ECLI:NL:RBAMS:2018:6219

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
29 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
13-669006-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van een man voor wapenbezit en poging tot doodslag na schietincident in Amsterdam

Op 29 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de zaak tegen een 29-jarige man, die op 19 januari 2018 betrokken was bij een schietincident op de Burgemeester de Vlugtlaan in Amsterdam. De verdachte werd beschuldigd van poging tot doodslag en wapenbezit. Tijdens de zitting op 15 augustus 2018 heeft de officier van justitie, mr. M. Braber, de vordering ingediend. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte met een vuurwapen op een groep mensen heeft geschoten, maar dat er niemand gewond is geraakt. De rechtbank heeft de tenlastelegging beoordeeld en geconcludeerd dat de verdachte de schutter was, ondanks zijn verweer dat hij het wapen van een andere schutter had afgepakt. De rechtbank oordeelde dat er voldoende bewijs was voor de poging tot doodslag en het voorhanden hebben van een vuurwapen. De verdachte werd vrijgesproken van de andere tenlastegelegde feiten, waaronder het bezit van heroïne en andere wapens, omdat er onvoldoende bewijs was voor zijn wetenschap en beschikkingsmacht over deze voorwerpen. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 4,5 jaar op, waarbij rekening werd gehouden met de ernst van de feiten en de impact op de samenleving.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK AMSTERDAM

Parketnummer: 13-669006-18
[verdachte]
Afdeling Publiekrecht
Teams Strafrecht
Parketnummer: 13-669006-18
Datum uitspraak: 29 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige kamer voor de behandeling van strafzaken, in de zaak tegen:
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1989,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres:
[adres] , [woonplaats] ,
thans gedetineerd te: Detentiecentrum [naam detentiecentrum]
.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 15 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. M. Braber en van wat verdachte en zijn raadsman mr. J.G.D. Rutten naar voren hebben gebracht.
De zaak wordt gelijktijdig, maar niet gevoegd, behandeld met de zaak met parketnummer 13/669004-18 tegen medeverdachte [medeverdachte] .

2.Tenlastelegging

Op 19 januari 2018 heeft een schietpartij plaatsgevonden op de Burgemeester de Vlugtlaan te Amsterdam. Verdachte wordt er van verdacht te hebben geschoten op een groep personen. Er is niemand gewond geraakt.
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting – kort gezegd ten laste gelegd dat hij zich heeft schuldig gemaakt aan:
1. Medeplegen van poging tot doodslag op een of meer onbekende perso(o)n(en) te Amsterdam op 19 januari 2018.
2. Medeplegen van het voorhanden hebben van een vuurwapen en munitie te Amsterdam op 19 januari 2018;
3. Medeplegen van het aanwezig hebben van 3,63 kilogram heroïne te Amsterdam op 19 januari 2018;
4. Medeplegen van het voorhanden hebben van twee ploertendoders en een boksbeugel te Amsterdam op 19 januari 2018.
De tekst van de integrale tenlastelegging is opgenomen in een bijlage die aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich, overeenkomstig het op schrift gestelde requisitoir, op het standpunt gesteld dat alle aan verdachte tenlastegelegde feiten kunnen worden bewezen. Ten aanzien van feit 1 kan volgens de officier van justitie de tenlastegelegde poging tot doodslag worden bewezen gelet op de waarnemingen van verbalisanten ( [verbalisant 1] , [verbalisant 2] , [verbalisant 3] , [verbalisant 4] , [verbalisant 5] , [verbalisant 6] en [verbalisant 7] ), waarnemingen van getuigen [getuige 1] , getuige [getuige 2] en getuige [getuige 3] , de camerabeelden van [naam] , snackbar [naam snackbar] en Intersafe, het technisch onderzoek op de plaats delict én de bevindingen van het NFI schotrestenonderzoek. Door van vrij geringe afstand met een vuurwapen op een groep mensen te schieten aanvaard je als schutter in ieder geval willens en wetens de aanmerkelijke kans dat daarbij iemand komt te overlijden.
Het voorhanden hebben van een vuurwapen (feit 2) kan worden bewezen gelet op het voorgaande én het wapenrapport.
Het aanwezig hebben van 3,63 kg heroïne ( feit 3) kan worden bewezen nu de heroïne is aangetroffen in de woning waar verdachte ingeschreven stond samen met zijn ouders, er niets in de richting van de ouders wijst en de twijfelachtige verklaring van verdachte ter zitting. De pakken met heroïne bevonden zich in de machtssfeer van verdachte.
Het voorhanden hebben van twee ploertendoders en een boksbeugel kan worden bewezen gelet op het wapenrapport en het gegeven dat de goederen zijn aangetroffen in in de woning van zijn vriendin waar verdachte verbleef en ook zelf zegtte wonen. Daar komt bij dat de vriendin verklaart dat de wapens door iemand bij haar zijn afgegeven, maar dat zij zelf niet wil zeggen wie.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de op schrift gestelde pleitnotitie, op het standpunt gesteld dat verdachte integraal dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het medeplegen van een poging doodslag/zware mishandeling (feit 1) heeft de raadsman primair aangevoerd dat het tenlastegelegde niet kan worden bewezen wegens gebrek aan bewijs. Subsidiair kan de onder 1 tenlastegelegde poging tot doodslag niet worden bewezen nu het vereiste (voorwaardelijke) opzet niet kan worden vastgesteld. Uit het dossier blijkt niet dat er gericht op de groep personen is geschoten.
Het voorhanden hebben van heroïne (feit 3) kan niet bewezen worden wegens ontbreken van bewijs. Niet kan worden vastgesteld dat er sprake is van ‘aanwezig hebben’ in de zin van artikel 2 onder C Opiumwet.
Het voorhanden hebben van twee ploertendoders en een boksbeugel (feit 4) kan niet worden bewezen wegens gebrek aan bewijs. Er is geen enkel bewijsmiddel op grond waarvan gezegd kan worden dat deze voorwerpen aan verdachte toebehoren.
4.3
Het oordeel van de rechtbank
4.3.1
Feiten en omstandigheden
De rechtbank gaat op grond van de wettige bewijsmiddelen van de volgende feiten en omstandigheden uit. [1]
Op 19 januari 2018 heeft er op de Burgemeester de Vlugtlaan te Amsterdam op straat een schietpartij plaatsgevonden. Op dat moment staat verbalisant [verbalisant 1] (hierna: [verbalisant 1] ) met een speciale taak belast ook op de Burgermeester de Vlugtlaan. [2] [verbalisant 1] hoort geschreeuw en ziet een groep mannen van 4 tot 6 personen op het trottoir staan. [verbalisant 1] ziet vervolgens twee mannen van deze groep weglopen. De twee weggelopen mannen zijn de later aangehouden verdachte [verdachte] , met een opvallende rode capuchon (hierna: verdachte), en medeverdachte [medeverdachte] , volledig in het zwart gekleed (hierna: medeverdachte). Op 5 tot 10 meter afstand van de groep mannen op het trottoir blijven verdachte en medeverdachte staan op de trambaan van de Burgermeester de Vlugtlaan. Verdachte loopt een paar meter heen en weer en loopt vervolgens terug naar medeverdachte. [verbalisant 1] ziet dan dat verdachte bij medeverdachte staat en een vuurwapen in zijn hand vast houdt. [verbalisant 1] ziet dat verdachte het pistool richt in de richting van de groep mannen op het trottoir. [verbalisant 1] hoort vervolgens een knal en ziet een flits (vuurbal) uit het vuurwapen komen dat verdachte vast heeft. [3] De groep mannen in welke richting verdachte schiet, staan voor juwelier [naam juwelier] . [4] Getuige [getuige 2] ziet een man een pistool richten en hoort een knal. Hij omschrijft de man (onder andere) als volgt: oranje (strepen?) op zijn jas. [5] Verdachte vlucht, maar na een korte achtervolging ziet [verbalisant 1] verdachte op de grond liggen wanneer verdachte door collega’s van [verbalisant 1] wordt aangehouden. [6]
Bij de aanhouding van verdachte zien verbalisanten op ongeveer twee meter afstand van verdachte een zwart vuurwapen liggen. [7] Het vuurwapen van het merk “Beretta” wordt veiliggesteld tezamen met patronen die in de patroonhouder aanwezig zijn. Ook wordt er op de weg in de buurt van de trambaan een huls aangetroffen en veiliggesteld met op de bodem van de huls de tekst “9mm Luger”. [8] Het vuurwapen is doorgeladen, voor onmiddellijk gebruik gereed en de inbeslaggenomen negen patronen met bodemstempel “9mm Luger”
zijn geschikt om met het inbeslaggenomen vuurwapen te worden afgevuurd. Het pistool (merk Pietro Beretta) betreft een vuurwapen in de zin van artikel 2, eerste lid, categorie III, sub 1, van de Wet wapens en munitie. De inbeslaggenomen patronen (merk Guillio Fiocchi Lecco) betreffen munitie in de zin van artikel 2, tweede lid, categorie III van de Wet wapens en munitie. [9] In het rolluik en de ruit van Juwelier [naam juwelier] wordt een beschadiging en perforatie aangetroffen. [10] Kort na het incident zijn schiethanden van verdachte afgenomen. Uit het onderzoek door het Nederlands Forensisch Instituut (hierna: NFI) blijkt dat er een vrijwel zekere relatie is tussen de schiethanden , waarmee de handen van verdachte zijn bemonsterd, en een schietproces. [11]
4.3.2
Het oordeel over het onder 1 en 2 ten laste gelegde
Is verdachte de schutter?
Dat er op 19 januari 2018 sprake was van een conflict waarbij is geschoten, is door geen van de partijen betwist. De eerste vraag die de rechtbank moet beantwoorden is of verdachte de schutter is. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat is komen vast te staan dat verdachte de schutter is geweest. Het door verdachte gegeven alternatieve scenario – dat hij niet de schutter is maar het wapen direct na het schot heeft afgepakt van een andere schutter, namelijk medeverdachte – wordt weerlegd door de gebruikte bewijsmiddelen. Hierbij zijn de bevindingen van [verbalisant 1] in het bijzonder van belang. [verbalisant 1] ziet verdachte met een wapen in zijn handen, [verbalisant 1] ziet verdachte schieten en [verbalisant 1] ziet dat verdachte wordt aangehouden. De rechtbank heeft geen aanwijzingen om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen omschreven in het proces-verbaal van [verbalisant 1] . [verbalisant 1] heeft uitgebreid omschreven wat hij wél en wat hij niét heeft waargenomen. Kort nadat het schot is gelost wordt verdachte, na een korte achtervolging, aangetroffen met een wapen op de grond op ongeveer twee meter afstand van verdachte. Dit ondersteunt de bevindingen van [verbalisant 1] . Verder vindt de verklaring van [verbalisant 1] dat de schutter – in tegenstelling tot de medeverdachte die geheel in het zwart gekleed was – een opvallend gekleurde capuchon had, steun in de hiervoor genoemde verklaring van getuige [getuige 2] . De verklaring van [verbalisant 1] vindt daarmee steun in andere bewijsmiddelen en draagt, bezien in onderling verband en samenhang daarmee, bij aan het bewijs van het tenlastegelegde. Bij verdachte zijn bovendien zogenaamde ‘schiethanden’ geconstateerd, wat wijst op (recent) vasthouden van een vuurwapen. Anders dan de raadsman heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat er geen concrete feiten of omstandigheden zijn op grond waarvan zou kunnen worden geconcludeerd dat de medeverdachte het schot heeft gelost. Alleen bij verdachte – en niet bij de betrokken medeverdachte – is sprake van een combinatie van belastende verklaringen dat hij heeft geschoten en het aantreffen van schotresten op zijn handen. Gelet op deze bevindingen moet geoordeeld worden dat verdachte degene is die heeft geschoten. Daaruit volgt ook dat verdachte een vuurwapen met munitie voorhanden heeft gehad. Van de aangetroffen huls is immers vastgesteld dat deze, net als de patronen aanwezig in het aangetroffen vuurwapen, een bodemstempel met “9mm Luger” hebben en dat deze geschikt zijn om met het inbeslaggenomen vuurwapen te worden afgeschoten.
Is er sprake van voorwaardelijk opzet?
De verdediging heeft betoogd dat als verdachte al de schutter is geweest, betwijfeld moet worden of hij wel voorwaardelijk opzet heeft gehad om iemand te doden. De tweede vraag die de rechtbank dient te beantwoorden is daarom of verdachte met het lossen van een schot, (voorwaardelijk) opzet heeft gehad om iemand van het leven te beroven. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend. Verdachte staat tijdens het schieten op redelijk korte - op 5 à 10 meter - afstand van de groep mannen die op het trottoir staan voor juwelier [naam juwelier] . Verbalisant [verbalisant 1] ziet dat verdachte een vuurwapen in zijn hand vast heeft en dat verdachte het vuurwapen richt in de richting van de groep mannen op het trottoir. De hoogte van de schotinslag in het rolluik van Juwelier [naam juwelier] is zichtbaar op (onder meer) foto 2 van de hiervoor genoemde bijlage bij het proces-verbaal (met nummer PL1300-2018014173-52) van verbalisant [verbalisant 1] . De hoogte van de schotinslag, op ongeveer gelijke hoogte als het deurbeslag van de naastgelegen tabakshop [naam snackbar] , past niet bij het standpunt van de verdediging dat het schieten een niet gericht maar alleen bedreigend karakter heeft gehad. Gelet op de hoogte van de schotinslag, is er geschoten op een hoogte waarbij vitale delen van het lichaam konden worden geraakt. Gelet op de korte afstand kan worden vastgesteld dat verdachte zijn schietrichting en schiethoogte bewust heeft bepaald en dat zijn opzet erop was gericht om een van de mannen die op het trottoir voor de juwelier stond van het leven te beroven. Door in de gegeven omstandigheden op die wijze met een vuurwapen te schieten, is er sprake van een aanmerkelijke kans op het intreden van dodelijk letsel. Het schieten is naar haar uiterlijke verschijningsvorm zozeer gericht op dat gevolg dat het niet anders kan zijn dan dat verdachte de aanmerkelijke kans op het mogelijk intreden van dodelijk letsel heeft aanvaard.
Is er sprake van medeplegen?
De rechtbank stelt met de officier van justitie vast dat voor verdenking van de poging doodslag en voorhanden hebben van een wapen (feit 1 en 2) onvoldoende blijkt van een bewuste, nauwe en volledige samenwerking tussen verdachte en medeverdachte. Naar het oordeel van de rechtbank kan dan ook niet worden bewezen dat verdachte het onder 1 en 2 bewezen verklaarde tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. De rechtbank spreekt verdachte vrij van dit onderdeel van de tenlastelegging.
Conclusie
Alles overwegend is de rechtbank van oordeel dat de onder 1 ten laste gelegde poging tot doodslag en het onder 2 ten laste gelegde handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie kunnen worden bewezen.
4.3.2
Vrijspraak van het onder 3 en 4 ten laste gelegde
Naar aanleiding van het schietincident wordt de woning waar verdachte samen met zijn ouders ingeschreven staat doorzocht. In een inpandige berging, een washok, van de woning wordt in een tas een schoenendoos aangetroffen met daarin zeven plakken heroïne. Ook de woning van de vriendin van verdachte is doorzocht. In haar woonkamer worden twee ploertendoders en een boksbeugel aangetroffen. Anders dan door de officier van justitie is gesteld, kan op basis van de stukken in het dossier niet worden vastgesteld dat verdachte wetenschap van én beschikkingsmacht over de aangetroffen hoeveelheid heroïne, ploertendoders en boksbeugel heeft gehad. In het dossier zijn er weliswaar aanwijzingen te vinden dat verdachte er mogelijk iets mee te maken heeft gehad, maar niet kan met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid worden vastgesteld dat verdachte de vereiste wetenschap en beschikkingsmacht daarover had. Daarbij speelt een rol dat de plakken heroïne niet open en bloot lagen maar in een schoenendoos in een tas in een washok. De door de officier van justitie overige aangevoerde gegevens leveren – ook in onderling
verband en samenhang bezien – onvoldoende bewijs van het ten laste gelegde op. De rechtbank spreekt verdachte daarom vrij van het onder 3 en 4 ten laste gelegde.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de onder 4 vervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
1.
op 19 januari 2018 te Amsterdam, op de openbare weg, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf opzettelijk een of meer tot nog toe onbekende perso(o)n(en) van het leven te beroven, een vuurwapen tevoorschijn heeft gehaald en met dat vuurwapen op een of meer van die perso(o)n(en) heeft gericht en geschoten;
2.
op 19 januari 2018 te Amsterdam een wapen van categorie III, te weten een pistool (merk Pietro Beretta), en munitie van categorie III, te weten 9 (merk Guillio Fiocchi Lecco), patronen, voorhanden heeft gehad.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
Er is geen sprake van een noodweersituatie omdat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] weg waren gelopen. Verdachte en medeverdachte [medeverdachte] zijn vervolgens teruggelopen en hebben de confrontatie opgezocht terwijl zij verder weg hadden kunnen én moeten lopen.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft ten aanzien van het onder feit 1 tenlastegelegde meer subsidiair verzocht om verdachte te ontslaan van alle rechtsvervolging, omdat verdachte in de gegeven omstandigheden verkeerde in een noodweersituatie. Op basis van de feiten kan niet worden uitgesloten dat sprake was van een onmiddellijk dreigend gevaar voor een aanranding. Er is voldaan aan het proportionaliteitsbeginsel nu het ingezette middel (een vuurwapen), gelijk was aan het middel van de dreiger c.q. aanvaller (een vuurwapen). Bovendien is aan het subsidiariteitsbeginsel voldaan nu het zich onttrekken aan de aanranding geen reëel alternatief was. Ten aanzien van feit 2 dient verdachte te worden ontslagen van alle rechtsvervolging wegens het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Verdachte heeft het wapen van de schutter afgepakt. Daarmee heeft verdachte eventueel erger leed voorkomen, aldus de verdediging.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Voor een geslaagd beroep op noodweer is vereist dat sprake is geweest van een noodweersituatie en het handelen van de verdachte geboden was om zich te verdedigen tegen een ogenblikkelijke, wederrechtelijke aanranding gericht tegen verdachte. In dit geval dient daarom aannemelijk te worden dat het schieten met een vuurwapen door verdachte, noodzakelijk en geboden was ter verdediging van zichzelf. Bij die afweging moeten de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit worden meegewogen. Het beroep op noodweer wordt verworpen, omdat het standpunt dat verdachte zich moest verdedigen tegen een onmiddellijk dreigend gevaar niet wordt ondersteund door de inhoud van het dossier. Uit het
dossier volgt namelijk dat verdachte wegloopt van de groep mannen die op het trottoir blijven staan, heen en weer loopt bij de trambaan en vervolgens terug loopt richting de
groep en dan schiet. Daarmee is niet aannemelijk geworden dat sprake was van een noodweersituatie. Het beroep op noodweer wordt daarom verworpen.
Mocht er al sprake zijn geweest van een noodweersituatie op het moment dat verdachte het vuurwapen in handen had, dan voldeed de reactie van verdachte niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit het dossier is niet gebleken dat verdachte met vuurwapens is bedreigd of beschotenen bovendien is verdachte zelf teruggegaan nadat hij al
van een mogelijk dreigende situatie was weggelopen. Verdachte had zich verder aan de situatie kunnen en moeten onttrekken.
Aangezien de rechtbank wettig en overtuigend bewezen acht dat verdachte de schutter is, komt hem ten aanzien van het wapenbezit geen beroep toe op het ontbreken van de materiële wederrechtelijkheid. Ook het beroep op deze strafuitsluitingsgrond wordt verworpen.
De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen en maatregelen

8.1.
De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door haar bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 6 (zes) jaar, met aftrek van voorarrest.
8.2.
Het strafmaatverweer van de verdediging
De raadsman heeft, ingeval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, - kort gezegd - aangevoerd rekening te houden met het gegeven dat niemand is geraakt alsmede de persoonlijke omstandigheden van verdachte.
8.3.
Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag door met een vuurwapen gericht te schieten op een groep mannen. Dat niemand is geraakt of is komen te overlijden is een gelukkige omstandigheid die niet aan verdachte te danken is. Daarnaast heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het voorhanden hebben van een vuurwapen en
munitie. Uit deze zaak blijkt weer eens dat het ongecontroleerde bezit van vuurwapens en de daarvoor bestemde munitie niet zelden leidt tot het plegen van ernstige misdrijven. Daarom moet streng worden opgetreden tegen het onbevoegd voorhanden hebben van vuurwapens.
De rechtbank rekent het verdachte aan dat voor hem kennelijk een conflict aanleiding is om op brutale wijze een vuurwapen op straat te gebruiken. De rechtbank houdt in strafverzwarende zin rekening met het feit dat verdachte op een vrijdagmiddag op een drukke openbare weg met winkelend publiek en voorbijrijdende auto’s een vuurwapen heeft getrokken. Verdachte heeft daarmee laten zien dat hij op geen enkele wijze stilstaat bij de gevolgen die schietincidenten en de risico’s die het in het rond schieten met een vuurwapen met zich meebrengen. Dit soort schietincidenten dragen bij aan het algemene gevoel van angst van de bewoners in de buurt. Schietpartijen als deze dienen hard te worden bestraft, nu
ze zorgen voor een sterk gevoel van onveiligheid in de stad en voorkomen moet worden dat de stad te maken krijgt met “wild-west” situaties waarbij onschuldige burgers geraakt kunnen worden. Het kan verdachte worden aangerekend dat hij aan deze negatieve beeldvorming en gevoelens van onveiligheid heeft bijgedragen.
In het nadeel van verdachte heeft de rechtbank niet meegewogen dat hij, blijkens het uittreksel Justitiële Documentatie van 17 juli 2018, eerder is veroordeeld voor een poging tot doodslag en verboden wapenbezit, nu deze veroordeling langer dan vijf jaar geleden plaatsvond.
De rechtbank acht geen strafverminderende factoren aanwezig om deze straf te matigen in het voordeel van verdachte.
Bij de keuze voor deze strafsoort en de bepaling van de duur daarvan is gekeken naar straffen die in min of meer vergelijkbare zaken zijn opgelegd. Alles afwegend acht de rechtbank een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van viereneenhalf jaar passend en geboden.

9.Beslag

Onder verdachte zijn de volgende voorwerpen in beslag genomen:
Boksbeugel (5518410)
Ploertendoder (5518409)
Ploertendoder (5518407)
Nike Jack Rood (5530288)
Zara Jack Zwart (5530289)
Onttrekking aan het verkeer
Nu de voorwerpen onder 1 tot en met 3 op de beslaglijst zijn aangetroffen in het onderzoek naar de misdrijven waarvan verdachte wordt verdacht, terwijl zij kunnen dienen tot het begaan van soortgelijke misdrijven en van zodanige aard zijn, dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met de wet of het algemeen belang, worden deze voorwerpen onttrokken aan het verkeer.
Teruggave aan de rechthebbende
De voorwerpen onder 4 en 5 op de beslaglijst behoren aan verdachte toe en dienen aan hem te worden teruggegeven.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf is gegrond op de volgende artikelen 36b, 36d, 45, 55, 287 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet Wapens en Munitie.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder feit 3 en feit 4 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder feit 1 en feit 2 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
ten aanzien van feit 1:
poging tot doodslag;
ten aanzien van feit 2:
handelen in strijd met artikel 26, eerste lid, van de Wet wapens en munitie en het feit begaan met betrekking tot een vuurwapen van categorie III.
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
4 ½ (viereneenhalf jaar).
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
Boksbeugel (5518410)
Ploertendoder (5518409)
Ploertendoder (5518407)
Gelast de teruggave aan [verdachte] van:
4. Nike Jack Rood (5530288)
5. Zara Jack Zwart (5530289)
Dit vonnis is gewezen door
mr. M. Vaandrager, voorzitter,
mrs. P.P.C.M. Waarts en M.J.M. van Beckhoven, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. L.M. Nieuwenhuijs, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 29 augustus 2018.
De oudste rechter is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.Voor zover niet anders vermeld, wordt in de hierna volgende voetnoten telkens verwezen naar bewijsmiddelen die zich in het aan deze zaak ten grondslag liggende dossier bevinden, volgens de in dat dossier toegepaste nummering. Tenzij anders vermeld, gaat het daarbij om processen-verbaal, in de wettelijke vorm opgemaakt door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren.
2.Proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2018014173-2 van 19 januari 2018, p. 1.
3.Proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2018014173-2 van 19 januari 2018, p. 2.
4.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018014173-52 van 24 januari 2018, p. 64.
5.Proces-verbaal van verhoor getuige met nummer PL1300-2018014173-13 van 19 januari 2018, p. 21.
6.Proces-verbaal van aanhouding met nummer PL1300-2018014173-2 van 19 januari 2018, p. 3.
7.Proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018014173-6 van 19 januari 2018, p. 8.
8.Proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2018014173-22 van 28 februari 2018, p. 109.
9.Proces-verbaal van technisch onderzoek met nummer PL1300-2018014173-39 van 20 januari 2018, p. 125-129.
10.Proces-verbaal sporenonderzoek met nummer PL1300-2018014173-22 van 28 februari 2018, p. 109. Zie ook foto 2 in de bijlagen bij proces-verbaal van bevindingen met nummer PL1300-2018014173-52 van 24 januari 2018, p. 65-A.
11.Deskundigenrapport van het Nederlands Forensisch Instituut van 27 februari 2018, in de wettelijke vorm opgemaakt door dr. A. Brouwer-Stamouli.