ECLI:NL:RBAMS:2018:6206

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
17 augustus 2018
Publicatiedatum
29 augustus 2018
Zaaknummer
C/13/652416 / HA RK 18/250
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van de voorzieningenrechter in kort geding wegens schijn van partijdigheid

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Amsterdam op 17 augustus 2018 een verzoek tot wraking van de voorzieningenrechter mr. F.B. Bakels toegewezen. Het verzoek was ingediend door verzoekster, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. H.C. Bollekamp, naar aanleiding van een kort geding dat op 7 augustus 2018 had plaatsgevonden. Tijdens deze zitting had de voorzieningenrechter een schikkingsvoorstel gedaan, waarbij hij suggereerde dat verzoekster goederen van de wederpartij zou kunnen kopen of afgeven. Deze formulering wekte bij verzoekster de vrees dat de rechter zich al een oordeel had gevormd over de eigendom van de goederen, nog voordat zij haar standpunt had kunnen toelichten. De wrakingskamer oordeelde dat de rechter in zijn bemiddelende rol voorzichtig had moeten opereren en dat zijn suggestie objectief gezien de schijn van vooringenomenheid wekte. De rechter had niet geprobeerd deze vrees weg te nemen, wat leidde tot de conclusie dat het verzoek tot wraking gerechtvaardigd was. De beslissing om het verzoek toe te wijzen, werd genomen met inachtneming van de relevante artikelen uit het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, die de onpartijdigheid van de rechter waarborgen.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

Wrakingskamer
Beslissing op het op 7 augustus 2018 mondeling ter zitting gedane en onder rekestnummer C/13/652416 / HA RK 18/250 ingeschreven verzoek van:
[verzoekster] ,
verzoekster,
gemachtigde mr. H.C. Bollekamp, advocaat te Amsterdam,
welk verzoek strekt tot wraking van mr. F.B. Bakels, voorzieningenrechter te Amsterdam, hierna: de rechter.

1.Verloop van de procedure

1.1
De rechtbank heeft kennisgenomen van de navolgende processtukken:
 het verkort proces-verbaal van de zitting van 7 augustus 2018 inhoudende het verzoek tot wraking;
 de schriftelijke zienswijze van de rechter van 8 augustus 2018;
 de dagvaarding met producties, van 5 juli 2018, waarbij verzoekster door [ ] (hierna [ ]) is gedagvaard in kort geding.
1.2
De rechter heeft meegedeeld niet in de wraking te berusten.
Het verzoek is behandeld ter openbare terechtzitting van 10 augustus 2018. Gehoord zijn de vertegenwoordiger van verzoekster, haar vader [ ], bijgestaan door haar advocaat mr. Bollekamp en de rechter vergezeld door zijn griffier. Als toehoorder was aanwezig mr. R.T. van Ginneken, advocaat van [ ].

2.De feiten

Verzoekster heeft op 6 oktober 2017 van [ ] twee appartementsrechten gekocht, die op 20 oktober 2017 aan haar zijn geleverd. De appartementen waren ten tijde van de koop en levering in gemeubileerde staat verhuurd. De huurovereenkomst met de ene huurder is op 30 april 2018 afgelopen en die met de andere loopt op 31 augustus 2018 af. Tussen verzoekster en [ ] is een geschil gerezen met betrekking tot zich in die appartementen bevindende roerende zaken. [ ] heeft in kort geding samengevat veroordeling van verzoekster gevorderd tot afgifte van alle zaken die aan haar toebehoren en die zich in de appartementen bevinden.
[ ] heeft verzoekster op 5 juli 2018 gedagvaard. Op 7 augustus 2018 heeft de rechter dit geschil (met zaaknummer C/13/650026 / KG ZA 18/658) in kort geding behandeld. Namens verzoekster was haar vader [ ] aanwezig.
Tijdens de behandeling in kort geding heeft verzoekster het verzoek tot wraking gedaan. In het van de behandeling opgemaakte proces-verbaal is daarover het volgende opgenomen:
“Na uitroeping van de zaak stelt de voorzieningenrechter de vraag aan de orde of het geschil wellicht kan worden geregeld. Hij vraagt aan de heer [ ]: Waarom koopt u die spullen niet gewoon, voor zover niet van persoonlijke aard, en geef u de spullen die wel van persoonlijke aard zijn, terug. Daarop wordt over dit voorstel door partijen enige tijd gedebatteerd. Vervolgens wordt de zitting op verzoek van mr. Bollekamp geschorst voor beraad met cliënt. Na terugkeer van partijen in de zittingszaal stelt mr. Bollekamp dat hij na overleg met [ ] de voorzieningenrechter wraakt, aangezien uit de door deze aan partijen voorgelegde vraag, vooringenomenheid blijkt. ”

3.De gronden van het verzoek

3.1
Mr. Bollekamp heeft ter zitting toegelicht dat de wijze waarop de rechter zijn schikkingsvoorstel heeft geformuleerd de kern van de wraking is. Daarbij is uitgegaan van een vooronderstelling over de eigendom van de zaken en daarmee gaf hij er blijk van het oordeel daarover van [ ] te delen. Alvorens werd toegekomen aan de inhoudelijke behandeling van de vordering tot revindicatie en daarmee aan het innemen van een standpunt daarover, deed de rechter zijn schikkingsvoorstel. Mr. Bollekamp en zijn cliënt werden door dit voorstel overvallen en daarom is om schorsing verzocht. De eigendomspretentie van [ ] staat nog niet vast (en evenmin bijvoorbeeld of [ ] het bezit van de roerende zaken wellicht heeft prijsgegeven conform artikel 5:18 BW). Ook ging de rechter ervan uit dat de zaken € 18.000 waard zijn, alsof hij een taxateur is. De weergave door de rechter in zijn zienswijze van de kern van het geschil, namelijk dat de betreffende “goederen” al dan niet besloten zijn in de verkoop, is een onjuiste samenvatting. Het gaat er primair om of de spullen al dan niet van [ ] zijn. Het standpunt van verzoekster was echter nog niet toegelicht en evenmin was namens haar enig processtuk ingediend.
3.2
Aldus is bij verzoekster de objectief gerechtvaardigde vrees ontstaan dat de rechter niet volledig open zou staan voor het standpunt van verzoekster. De schijn van partijdigheid is daarmee gewekt.

4.De reactie van de rechter

4.1
De rechter heeft in zijn schriftelijke zienswijze aangevoerd dat het tussen partijen voorshands leek te gaan om een conflict waarbij geen grote zakelijke belangen van partijen zijn betrokken. In productie 10 bij de dagvaarding heeft de wederpartij van verzoekster de waarde van de goederen geschat op (tenminste) € 18.000. Wel bleek uit de processtukken dat over deze kwestie een publicatie had plaatsgevonden in het blad Quote (productie 9 bij dagvaarding). In de aan hem overgelegde correspondentie tussen partijen heeft mr. Bollekamp aan deze publicatie gerefereerd (productie 8 bij dagvaarding). Tegen deze achtergrond heeft de rechter direct na introductie aan partijen de vraag voorgelegd hoe het kwam dat zij deze zaak niet in der minne hebben kunnen regelen en daaraan de vraag verbonden of dit wellicht met prestige-overwegingen had te maken. Dit laatste werd beaamd door de advocaten van [ ]. Mr. Bollekamp merkte op dat een ander woord beter passend zou zijn. Daarop heeft de rechter opgemerkt dat dit andere woord dan wel in dezelfde hoek zou zijn te plaatsen, waarop mr. Bollekamp niet heeft gereageerd.
4.2
Vervolgens heeft de rechter partijen de vraag gesteld of het voor hen, als zakelijk handelende partijen, niet de voorkeur zou verdienen om eerst een poging te ondernemen het geschil alsnog in der minne te regelen. Hij heeft daarop de visie van partijen gevraagd. De advocaten van [ ] hebben verklaard daarvoor open te staan. Vervolgens heeft de rechter opgemerkt dat de regeling eruit zou kunnen bestaan dat verzoekster de desbetreffende spullen, voor zover niet persoonlijk van aard, alsnog zou kopen en, voor zover wel persoonlijk van aard, alsnog zou afgeven. Daarover is de mening gevraagd van verzoekster en haar advocaat. Mr. Bollekamp merkte op dat nog helemaal niet vaststond dat de desbetreffende spullen aan [ ] hebben toebehoord. Daarnaast speelden ook nog andere punten, en had hij een aantal juridische verweren tegen de vordering. Daarop is hem (opnieuw) de vraag gesteld wat – voor zover aannemelijk zou worden gemaakt dat het om spullen gaat die aan [ ] hebben toebehoord – zijn standpunt was ten aanzien van de vraag of direct al in dat stadium een schikkingspoging zou worden ondernomen. Mr. Bollekamp heeft daarop geantwoord dat het bij zijn cliënt wat gevoeliger lag en dat geen antwoord was gekregen op de vraag waar de desbetreffende spullen precies lagen en heeft hij om een korte schorsing gevraagd. Daarop is de zitting die tot dan toe (misschien iets meer dan) 10 minuten had geduurd, met dat dit doel kort onderbroken. Na terugkeer in de zittingszaal heeft mr. Bollekamp het wrakingsverzoek ingediend.
4.3
De uitlating of verzoekster de spullen niet van [ ] zou kopen of aan haar zou afgeven moet volgens de rechter worden bezien in de context dat ter zitting nog slechts was gediscussieerd over de vraag of partijen wensten dat reeds een schikkingspoging zou worden ondernomen. Zonder deze context zou deze uitlating volgens de rechter wellicht als een oordeel kunnen worden beschouwd over de vraag die onderwerp was van het nog te voeren debat. Maar (ook) deze uitlating mag niet worden geïnterpreteerd onafhankelijk van de context waarin zij is gedaan. Uit het ondernemen van deze schikkingspoging kan evenmin de objectief gerechtvaardigde schijn van bevooroordeeldheid worden afgeleid, bezien in de context waarin zij is ondernomen.
4.4
Ter zitting heeft de rechter verklaard dat hij door de weergave van de gang van zaken door mr. Bollekamp is getroffen. Hij heeft bij de mondelinge behandeling van het kort geding geen voorschot genomen op de beantwoording van de vraag aan wie de roerende zaken zouden toebehoren, maar het is wel zo dat als je betaalt voor spullen je in wezen daarmee erkent aan wie de eigendom daarvan toebehoort. De rechter heeft niet gezegd wat volgens hem de oplossing van het geschil zou zijn en heeft partijen niets voorgeschreven. De rechter heeft niet betwist dat hij een bedrag van € 18.000 kan hebben genoemd. Hij heeft slechts een aantal malen gevraagd of partijen openstonden om hun geschil in der minne te regelen. Hij doet dit heel vaak om reacties van partijen los te weken. De rechter beschouwt het als zijn taak om te bemiddelen tussen partijen. Hij mocht er bij de wijze waarop hij zijn voorstel heeft gedaan en het gebruik van het woord “kopen” op dat moment gelet op de context - los van de juridische merites van de zaak en voorafgaand aan de inhoudelijke behandeling daarvan - op vertrouwen dat een advocaat zijn cliënt wijst op deze rol van de rechter. De rechter voelt zich voor deze werkwijze “afgestraft” door de wraking, omdat er nu een element is uitgelicht terwijl de context is weggelaten.

5.De beoordeling

5.1
Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan een rechter worden gewraakt op grond van feiten en omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.
5.2
Van feiten en omstandigheden als bedoeld in artikel 36 Rv kan in de eerste plaats sprake zijn in verband met de persoonlijke instelling en overtuiging van de rechter (partijdigheid in subjectieve zin). Daarbij heeft als uitgangspunt te gelden dat de rechter krachtens zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die een zwaarwegende aanwijzing opleveren voor het oordeel dat de rechter jegens een partij enige vooringenomenheid koestert, althans dat de - objectief gerechtvaardigde - vrees bestaat dat de rechter niet onpartijdig is. Daarnaast is wraking mogelijk als controleerbare feiten en omstandigheden, los van de persoonlijke instelling en het gedrag van de rechter, een partij grond geven te vrezen dat de rechter niet onpartijdig is (partijdigheid in objectieve zin). In dat verband zijn de schijn van partijdigheid en de overtuiging van verzoekster weliswaar relevant, maar doorslaggevend is of de twijfel over de onpartijdigheid objectief gerechtvaardigd is.
5.3
De wrakingskamer stelt voorop dat het de rechter, naast zijn taak om te beslissen over voorgelegde geschillen, vrij staat om te bemiddelen tussen partijen en te proberen hen een schikking te laten bereiken. Dit geldt zeker bij de behandeling van zaken als voorzieningenrechter. De rechter mag hier ook de zitting mee beginnen en hoeft niet per se eerst partijen hun standpunten te laten toelichten. Als de rechter in zijn bemiddelende rol echter – zeker nog voordat hij beide standpunten heeft gehoord – daarbij een voorschot neemt op het juridische oordeel over het geschil, riskeert hij dat daarmee in de ogen van (een van) partijen zijn oordeel over het geschil al is geveld. Partijen zullen immers niet vanzelfsprekend de bemiddelende rechter los kunnen zien van de rechter die, na het mislukken van de bemiddeling, alsnog een oordeel moet geven. Het gaat om dezelfde persoon, die dezelfde zitting voorzit. Als de rechter die rollen wel van elkaar scheidt, zal hij ter vermijding van de schijn van vooringenomenheid expliciet aan partijen duidelijk moeten maken dat hij in zijn bemiddelende rol nog geheel niet bezig is met het (geven of vormen) van een oordeel. De rechter moet in dit geval, waarin het toepassen van hoor en wederhoor nog niet heeft plaatsgevonden, behoedzaam opereren. De rechter kan niet veronderstellen dat het onderscheid tussen zijn bemiddelende en zijn oordelende rol aanstonds duidelijk is, ook niet indien partijen worden bijgestaan door advocaten. De rechter moet in zo’n geval dus vermijden dat bij (een) partij(en), objectief gezien, de indruk ontstaat dat de schikkingspoging die hij onderneemt is ingegeven door of gebaseerd is op een (voorlopig) oordeel over de zaak.
5.4
In dit geval heeft de rechter in zijn bemiddelingspoging, voordat verzoekster haar standpunt had mogen toelichten, gesuggereerd dat verzoekster alsnog roerende zaken van [ ] zou kunnen kopen en/of roerende zaken aan [ ] zou kunnen afgeven. De woorden ‘kopen’ en ‘afgeven’ impliceren dat de zaken aan [ ] toebehoren. Daardoor heeft, objectief gezien, bij verzoekster de vrees kunnen ontstaan dat, nog voordat verzoekster zich daarover had uitgelaten, de rechter zich al een oordeel had gevormd over een vraag die in het kort geding aan de orde is, namelijk of [ ] het eigendomsrecht op de roerende zaken heeft. Die vrees heeft de rechter vervolgens blijkens de door hem gegeven toelichting niet geprobeerd weg te nemen, bijvoorbeeld door uit te leggen in welke specifieke context hij zijn woorden gebruikte en dat daaraan niet het gewicht kon worden toegekend dat verzoekster eraan toekende. De rechter heeft immers na protest van verzoekster zijn schikkingsvoorstel herhaald, nu met de opmerking ‘voor zover aannemelijk zou worden gemaakt dat het om spullen gaat die aan [ ] hebben toebehoord’. Met die opmerking hoefde bij verzoekster niet de indruk te zijn weggenomen, wederom objectief gezien, dat de rechter al een oordeel had geveld over de vraag aan wie de spullen (waarschijnlijk) toebehoorden.
5.5
Gelet op de bij verzoekster ontstane, objectief gerechtvaardigde, vrees voor vooringenomenheid van de rechter is het verzoek tot wraking toewijsbaar.
6. Dit betekent dat het verzoek wordt toegewezen.
BESLISSING
De rechtbank:
 wijst het verzoek tot wraking toe.
Aldus gegeven door mrs. G.H. Marcus, voorzitter, H.C. Hoogeveen en W.M. de Vries, leden en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 17 augustus 2018 in tegenwoordigheid van de griffier.
Tegen deze beslissing staat op grond van artikel 39, vijfde lid Rv geen voorziening open.