ECLI:NL:RBAMS:2018:6200

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
13/997040-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Verstek
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van deelneming aan een criminele organisatie met oogmerk tot diefstallen en helen van gestolen goederen

Op 9 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van deelname aan een criminele organisatie met het oogmerk om diefstallen te plegen en gestolen goederen te helen. De zaak werd behandeld in een meervoudige kamer en de uitspraak vond plaats bij verstek, na een zitting op 26 juli 2018. De officier van justitie, mr. B. Niks, had de vordering ingediend en stelde dat de verdachte deel uitmaakte van een groep die gedurende een langere periode een groot aantal diefstallen pleegde, voornamelijk in drogisterijen en supermarkten. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was om te concluderen dat er sprake was van een georganiseerde criminele organisatie. Hoewel de verdachte betrokken was bij verschillende winkeldiefstallen, was er onvoldoende bewijs voor een gestructureerd samenwerkingsverband met een duurzaam karakter. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte niet kon worden gelinkt aan een specifieke woning waar gestolen goederen waren aangetroffen, en dat de aanwijzingen voor een georganiseerde aanpak te summier waren. Daarom heeft de rechtbank de verdachte vrijgesproken van de tenlastelegging. Daarnaast heeft de rechtbank beslist over de onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen goederen, waarbij enkele goederen werden onttrokken aan het verkeer en andere werden bewaard ten behoeve van de rechthebbende.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummer: 13/997040-18
Datum uitspraak: 09 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedag] 1991,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland.

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is bij verstek gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. B. Niks.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting en kort samengevat - ten laste gelegd dat hij:
op of omstreeks de periode van 24 januari 2017 tot en met 15 februari 2018 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie het oogmerk had het plegen van diefstallen en/of het helen van gestolen goederen.
2.2
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen als bijlage welke aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De dagvaarding is geldig, deze rechtbank is bevoegd tot kennisneming van het ten laste gelegde feit en de officier van justitie is ontvankelijk. Er zijn geen redenen voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie is van mening dat kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had tot het plegen van diefstallen en het helen van gestolen goederen. De groep verdachten pleegde gedurende een langere tijd en in wisselende samenstellingen een groot aantal diefstallen bij - voornamelijk - drogisterijen en supermarkten. De rolverdeling tussen hen was gelijkwaardig te noemen. De groep maakte daarnaast gebruik van auto’s die op naam stonden van verschillende katvangers. Verdachte had bovendien beschikking over een auto met een verborgen ruimte. Gelet op de frequentie waarmee de diefstallen door enerzijds verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] en anderzijds door medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [verdachte] plaatsvonden, kan geconcludeerd worden dat verdachte wist dat de organisatie waarvoor hij opereerde het oogmerk had om vermogensdelicten te plegen, aldus de officier van justitie.
4.2
Oordeel van de rechtbank
Aan verdachte is de deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd met als oogmerk het plegen van diefstallen en/of het helen van gestolen goederen.
Onder “organisatie” wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. Wel is vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858), in dit geval dus van het plegen van diefstallen en het helen van gestolen goederen.
Voor een bewezenverklaring moet allereerst kunnen worden vastgesteld dat er sprake was van het in georganiseerd verband plegen van diefstallen en/of het helen van gestolen goederen. Naar het oordeel van de rechtbank was hiervan geen sprake. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte kan worden gelinkt aan diverse winkeldiefstallen. In de eerste helft van 2017 pleegt hij deze voornamelijk met medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Bij het merendeel van de diefstallen is het verdachte die de goederen wegneemt en in de door medeverdachte [naam medeverdachte 1] meegebrachte tas doet. Er lijkt sprake te zijn van (enige) planning en onderlinge rolverdeling, gelet op de wijze waarop en het relatieve korte tijdsbestek waarin de diefstallen worden gepleegd. Ook volgt uit het dossier dat verdachte gebruik maakt van voertuigen die op naam staan van zogeheten katvangers en beschikt hij over een auto met een verborgen ruimte. Verdachte kan echter niet worden gelinkt aan de woning aan de [adres] (de zogenoemde ‘stashplek’) waar op 22 september 2017 diverse gestolen goederen en geprepareerde tassen werden aangetroffen.
Hieruit blijkt wel dat sprake is van enige planmatigheid, maar onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is van een georganiseerd verband gericht op het plegen van diefstallen en/of helen van gestolen goederen. De rechtbank acht de hiervoor vermelde aanwijzingen daarvoor te summier en zij leveren een te fragmentarisch beeld op om te kunnen beoordelen of er sprake was van een dergelijke organisatie.
Uit de bevindingen volgt weliswaar dat verdachte met in ieder geval medeverdachte [naam medeverdachte 1] contact onderhield en dat er tijdens het plegen van de diefstallen mogelijk sprake was van enige mate van rangorde in het onderlinge contact, maar ze geven geen inzicht in de mate van samenwerking tussen hen allen in het kader van het plegen van diefstallen en/of het helen van goederen in georganiseerd verband.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend
kan worden bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Beslag

Onttrekking aan het verkeer
Uit artikel 36, eerste lid, onder 3, van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) volgt dat onttrekking aan het verkeer van in beslag genomen voorwerpen kan worden opgelegd bij rechterlijke uitspraak waarbij wordt vastgesteld dat een strafbaar feit is begaan. Vatbaar voor onttrekking aan het verkeer zijn de aan verdachte toebehorende voorwerpen van zodanige aard dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, welke bij gelegenheid van het onderzoek naar het feit waarvan hij wordt verdacht, zijn aangetroffen, voor zover de voorwerpen kunnen dienen tot het begaan of de voorbereiding van soortgelijke feiten (artikel 36d Sr).
De rechtbank stelt vast – ondanks de vrijspraak - dat gelet op de feiten en omstandigheden die hebben geleid tot het vermoeden van deelneming aan een criminele organisatie, een strafbaar feit is begaan met de bij verdachte inbeslaggenomen geprepareerde jas en magneet. Nu deze goederen van zodanige aard zijn dat het ongecontroleerde bezit daarvan in strijd is met het algemeen belang, zullen de inbeslaggenomen goederen onder de nummers 7 en 8 van de beslaglijst worden onttrokken aan het verkeer.
Retour rechthebbende:
Onder verdachte zijn kledingstukken genoemd onder de nummers 1 tot en met 6 van de beslaglijst in beslag genomen. Niet is komen vast te staan aan wie de onder verdachte in beslaggenomen kledingstukken toebehoort. De rechtbank zal de goederen daarom bewaren ten behoeve van de rechthebbende.

6.Toegepaste wettelijke voorschriften

De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen 36b en 36d van het Wetboek van Strafrecht

7.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart onttrokken aan het verkeer:
  • Voorwerp 7, te weten een magneet
  • Voorwerp 8, te weten een geprepareerde Parka jas
Gelast de bewaring ten behoeve van de rechthebbende van:
  • Voorwerp 1, te weten een broek van het merk Nike Dry Fit, maat M
  • Voorwerp 2, te weten een boek van het merk Nike Dry Fit, maat S
  • Voorwerp 3, te weten een vest van het merk Divided, maat 32
  • Voorwerp 4, te weten een blouse van het merk Divided, maat 34
  • Voorwerp 5, te weten een blouse van het merk Divided, maat 38
  • Voorwerp 6, te weten een vest van het merk Divided, maat 38
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en F.A.M.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 09 augustus 2018.