de keuken geduwd, met de bedoeling iets te proberen tegen haar wil. Naar het oordeel van de rechtbank is daarmee voldoende aannemelijk geworden dat [slachtoffer] het restaurant niet kon verlaten, terwijl haar vriendin ook nog eens buitengesloten was, waardoor zij [slachtoffer] niet te hulp kon schieten. Deze omstandigheden samengenomen maken dat sprake is van wederrechtelijke vrijheidsberoving van [slachtoffer] .

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte:
ten aanzien van feit 1:
op 16 september 2017 te Amsterdam, door geweld of andere feitelijkheden, [slachtoffer] heeft gedwongen tot het dulden van ontuchtige handelingen, bestaande uit het strelen en aanraken van de borsten en billen van die [slachtoffer] , bestaande dat geweld of die feitelijkheden hierin dat verdachte
  • De vriendin van die [slachtoffer] de deur uit heeft geduwd, waardoor die [slachtoffer] alleen met verdachte achterbleef, en
  • Vervolgens de deur op slot heeft gedraaid, waardoor die [slachtoffer] de ruimte niet kon verlaten, en
  • Die fysiek niet tegen verdachte opgewassen [slachtoffer] bij de arm heeft gepakt en heeft vastgehouden en heeft meegetrokken en die [slachtoffer] in een hoek heeft geduwd.
ten aanzien van feit 2:
op 16 september 2017 te Amsterdam, opzettelijk [slachtoffer] wederrechtelijk van de vrijheid heeft beroofd en beroofd gehouden, door
  • De vriendin van die [slachtoffer] de deur uit te duwen, waardoor die [slachtoffer] alleen met verdachte achterbleef, en
  • Vervolgens de deur op slot te draaien, waardoor die [slachtoffer] de ruimte niet kon verlaten, en
  • Die fysiek niet tegen opgewassen [slachtoffer] bij de arm te pakken en vast te houden en mee te trekken en die [slachtoffer] in een hoek te duwen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.Motivering van de straf

5.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar onder 1. en 2. bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van voorarrest, waarvan 3 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.
5.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft de rechtbank verzocht rekening te houden met de persoonlijke omstandigheden van zijn cliënt. De raadsman heeft gepleit voor een gevangenisstraf van 1 maand met aftrek van voorarrest, waarvan 28 dagen voorwaardelijk. Deze straf zou er, gezien de duur van het voorarrest, feitelijk op neerkomen dat de onvoorwaardelijke gevangenisstraf niet langer is dan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan aanranding en wederrechtelijke vrijheidsberoving. Het slachtoffer en haar vriendin liepen ’s nachts na het uitgaan over straat en wilden schuilen voor de regen in restaurant [naam restaurant] . Verdachte heeft van deze situatie gebruik gemaakt om het slachtoffer op te sluiten en haar te betasten tegen haar wil. Hiermee heeft verdachte een inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer. Uit het dossier blijkt dat het slachtoffer naderhand erg overstuur was. Het feit moet voor haar zeer beangstigend zijn geweest en het is daarnaast de vraag wat er met haar zou zijn gebeurd als [getuige 2] de deur niet zou hebben ingetrapt. Het komt niet door verdachte dat de aanranding is beëindigd.
Uit het strafblad van verdachte van 5 juli 2018 blijkt niet dat hij eerder in aanraking is geweest met politie en justitie. Ook na het plegen van deze feiten hebben zich geen nieuwe incidenten voorgedaan. Daarnaast heeft verdachte vanaf het begin openheid van zaken gegeven en spijt betuigd. Uit het dossier blijkt dat hij inzicht heeft in zijn gedrag. Hij weet dat het gebruik van alcohol hem in negatieve zin beïnvloedt.
Ten nadele van de verdachte constateert de rechtbank dat hij niet ter terechtzitting aanwezig is om verantwoording af te leggen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op alle hiervoor genoemde omstandigheden aanleiding bestaat bij de straftoemeting af te wijken van wat de officier van justitie heeft gevorderd. Aan verdachte zal een aanzienlijk lagere gevangenisstraf worden opgelegd. De rechtbank ziet aanleiding om een groot deel van deze straf voorwaardelijk op te leggen. De ernst van het feit maakt echter dat de rechtbank een geheel voorwaardelijke gevangenisstraf niet passend acht.

6.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 56, 246 en 282 van het Wetboek van Strafrecht.

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Voortgezette handeling van:
feitelijke aanranding van de eerbaarheid
opzettelijk iemand wederrechtelijk van de vrijheid beroven en beroofd houden
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot
een gevangenisstraf van 3 (drie) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot 2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een proeftijd van 2 (twee) jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Gelast de teruggaveaan [slachtoffer] van een BH met goednummer 5452367.
Heft op het bevel tot schorsing van de voorlopige hechtenis.Deze beslissing is afzonderlijk geminuteerd.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. W.M.C. van den Berg en E.G. Fels, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.S. Janse van Mantgem en A.D.N. Tool, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 10 augustus 2018.