ECLI:NL:RBAMS:2018:6231

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
13/701245-17 (A) + 13/706312-17 (B) + 13/706495-17 (C)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Meervoudige strafzaak tegen verdachte wegens fietsendiefstallen met braak

In deze strafzaak, behandeld door de Rechtbank Amsterdam op 29 augustus 2018, is de verdachte beschuldigd van vier fietsendiefstallen, waarbij in drie gevallen het slot is opengebroken. De rechtbank heeft de zaken, die onder verschillende parketnummers zijn ingediend, gevoegd behandeld. Tijdens de zitting op 15 augustus 2018 heeft de officier van justitie, mr. A. van de Venn, de vordering tot bewezenverklaring van de feiten ingediend. De verdediging, vertegenwoordigd door mr. A.W.J. van Galen, heeft zich op het standpunt gesteld dat niet alle feiten bewezen kunnen worden, met name in zaak C, waar verdachte zou hebben verklaard dat hij de fiets van een kennis had geleend.

De rechtbank heeft vastgesteld dat verdachte in zaak A onder 1 en 3 en in zaak B primair de feiten heeft bekend. De rechtbank achtte deze feiten bewezen op basis van het bewijs in het dossier, waaronder aangiftes en verklaringen van verbalisanten. In zaak C werd verdachte vrijgesproken, omdat niet bewezen kon worden dat hij de fiets had gestolen. De rechtbank oordeelde dat verdachte niet wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was.

De rechtbank heeft de strafmaat bepaald op 60 dagen gevangenisstraf, waarvan 20 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren. Daarnaast werd een schadevergoeding van €20,00 toegewezen aan benadeelde partij [slachtoffer 1] voor de materiële schade aan zijn fiets. De rechtbank heeft de vordering tot tenuitvoerlegging van een eerdere voorwaardelijke straf afgewezen, omdat verdachte sinds zijn schorsing in de huidige zaak 10 maanden in een kliniek heeft gezeten en een kans moet krijgen om zich te bewijzen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/701245-17 (A) + 13/706312-17 (B) + 13/706495-17 (C) + 13/701937-15 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1960,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres
[BRP-adres] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2018.
De rechtbank heeft de zaken, die bij afzonderlijke dagvaardingen onder de bovenvermelde parketnummers zijn aangebracht, gevoegd. Deze zaken worden hierna als respectievelijk zaak A, zaak B en zaak C aangeduid.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. van de Venn en van wat verdachte en zijn raadsman mr. A.W.J. van Galen naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

Aan verdachte is – kort gezegd – ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan
Zaak A:
1. Medeplegen van diefstal van een fiets van [slachtoffer 1] door met een tang het slot open te knippen, gepleegd op 15 februari 2017 te Amsterdam;
2.
Primair: Diefstal van een lokfiets van de politie-eenheid Amsterdam door met een schaar het slot open te breken, gepleegd op 7 mei 2017 te Amsterdam;
Subsidiair: Heling;
3. Diefstal van een fiets van de politie-eenheid Amsterdam door met een schaar het slot open te breken, gepleegd op 1 mei 2017 te Amsterdam;
Zaak B:
Primair: Diefstal van een fiets van de politie-eenheid Amsterdam door met een schaar het slot open te breken, gepleegd op 24 april 2017 te Amsterdam;
Subsidiair: Heling;
Zaak C:
Primair: Diefstal van een fiets van [slachtoffer 2] door het slot te forceren, gepleegd op 13 april 2017 te Amsterdam;
Subsidiair: Heling.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in bijlage I die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Waardering van het bewijs

3.1
Het standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van zowel de in zaak A (primair) ten laste gelegde feiten als het in zaak B primair en het in zaak C subsidiair ten laste gelegde feit.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van feit 1 en 3 in zaak A en in zaak B geen verweer gevoerd.
Ten aanzien van feit 2 in zaak A is bepleit dat de diefstal van de fiets bewezen kan worden, maar niet dat dit is gebeurd door middel van braak. Verdachte moet daarvan partieel worden vrijgesproken.
Ten aanzien van zaak C is aangevoerd dat zowel de diefstal als de heling van de fiets niet bewezen kan worden. Verdachte heeft verklaard dat hij een fiets van een kennis heeft geleend en dat hij niet wist dat de fiets was gestolen. Als je een fiets leent, kan je niet van iemand verwachten dat diegene zich afvraagt waar de fiets vandaan komt. Daarnaast was aan het uiterlijk van de fiets niet af te zien dat de fiets was gestolen. Verdachte moet van dit feit geheel worden vrijgesproken.
3.3
Het oordeel van de rechtbank
Verdachte heeft het in zaak A onder 1 en 3 ten laste gelegde en het in zaak B primair ten laste gelegde bekend. De rechtbank acht deze feiten, mede gelet op het overige bewijs in het dossier (waaronder de aangiftes en de bevindingen van verbalisanten), bewezen. Nu de verdediging hiervoor ook geen vrijspraak heeft bepleit, zal de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, voor deze feiten volstaan met een opgave van bewijsmiddelen in bijlage II.
Vrijspraak van het in zaak C ten laste gelegde
Met de officier van justitie en de raadsman is de rechtbank van oordeel dat niet bewezen kan worden dat verdachte de fiets heeft gestolen. De rechtbank vindt, net als de raadsman, dat heling eveneens niet bewezen kan worden. Op de fiets waren namelijk geen braaksporen te zien en evenmin was het hoefijzerslot verbroken. Kortom, aan de fiets was niet te zien dat deze van diefstal afkomstig was. Daarnaast was verdachte in het bezit van de fietssleutels. Weliswaar heeft verdachte wisselende verklaringen afgelegd over hoe hij aan de fiets kwam en kunnen er vragen worden gesteld bij zijn huidige verklaring – inhoudende dat hij de fiets van een kennis heeft geleend – maar dit is onvoldoende om te kunnen vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de fiets van diefstal afkomstig was. Verdachte wordt dan ook integraal vrijgesproken van het in zaak C ten laste gelegde.
Nadere bewijsoverwegingen in zaak A – feit 2
Op 8 mei 2017 zien verbalisanten verdachte op een lokfiets van de politie rijden. Op het moment dat zij verdachte aanhouden zit het rode hangslot, waarmee de fiets door de politie was vastgezet, niet meer om de fiets. Om de fiets zit alleen een niet afgesloten ‘blank’ kettingslot. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de fiets bij ‘het voetbalveld’ op de Transformatorweg zag staan zonder dat de fiets was afgesloten en dat hij de fiets toen heeft gestolen. Nu uit het dossier niet blijkt dat verdachte het origineel geplaatste slot heeft open gebroken of geforceerd acht de rechtbank alleen de eenvoudige diefstal bewezen. Verdachte wordt partieel vrijgesproken van het gedeelte van de tenlastelegging dat ziet op braak.

4.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in bijlage II opgenomen bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Zaak A
1.
omstreeks 15 februari 2017 te Amsterdam, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (dames)fiets, toebehorend aan [slachtoffer 1] , waarbij hij, verdachte, en zijn mededader zich de toegang tot die fiets hebben verschaft en die weg te nemen fiets onder hun bereik hebben gebracht door met een tang, een slot van die fiets open te knippen, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
2. Primair
omstreeks 7 mei 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een zwarte lokfiets (van het merk Pegasus), toebehorende aan de Politie Eenheid Amsterdam;
3.
op 1 mei 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een (heren)fiets, merk Pelikaan, toebehorend aan de politie eenheid Amsterdam, waarbij hij, verdachte, die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door met een schaar, een slot van die fiets open te breken, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan;
Zaak B - primair
op 24 april 2017 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een fiets, merk Cortina U1, toebehorend aan de politie eenheid Amsterdam, waarbij hij, verdachte, die weg te nemen fiets onder zijn bereik heeft gebracht door met een schaar en/of een nijptang en/of een steeksleutel, een slot van die fiets te forceren, zulks terwijl tijdens het plegen van voornoemd misdrijf nog geen vijf jaren waren verlopen sedert een vroegere veroordeling van de verdachte/schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf welke in kracht van gewijsde was gegaan.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

6.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

7.Motivering van de straf

7.1
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar in zaak A onder 1, 2 primair en 3 bewezen geachte feiten en voor het door haar in zaak B primair en in zaak C subsidiair bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 65 dagen, met aftrek van voorarrest, waarvan 22 dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van 2 jaren.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft aangegeven dat hij de eis van de officier van justitie passend vindt, zolang het onvoorwaardelijke deel van de straf gelijk is aan het aantal dagen dat verdachte in voorarrest heeft doorgebracht. Verder heeft hij verzocht om in de strafmaat rekening te houden met het gegeven dat verdachte zijn plek in de woonvoorziening kwijt kan raken als hij langer dan een maand vast moet zitten.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich in een relatief korte periode schuldig gemaakt aan vier fietsendiefstallen, waarbij hij in drie van de gevallen ook het slot heeft open gebroken. Diefstal is een ergerlijk feit, dat naast schade vaak veel hinder veroorzaakt voor de gedupeerden. Zo heeft benadeelde [slachtoffer 1] zijn kapot gemaakte fietsslot moeten laten maken. In het algemeen wekt diefstal ook gevoelens op van onrust en onveiligheid bij de benadeelden. Uit het strafblad van verdachte van 19 juli 2018 blijkt dat hij al vele malen eerder is veroordeeld voor (fietsen)diefstallen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het rapport van Reclassering Inforsa van 20 juli 2017, opgemaakt door R. Snater. Het rapport houdt – zakelijk weergegeven – het volgende in:
Betrokkene is sinds lange tijd harddrugsgebruiker. Het is ook vanuit deze hoedanigheid dat hij delicten pleegt. De begeleiding is verschoven naar het beheersbaar maken van de verslaving, het structureren van de leefstijl en het mogelijk verminderen van recidive. Betrokkene woont binnen een maatschappelijke opvang waar middelengebruik gedoogd wordt en hij doet dagbesteding. Voorts is sprake van ambulante GGZ begeleiding voor zijn verstandelijke beperking en psychische problematiek. Door de GGZ en de Reclassering is hij binnen het huidige schorsingstoezicht aangemeld voor een langdurige opname bij een SGLVG-kliniek (Sterk Gedragsgestoord Licht Verstandelijk Gehandicapt).
Op de zitting heeft de rechtbank D. Bloch van de Reclassering als getuige-deskundige gehoord. Zij heeft het rapport aangevuld en verklaard dat verdachte 10 maanden in de SGLVG-kliniek heeft gezeten en dat hij 6 weken geleden (voortijdig) uit de kliniek is ontslagen. De kliniek heeft aangegeven dat verdachte wel is gestopt met het gebruik van harddrugs, maar dat hij niet is gestopt met het gebruik van softdrugs. Sindsdien is hij naar [instelling] gegaan, een woonvoorziening voor dak- en thuislozen met psychische problematiek. Deze woonvoorziening past goed bij hem en hij vindt de setting zelf ook prettig. Daarnaast heeft verdachte ook dagbesteding bij het Leger des Heils. Bloch heeft aangegeven dat de Reclassering – gelet op het al bewandelde traject – geen meerwaarde meer ziet in het opleggen van bijzondere voorwaarden zoals een meldplicht of een behandelverplichting. Verdachte zit volgens haar op dit moment goed ingebed in de zorg.
Bij het bepalen van de strafmaat is tot slot gekeken naar de oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) [1] .
Alles afwegende komt de rechtbank tot de volgende straf. Aan verdachte wordt een gevangenisstraf opgelegd voor de duur van 60 dagen (met aftrek van het voorarrest), waarvan 20 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren. Gelet op het advies van getuige-deskundige D. Bloch, zullen aan verdachte geen bijzondere voorwaarden worden opgelegd.

8.Ten aanzien van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

De benadeelde partij [slachtoffer 1] vordert € 105,00 aan materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade tot de dag van de algehele voldoening.
De officier van justitie heeft gevorderd dat het bedrag volledig wordt toegewezen en dat daarbij de schadevergoedingsmaatregel wordt opgelegd.
De raadsman heeft verzocht om alleen de reparatiekosten van slot van € 20,00 toe te kennen. De overige opgegeven schade is onvoldoende onderbouwd en het past ook niet bij de handelingen die verdachte bij de fiets heeft verricht. Enkel duw- en trekwerk kan de opgegeven schade niet verklaren.
Vast staat dat aan de benadeelde partij door het in zaak A onder 1 bewezen verklaarde rechtstreeks materiële schade is toegebracht. In de aangifte heeft de benadeelde aangegeven dat zijn fiets met een beugelslot was vastgemaakt. De reparatiekosten voor dit slot ad € 20,00 zijn dan ook voor toewijzing vatbaar. De benadeelde partij zal voor het overige (de reparatiekosten van een kettingkast ad € 20,00, een tandwiel ad € 15,00 en een achterwiel ad € 50,00) niet-ontvankelijk worden verklaard in de vordering. De behandeling van de vordering levert voor dit deel een onevenredige belasting van het strafgeding op omdat de vordering onvoldoende is onderbouwd en het toelaten van nadere bewijslevering zou betekenen dat de behandeling van de strafzaak moet worden aangehouden. Er is onvoldoende gebleken hoe de door verdachte verrichte handelingen schade aan een tandwiel of een achterband kunnen veroorzaken. De benadeelde partij kan het resterende deel van zijn vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De rechtbank concludeert dat de vordering tot materiële schade tot een bedrag van in totaal € 20,00 zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade, te weten 15 februari 2017, tot de dag van de algehele voldoening.
Ten aanzien van de schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal de hierna te noemen schadevergoedingsmaatregel opleggen, aangezien verdachte jegens het slachtoffer [slachtoffer 1] , naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door het in zaak A onder 1 bewezen geachte feit is toegebracht. De rechtbank waardeert deze op een bedrag van € 20,00 (twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de dag van het ontstaan van de schade (15 februari 2017) tot de dag van de algehele voldoening.

9.Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 21 februari 2017 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/701937-15, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van. 18 mei 2015 van de rechtbank Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Ook bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden.
De rechtbank zal de vordering tot tenuitvoerlegging van de voorwaardelijke straf afwijzen. Verdachte is sinds zijn schorsing in de huidige zaak 10 maanden opgenomen geweest in een kliniek. De rechtbank vindt dat hij een kans moet krijgen om zich te bewijzen en het terugsturen naar de gevangenis voor het uitzitten van de voorwaardelijke straf vindt de rechtbank nu niet passend. De rechtbank zal de proeftijd ook niet verlengen. In het strafblad van 19 juli 2018 staat vermeld dat de proeftijd van de voorwaardelijke straf op 12 november 2017 was geëindigd. Aangezien een beslissing tot verlenging van de proeftijd in de zin van artikel 14f, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht slechts gedurende de proeftijd gegeven kan worden, is verlenging van de proeftijd niet langer mogelijk.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 43a, 57, 310 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het in zaak C ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het in zaak A onder 1, 2 primair en 3 ten laste gelegde en het in zaak B primair ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert als juridische kwalificatie op:
Ten aanzien van zaak A – feit 1:
Diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan.
Ten aanzien van zaak A – feit 2 primair:
Diefstal.
Ten aanzien van zaak A – feit 3 en zaak B primair:
Diefstal, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van verbreking, terwijl tijdens het plegen van het misdrijf nog geen vijf jaren zijn verlopen sedert een vroegere veroordeling van de schuldige tot gevangenisstraf wegens een daaraan soortgelijk misdrijf in kracht van gewijsde is gegaan, meermalen gepleegd.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
60 (zestig) dagen.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
20 (twintig) dagen, van deze gevangenisstraf
nietzal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijd van 2 (twee) jarenvast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast indien veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit schuldig maakt.
Wijst de vordering van
[slachtoffer 1], wonende te Amsterdam, toe tot € 20,00 (twintig euro), te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 februari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening.
Veroordeelt verdachte tot betaling van het toegewezen bedrag aan [slachtoffer 1] voornoemd.
Veroordeelt verdachte verder in de kosten door de benadeelde partij gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
Bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in zijn vordering.
Legt verdachte de verplichting op ten behoeve van [slachtoffer 1] , € 20,00 (twintig euro) aan de Staat te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover vanaf het moment van het ontstaan van de schade (15 februari 2017) tot aan de dag van de algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal wordt deze betalingsverplichting door hechtenis van 1 (één) dag vervangen. De toepassing van die hechtenis heft de hiervoor opgelegde verplichting niet op.
Bepaalt dat, indien en voor zover verdachte aan een van de genoemde betalingsverplichtingen heeft voldaan, daarmee de andere is vervallen.
Wijst afde vordering tot tenuitvoerlegging in de zaak met parketnummer 13/701937-15.
Heft op het - geschorste - bevel tot voorlopige hechtenis.
Dit vonnis is gewezen door
mr. R.A. Sipkens, voorzitter,
mrs. A.W.C.M. van Emmerik en A.C.J. Klaver, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. M. van der Mark en N.A. Nowotny, griffiers,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2018.

Voetnoten

1.De oriëntatiepunten zijn in het leven geroepen om de rechter een handvat te bieden en bij te dragen aan gelijke straffen in gelijke gevallen. De rechter is er niet aan gebonden.