ECLI:NL:RBAMS:2018:6303

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
5 september 2018
Publicatiedatum
3 september 2018
Zaaknummer
AWB - 17 _ 7000
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Besluit tot weigering van openbaarmaking van documenten op grond van de Wet openbaarheid bestuur in het kader van asielprocedures

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 5 september 2018 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser zonder vaste woon- of verblijfplaats en de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser had op 10 juli 2017 verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op vergunningverleningen in asielprocedures, op basis van de Wet openbaarheid van bestuur (Wob). Het primaire besluit van de staatssecretaris op 18 september 2017 weigerde dit verzoek, en het bezwaar van de eiser werd bij het bestreden besluit van 13 november 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank heeft zich ambtshalve de vraag gesteld of zij bevoegd was om kennis te nemen van het beroep, gezien het ontbreken van een woonplaats in Nederland. Uiteindelijk heeft de rechtbank besloten om het beroep inhoudelijk te behandelen.

De rechtbank heeft de vertrouwelijke documenten, waarvan openbaarmaking was geweigerd, in het onderzoek betrokken. De eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en dat hij geen bezwaar heeft tegen het anonimiseren van de documenten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de persoonlijke levenssfeer van de betrokken vreemdelingen in geding is en dat de staatssecretaris zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer zwaarder weegt dan het belang van openbaarmaking. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de weigering van openbaarmaking op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob gerechtvaardigd is.

De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard en geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen zijn op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Bestuursrecht
zaaknummer: AMS 17/7000

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 5 september 2018 in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser

(gemachtigde: mr. F.L.M. van Haren),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S. Raterink).

Procesverloop

Bij besluit van 18 september 2017 (het primaire besluit) heeft verweerder beslist op het verzoek van eiser op grond van de Wet openbaarheid bestuur (Wob).
Bij besluit van 13 november 2017 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft de documenten waarvan openbaarmaking is geweigerd, overgelegd met een beroep op artikel 8:29 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft de toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 juni 2018.
Eiser heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek is ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. Eiser heeft geen vaste woon- of verblijfplaats. De rechtbank ziet zich hierom ambtshalve voor de vraag gesteld of zij bevoegd is kennis te nemen van het beroep. Als de indiener van het beroepschrift geen woonplaats in Nederland heeft, is namelijk de rechtbank bevoegd binnen het rechtsgebied waarvan het bestuursorgaan zijn zetel heeft. Daarom is niet de rechtbank Amsterdam maar de rechtbank Den Haag, waar verweerder zijn zetel heeft, bevoegd. Op de zitting is dit met partijen besproken. Partijen hebben verzocht om het beroep te behandelen. Om proces-economische redenen zal de rechtbank zich daarom niet onbevoegd verklaren, maar het beroep inhoudelijk behandelen.
2.1.
Eiser heeft op 10 juli 2017 om toezending verzocht op grond van de Wob van de minuten die bij vier specifieke vergunningverleningen vervolgaanvragen asiel horen.
2.2.
Bij besluit van 18 juli 2017 heeft verweerder dit verzoek afgewezen op grond van de Wet bescherming persoonsgegevens (Wbp). Het door eiser hiertegen gemaakte bezwaar is op 18 september 2017 gegrond verklaard, omdat zijn verzoek ten onrechte is getoetst aan de Wbp. Dit had de Wob moeten zijn. Verweerder heeft hierbij ook aangegeven dat per separaat besluit alsnog op het verzoek van eiser zal worden beslist.
2.3.
Bij het primaire besluit van 18 september 2017 heeft verweerder het verzoek van eiser om openbaarmaking van de door eiser verzochte minuten geweigerd, op grond van artikel 10, eerste lid, onder d (persoonsgegevens) en artikel 10, tweede lid, onder e (bescherming persoonlijke levenssfeer) en g, (onevenredige bevoor- of benadeling) van de Wob.
2.4.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en het primaire besluit gehandhaafd.
3. Eiser heeft aangevoerd dat het bestreden besluit ondeugdelijk is gemotiveerd en onvoldoende zorgvuldig tot stand is gekomen. Eiser heeft er geen bezwaar tegen als verweerder in geval van inwilliging van het Wob-verzoek daarbij v-nummers, identiteit en zelfs nog meer gegevens weglakt met betrekking tot de privacy. De gemachtigde van eiser zal dan te zijner tijd de enige persoon zijn die de geanonimiseerde gegevens kan duiden met de gegevens die al bij de gemachtigde voorhanden zijn, het gaat immers om cliënten van eisers gemachtigde. Gelet op de geanonimiseerde gegevens zal voor het grote publiek de identiteit van deze personen niet te duiden zijn. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser het doel van het Wob-verzoek nogmaals benadrukt. De minuten die door eiser worden gevraagd zien op cliënten van de gemachtigde van eiser. Het gaat om religieuze en etnische Sikhs afkomstig uit Afghanistan. Aan deze personen zijn verblijfsvergunningen verleend en deze beslissingen zijn later bestempeld als “ambtelijke misslagen”. Eiser wenst openbaarmaking van de minuten om aan te tonen dat het hier geen ambtelijke misslagen betreft.
4. De rechtbank heeft met toepassing van artikel 8:29, vijfde lid, van de Awb kennis genomen van de door verweerder overgelegde vertrouwelijke minuten.
5.1.
Tussen partijen is onder meer in geschil of verweerder openbaarmaking van de minuten in zijn geheel heeft kunnen weigeren op grond van artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
5.2.
Eiser heeft verzocht om openbaarmaking van documenten die betrekking hebben op met naam geduide vreemdelingen, niet zijnde eiser. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser bevestigd dat hij geen bezwaar heeft tegen anonimiseren van de minuten en dat hij uit de documenten wel kan opmaken op welke cliënt welk document betrekking heeft. Het is echter eiser die heeft verzocht om openbaarmaking van deze documenten, niet zijn gemachtigde. Niet is betwist dat eiser zelf ook bekend is met meerdere specifieke gegevens over de betrokken personen. Met verweerder is de rechtbank dan ook van oordeel dat anonimiseren van de betreffende documenten dan zinledig is, aangezien uitsluitend gevraagd is om openbaarmaking van informatie betreffende bepaalde personen. Gelet hierop is de persoonlijke levenssfeer van de betrokken personen in geding.
5.3.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat aan het belang van de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer in dit geval doorslaggevend gewicht toekomt. Hierbij wordt in aanmerking genomen dat het recht op openbaarmaking op grond van de Wob uitsluitend het publieke belang van een goede en democratische bestuursvoering dient. Bij de te verrichten belangenafweging wordt het algemene of publiekelijke belang bij openbaarmaking van de gevraagde informatie afgezet tegen de door de weigeringsgronden te beschermen belangen. Het belang/doel dat eiser stelt te hebben, namelijk aantonen dat er geen sprake is van ambtelijke misslagen, is geen belang dat afzonderlijk in het kader van de Wob wordt betrokken bij het verrichten van een afweging tussen het algemene of publieke belang bij openbaarmaking en de door de weigeringsgronden te beschermen belangen.
6. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen kunnen de overige gronden waarop openbaarmaking van de minuten is geweigerd onbesproken blijven. Artikel 10, tweede lid, onder e, van de Wob is een zelfstandig dragende weigeringsgrond en staat reeds aan openbaarmaking van de minuten in de weg.
7. Dit betekent dat het beroep ongegrond is.
8. Ten overvloede wijst de rechtbank er nog op dat verweerder ter zitting heeft aangegeven dat eiser in de vreemdelingenrechtelijke procedures op grond van artikel 3:48 van de Awb zou kunnen vragen om de motivering van de inwilliging van de verblijfsaanvragen.
9. Voor een proceskostenveroordeling dan wel vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.J. Koene, rechter, in aanwezigheid van J.G.J. Geerlings, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 5 september 2018.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.