In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Amsterdam op 23 augustus 2018 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening. Verzoekster, een dakloze, had bezwaar gemaakt tegen de intrekking van haar bijstandsuitkering door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Amsterdam. Het primaire besluit tot beëindiging van de bijstandsuitkering was genomen op 26 juli 2018, omdat verzoekster volgens verweerder het merendeel van de tijd buiten de centrumgemeente Amsterdam verbleef. De voorzieningenrechter heeft op de zitting vastgesteld dat verzoekster recht heeft op een bijstandsuitkering, maar dat er onduidelijkheid bestaat over de vraag of deze uitkering in Amsterdam of in Zaanstad moet worden verstrekt. De voorzieningenrechter heeft besloten het primaire besluit te schorsen tot zes weken na de beslissing op bezwaar, en verweerder te veroordelen tot vergoeding van het griffierecht en de proceskosten van verzoekster. De voorzieningenrechter heeft benadrukt dat de bewijslast bij verweerder ligt en dat het voor deze procedure niet relevant is of verzoekster een uitkering in Zaanstad heeft aangevraagd. De uitspraak is gedaan door mr. H.J. Schaberg, in aanwezigheid van griffier mr. N. Vreede.