ECLI:NL:RBAMS:2018:6220

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
4 juni 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/646727/HA RK 18/125
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing wrakingsverzoek tegen kinderrechter in omgangszaak

In deze zaak heeft de Rechtbank Amsterdam op 4 juni 2018 een wrakingsverzoek afgewezen dat was ingediend door verzoeker, die zich niet kon vinden in de procesvoering van de kinderrechter, mr. E.M. Devis. Verzoeker stelde dat de rechter partijdig was en hem niet de kans had gegeven om zijn standpunt naar voren te brengen tijdens de zitting van 12 april 2018. De rechtbank heeft vastgesteld dat de rechter een processuele beslissing had genomen door bepaalde producties niet toe te laten, en dat deze beslissing niet voortkwam uit vooringenomenheid. De rechtbank oordeelde dat de rechter voldoende ruimte had om de zaak te behandelen en dat de opmerkingen over de rol van de vrouw als primaire hechtingsfiguur niet als partijdig konden worden beschouwd. De rechtbank concludeerde dat de vrees van verzoeker voor partijdigheid niet objectief gerechtvaardigd was en dat er geen schijn van partijdigheid aanwezig was. Het verzoek tot wraking werd dan ook afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 20 april 2018 ingekomen en onder rekestnummer
C/13/646727/HA RK 18/125 ingeschreven verzoek van:
[verzoeker] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
gemachtigde: mr. I. Lieberwerth,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. E.M. Devis, kinderrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
  • het schriftelijke wrakingsverzoek ingekomen op 20 april 2018;
  • de schriftelijke reactie van de rechter;
  • het proces-verbaal van de behandeling ter terechtzitting met gesloten deuren van 12 april 2018;
  • de e-mail van 26 april 2018 van mr. H.A. van Hapert, de advocaat van de wederpartij (de ex-partner van verzoeker, hierna te noemen: de vrouw) naar aanleiding van het wrakingsverzoek;
  • de brief van de gemachtigde van verzoeker aan de griffier van de rechter van 22 mei 2018 naar aanleiding van de toezending van het proces-verbaal;
  • een ongedateerde brief van verzoeker aan de gemachtigde van verzoeker.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 24 mei 2018, waar de rechtbank verzoeker, zijn gemachtigde en de rechter heeft gehoord. De gemachtigde van de vrouw is in de gelegenheid gesteld enige opmerkingen te maken. De rechter was vergezeld door haar teamvoorzitter, mr. J.M. van Hall.

2.De feiten

2.1
Verzoeker en de vrouw hebben van juli 2015 tot augustus 2017 een affectieve relatie gehad. Uit deze relatie is op [ ] hun zoon [ ] geboren. Verzoeker heeft op 2 maart 2018 bij de rechtbank een verzoek ingediend tot vaststelling van een zorgregeling inhoudende dat [ ] conform een 50/50 co-ouderschapsregeling verzorgd zal worden waarbij rekening wordt gehouden met de reguliere schoolvakanties en de wisselende vliegroosters van de vrouw. Deze zaak is bij de rechter in behandeling onder zaaknummer C/13/644512 / FA RK 18/1479. Op 12 april 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden.
2.2
Blijkens het proces-verbaal van deze mondelinge behandeling heeft de advocaat van de vrouw bezwaar gemaakt tegen de door de advocaat van verzoeker op 11 april 2018 in het geding gebrachte producties 6 tot en met 15. Dit betreffen verklaringen van de huisarts, het consultatiebureau, de kinderpraktijk en de kraamverpleegster die bij brief van 9 april 2018 aan de rechtbank zijn toegestuurd en een verklaring van de werkgever van verzoeker die bij faxbrief van 10 april 2018 aan de rechtbank is toegezonden. Volgens de advocaat van de vrouw hadden de producties veel eerder ingediend kunnen worden. Blijkens het proces-verbaal is vervolgens namens de advocaat van verzoeker aangevoerd dat:
“na ontvangst van het verweerschrift heb ik zo snel mogelijk de stukken verzameld die relevant zijn. Gelet op het verschil in standpunten vind ik het van belang dat u kennis kunt nemen van deze producties. In de brief van de rechtbank is een inleveringstermijn van 10 dagen genoemd maar in het landelijk procesreglement staat geen termijn en kan zelfs ter zitting nog stukken overgelegd worden. Uit stukken blijkt dat het anders zit dan de moeder aangeeft.”Namens de advocaat van de moeder is aangevoerd dat:
“Het gaat om een goede voorbereiding. De vader heeft iemand op valselijke manier benaderd. Als ik een soortgelijk verslag zie wil ik uitzoeken hoe het zit en in hoeverre de verklaring klopt. Ik heb cliënt gebeld voor overleg maar vanwege de achtergrondgeluiden van het kind kon ik haar hierover niet spreken.De advocaat van verzoeker heeft aangevoerd dat:
“Er wordt gelijk een label geplakt aan de vader. Het is niet in het belang van het kind als advocaten een bepaalde kwalificatie aan partijen geven. Ik maak daar bezwaar tegen. Er zitten producties bij die op 9 april al zijn toegestuurd. Er moet voor de advocaat een moment zijn geweest om dit te bespreken met de moeder.”De rechter heeft als haar beslissing meegedeeld:
“dat zij gelet op de bij verweerschrift overgelegde mail van praktijk [ ] de advocaat van de moeder kan volgen in zijn standpunt dat hij hier verder onderzoek naar had willen doen. De WhatsApp gesprekken worden in de procedure toegelaten nu de moeder erkent dat zij deze gesprekken met de vader heeft gevoerd. De rechter staat productie 6, 9,12 toe, productie 7,8,10,11,13,14 - waar de rechter niet over beschikt – en 15 worden niet toegelaten, nu deze te laat zijn ingediend en met name nu uit het eerder ingediende verweerschrift blijkt dat er onder een andere naam door de vader contact is gezocht met praktijk [ ]. Het indienen van deze producties had eerder gemoeten en dit had ook eerder gekund.”
2.3
Desgevraagd heeft de gemachtigde van verzoeker tijdens de behandeling van het wrakingsverzoek toegegeven dat verzoeker op de zitting van 12 april 2018 geluidsopnamen heeft gemaakt die aan de basis liggen van de brief van 22 mei 2018.

3.De gronden van het verzoek

3.1
Verzoeker heeft aan zijn verzoek het volgende ten grondslag gelegd. Voor verzoeker was het belang om de producties in te dienen groot. Het Landelijk procesreglement voor omgangszaken meldt geen termijn waarbinnen de stukken ten behoeve van de mondelinge behandeling kunnen worden overgelegd. De beslissing van de rechter om de producties, op de WhatsApp berichten na, niet te accepteren, was een processuele beslissing waarbij het beginsel van hoor en wederhoor is geschaad. De rechter heeft haar beslissing gebaseerd op de verklaringen van de kinderpraktijk die door de vrouw in het geding waren gebracht. De rechter heeft verzuimd om verzoeker de gelegenheid te geven om zijn standpunt en visie te vragen. De rechter heeft op dat moment geen enkele vraag gesteld, maar oordeelde wel ten nadele van verzoeker. Hiermee heeft de rechter in strijd gehandeld met artikel 19 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (hierna Rv). De rechter heeft daarbij blijk gegeven van vooringenomenheid door hetgeen de vrouw over de kinderpraktijk had gemeld voor waar aan te nemen en daaraan de conclusie te verbinden dat verzoeker op valselijke wijze informatie van derden had vergaard. Pas circa 30 minuten na aanvang van de mondelinge behandeling heeft de rechter verzoeker gevraagd wat zijn standpunt was naar aanleiding van hetgeen de vrouw had gesteld. Alvorens de beslissing tot weigering van de stukken werd genomen heeft verzoeker zich niet (voldoende) kunnen uitlaten. Dit is een grond tot wraking (zie bijvoorbeeld HR 5 april 2013, RvdW 2013/524).
3.2
Voorts is door de rechter de schijn gewekt van subjectieve en objectieve partijdigheid. De rechter heeft regelmatig een partijdige houding ten voordele van de vrouw ingenomen, waarbij het meerdere keren voorkwam dat de rechter de stellingen van de advocaat van de vrouw rechtstreeks overnam om die tot verzoeker te richten. Verzoeker heeft van deze in zijn ogen vooringenomenheid van de rechter een aantal feiten en omstandigheden genoemd.
3.3
Zo heeft de rechter meegedeeld dat de vrouw de primaire hechtingsfiguur van [ ] is. Zij deelde zelfs mee dat het een feit is dat moeders de primaire hechtingsfiguren van kinderen zijn. Dit is een volstrekt achterhaalde opvatting. Zij heeft daarmee de schijn van een vooringenomen standpunt ingenomen. Het gevolg hiervan was dat de rechter gedurende de gehele zitting de vrouw als primair verzorgende van [ ] tot uitgangspunt nam.
3.4
Toen het verzoek van de man aan de orde kwam om een zorgregeling vast te stellen kreeg de vrouw uitgebreid het woord om haar stelling dat hij zich eerder niet aan afspraken gehouden had te onderbouwen. Verzoeker trachtte diverse malen te reageren op deze in zijn ogen valse beschuldigingen. De rechter wilde echter eerst de vrouw horen. Vervolgens wendde de rechter zich rechtstreeks tot verzoeker met de vraag: “Hoe gaat u dit vertrouwen herstellen bij de moeder?” Wederom nam de rechter aan dat de stelling van de vrouw zondermeer juist was. Nadat verzoeker zijn visie had gegeven heeft de rechter in plaats van de vrouw te confronteren met het standpunt van verzoeker, meegedeeld dat verzoeker hiermee de boel bewust aan het frustreren was.
3.5
Nadat de rechter aan de vrouw had gevraagd wat voor omgang zij wenste, heeft de vrouw gezegd dat zij het komende jaar rust wilde maar dat zij het goed vond dat verzoeker [ ] de dagen waarop zij in het buitenland was (haar vliegdagen) zou verzorgen. De rechter zei vervolgens tegen de man: “Mevrouw zegt ik wil rust wat vindt u ervan als voorlopig één jaar de omgang tijdens de vliegdagen wordt?” Alvorens verzoeker kon antwoorden reageerde de rechter op cynische wijze: “Ik kan het wel invullen natuurlijk.” Opnieuw kreeg verzoeker niet de gelegenheid om zijn visie over te brengen. De rechter was van mening dat verzoeker geen rekening wilde houden met de belangen van de vrouw.
3.6
Nadat de vrouw haar voorstel van vier dagen omgang per veertien dagen had herhaald, gaf de rechter aan dat dit nou toch niet een voorstel was waarbij verzoeker [ ] af ten toe één keer per maand zou zien. Uit de wijze waarop de rechter dit verwoordde bleek wederom haar vooringenomenheid ten aanzien van het standpunt van de vrouw. Daarbij deelde de rechter eveneens mee dat verzoeker blij mocht zijn dat de vrouw hem [ ] acht dagen per maand “gunt”.
3.7
De ter zitting aanwezige medewerker van de Raad voor de Kinderbescherming herinnerde de rechter eraan dat dit niet in het belang van [ ] was, omdat hij verzoeker tien aaneengesloten dagen niet zou zien. De vrouw heeft toen voorgesteld dat verzoeker tijdens die dagen in staat zou worden gesteld om [ ] twee uur mee te nemen voor een wandeling. Nadat verzoeker had gezegd dat hij [ ] in die tien aaneengesloten dagen kon ophalen en dat hij dan één overnachting bij hem kon hebben, reageerde de rechter met de uitspraak: “Dit is teveel gevraagd voor deze moeder.” Het verzoek van verzoeker werd niet serieus genomen maar leidend was wat voor de vrouw kennelijk haalbaar was. De advocaat van de vrouw typeerde de houding van de man als “rupsje-nooit-genoeg”. De rechter reageerde hierop: “Ja, waarom accepteert u dat nu niet, de vrouw doet een handreiking. Waarom pakt u dat niet aan?” Vervolgens zei de rechter: “Volgens mij heeft u niet gehoord dat een overnachting voor de vrouw een brug te ver is.”
3.8
Daar waar verzoeker keer op keer kritisch werd ondervraagd, nam de rechter van de vrouw alles aan als waarheid. Verzoeker heeft bijvoorbeeld uitdrukkelijk betwist dat hij de baby-cam in de woonkamer heeft gebruikt toen hij daar niet aanwezig was. Ondanks deze uitdrukkelijke betwisting heeft de rechter aan verzoeker gevraagd, nadat de advocaat van de vrouw om excuses van verzoeker had gevraagd, waarom hij geen excuses heeft gemaakt aan de vrouw. Verzoeker kreeg het gevoel dat hij zich continu diende te verantwoorden alsof hij verdachte was.
3.9
De rechter heeft op enig moment gezegd dat zij een voorlopige uitspraak zou doen waarbij een voorlopige regeling zou worden gegeven. Verzoeker stelde voor ook een regeling vast te stellen voor de vakanties. De rechter vroeg hem op cynische wijze: “Vakanties? Welke vakanties? [ ] is pas 1,5 jaar oud.” Verzoeker is van mening dat zijn recht op een onpartijdige rechter is geschaad zowel door de persoonlijke opvatting van de rechter als de hiervoor omschreven vooringenomenheid van de rechter.

4.Het standpunt van de vrouw

Namens de vrouw is aangevoerd dat zij zich niet kan vinden in het wrakingsverzoek en dat zij van mening is dat dit dient te worden afgewezen. De rechter heeft direct bij aanvang van de zitting vooropgesteld dat enkel goed overleg tussen de ouders en een constructieve (proces)houding in het belang van [ ] was. Tijdens de gehele mondelinge behandeling heeft de rechter gebruik gemaakt van mediationtechnieken. Bijvoorbeeld door het standpunt van de een samen te vatten en dat aan de ander voor te leggen, met de vraag wat dat standpunt met de ander deed en in hoeverre de ander daarin op een bepaalde wijze wel of niet in mee kon gaan. De rechter heeft getracht op een evenwichtige wijze aan partijen aan te geven op welke wijze zij het beste tot elkaar konden komen teneinde tot rust, goed overleg en gezonde communicatie te komen. Het in onjuist dat verzoeker en zijn advocaat minder aan het woord kwamen en het is ook niet zo dat zij niet onpartijdig zouden zijn benaderd door de rechter.

5.De reactie van de rechter

5.1
De rechter heeft aangevoerd dat het wrakingsverzoek is ingegeven door de feiten en omstandigheden zoals die zich ter zitting van 12 april 2018 hebben voorgedaan. Het had op de weg van verzoeker gelegen om ter zitting of in ieder geval de dag na de zitting het verzoek tot wraking in te dienen in overeenstemming met artikel 37, eerste lid, Rv. Nu het verzoek eerst op 20 april 2018 is ingediend, dient dit niet-ontvankelijk te worden verklaard.
5.2
Subsidiair heeft de rechter aangevoerd dat er geen sprake is geweest van schending van het beginsel van hoor en wederhoor of van partijdigheid, objectief noch subjectief, zodat het verzoek dient te worden afgewezen.
5.3
Een familierechter speelt in dit soort procedures een bijzondere rol. Dat blijkt uit de professionele standaarden, maar ook uit jurisprudentie van de Hoge Raad volgt dat op de rechter in omgangszaken een zware inspanningsverplichting rust. Uit de standaarden volgt onder meer: “
De familierechter is pro-actief bij het vinden van de werkelijke problemen die bij partijen spelen en het faciliteren van partijen in het zoeken naar passende oplossingen voor hun problemen.” Deze kritische houding kan wellicht confronterend zijn, maar betekent niet dat sprake is van vooringenomenheid. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de rechter uitgebreid de tijd genomen om partijen nader tot elkaar te brengen. Daarbij heeft de rechter zich kritisch opgesteld jegens beide partijen en heeft zij gehamerd op het belang van [ ] bij een goede verstandhouding van zijn ouders.
5.4
Namens de vrouw is bezwaar gemaakt tegen het late indienen van de producties. Hierbij is met name verwezen naar de bij verweerschrift naar voren gebrachte en onderbouwde stelling dat verzoeker onder een valse naam informatie had ingewonnen bij de kinderpraktijk. Vanzelfsprekend heeft de rechter de advocaat van verzoeker hierop laten reageren. Namens verzoeker is het gestelde omtrent de kinderpraktijk niet betwist. De rechter heeft toen besloten bepaalde producties niet toe te laten. Van schending van hoor en wederhoor is geen sprake geweest en verzoeker heeft later tijdens de behandeling beaamd dat hij onder een andere naam informatie heeft ingewonnen bij de kinderpraktijk.
5.5
Dat de rechter heeft benoemd dat de vrouw de primaire hechtingsfiguur van [ ] is, is een constatering van de status quo dat [ ] bij de vrouw woont en zij de meeste zorg voor hem draagt. Het is geen waardeoordeel. Ook de Raad voor de Kinderbescherming heeft dit zo benoemd.
5.6
Verzoeker heeft een aantal voorbeelden genoemd waaruit partijdigheid zou blijken. De rechter herkent zich niet in de wijze waarop verzoeker een en ander heeft verwoord. In zijn algemeenheid blijkt zowel uit het proces-verbaal als uit het verzoekschrift dat zij beide partijen zeer veel ruimte heeft gegeven om hun standpunt naar voren te brengen. Daarnaast heeft zij beide partijen geconfronteerd met het standpunt van de ander in de hoop dat over en weer begrip zou ontstaan of in ieder geval een opening voor partijen om samen verder te praten.
5.7
Tijdens de zitting ontstond bij de rechter de indruk dat het probleem tussen partijen er met name in zat dat de vrouw geen vertrouwen meer heeft in verzoeker en dat verzoeker zich miskend voelt in zijn rol als vader. Ook bij de Raad ontstond die indruk. Omdat inzicht in de problematiek een belangrijke rol kan spelen bij het werken aan een oplossing, heeft de rechter bij partijen willen toetsen hoe zij hier tegenaan keken. Hierbij ging het de rechter er niet zozeer om vast te stellen of het terecht was dat de man zich miskend voelde en de vrouw geen vertrouwen had, maar meer om te onderzoeken of dit inzicht, zo het al juist zou zijn, iets is waar partijen wat mee kunnen bij het verder werken aan het verbeteren van het contact tussen hem.
5.8
Uit de voor verzoeker gegeven voorbeelden blijkt niet meer dan dat zij verzoeker met het gevoelen van de vrouw heeft geconfronteerd, waar zij ook de vrouw heeft geconfronteerd met het gegeven dat ook zij een rol dient te spelen in het verbeteren van het contact. Het is spijtig dat verzoeker dit heeft ervaren als partijdigheid, maar van een objectief gerechtvaardigde vrees voor vooringenomenheid is geen sprake.

6.De ontvankelijkheid van het verzoek

Namens verzoeker is ter zitting verklaard dat pas op de maandag na de zitting, die op een donderdag plaatsvond, overleg kon plaatsvinden. Het wrakingsverzoek is op de donderdag daarna ingediend, derhalve binnen zeven dagen na de zitting en dus tijdig, aldus verzoeker.
De rechtbank acht het verzoek alles afwegende in dit specifieke geval tijdig gedaan. Nu het voor alle betrokkenen kennelijk een lange, intensieve zitting is geweest, doet het feit dat enkele dagen is genomen voor beraad over het wel of niet indienen van een wrakingsverzoek, niet zodanig af aan het onverwijld indienen van het verzoek dat het niet meer in behandeling kan worden genomen.

7.De beoordeling van het verzoek

7.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
7.2
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter staat voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat een rechter jegens een partij een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij deze partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
7.3
De rechter heeft een processuele beslissing genomen door de producties als niet tijdig ingediend te beschouwen en deze mede daarom niet te accepteren. Deze beslissing is niet in strijd met het Procesreglement Gezag en Omgang. Het door een rechter nemen van een (niet welgevallige) processuele beslissing levert op zichzelf volgens vaste jurisprudentie geen grond op voor wraking. Dat kan slechts anders zijn, indien deze beslissing of de motivering daarvan zo onbegrijpelijk is dat daarvoor redelijkerwijs geen andere verklaring is te geven dan vooringenomenheid van de rechter. Daarvan is in deze zaak geen sprake. De motivering van de afwijzing van het verzoek van verzoeker om de producties alsnog in het geding te mogen brengen is niet zodanig onbegrijpelijk, dat deze beslissing uitsluitend kan zijn ingegeven door vooringenomenheid jegens verzoeker. Bij dit oordeel is mede betrokken de toelichting die de rechter in haar reactie heeft gegeven.
7.4
De opmerking van de rechter over de rol van de vrouw als primaire hechtingsfiguur beoordeelt de rechtbank niet als een persoonlijke mening waaruit een subjectieve partijdigheid zou kunnen worden afgeleid. Uit het proces-verbaal komt naar voren dat dit slechts een reactie was op een feitelijke vaststelling door de Raad voor de Kinderbescherming van de op dat moment bestaande situatie.
7.5
Aan de rechter komt ruimte en vrijheid toe in de wijze waarop zij een zaak behandelt. Daarbij kan een prikkelende wijze van het stellen van vragen en het confronteren met het standpunt van de wederpartij geëigend zijn om een inzicht gevende reactie te ontlokken. De rechter heeft haar rol als familierechter in dit soort procedures toegelicht.
7.6
Naar het oordeel van de rechtbank leveren de door verzoeker genoemde omstandigheden in dat licht geen grond op voor de vrees dat het de rechter aan onpartijdigheid en daarmee aan onafhankelijkheid ontbreekt. Evenmin blijkt uit de gestelde feiten de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid. De door verzoeker aangevoerde gronden geven de perceptie weer van verzoeker ten aanzien van de opmerkingen die de rechter ter zitting heeft gemaakt en de wijze waarop de rechter hem heeft bevraagd. Die subjectieve zienswijze brengt nog niet mee dat de door verzoeker jegens de rechter gestelde vrees van partijdigheid objectief gerechtvaardigd is. Niet de perceptie van verzoeker is beslissend; de vrees dat het een rechter aan onpartijdigheid ontbreekt moet, zoals hiervoor reeds is overwogen, objectief gerechtvaardigd zijn. Uit het proces-verbaal, ook met de aanvullingen van verzoeker, blijkt niet dat de rechter de gebruikelijke gang van zaken bij de behandeling van een omgangsverzoek en de daarbij in acht te nemen grenzen te buiten is gegaan. Aan beide partijen is ruimschoots de gelegenheid gegeven hun standpunt voor het voetlicht te brengen. De opmerkingen die de rechter ter zitting heeft gemaakt en de wijze waarop zij verzoeker heeft bevraagd, kunnen naar objectieve maatstaven bij verzoeker niet de gerechtvaardigde schijn van vooringenomenheid hebben gewekt, mede gelet op de actieve rol die een familierechter op een zitting als de onderhavige heeft te vervullen. De wijze waarop zij de zitting heeft gedaan getuigt naar het oordeel van de rechtbank niet van een gebrek aan onbevangenheid jegens de zaak van verzoeker. Dat er door haarafbreuk is gedaan aan de vereiste onpartijdigheid is niet aannemelijk geworden.
7.7
Dit betekent dat het verzoek dient te worden afgewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
- wijst het verzoek tot wraking af.
Aldus gegeven door mrs. O.J. van Leeuwen, voorzitter, B. Vogel en H.M. Patijn, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 4 juni 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.