ECLI:NL:RBAMS:2018:6199

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
9 augustus 2018
Publicatiedatum
28 augustus 2018
Zaaknummer
13/997070-17 en 08/730328-17 (TUL) (Promis)
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gevangenisstraf voor heling en diverse winkeldiefstallen met vrijspraak voor deelname aan een criminele organisatie

Op 9 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die werd beschuldigd van meerdere winkeldiefstallen en heling. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op verschillende data en locaties, waaronder Velsen-Noord, Utrecht en IJsselstein, in vereniging met anderen babymelkpoeder en andere goederen heeft gestolen. De tenlastelegging omvatte ook deelname aan een criminele organisatie, maar de rechtbank heeft deze beschuldiging verworpen. De verdediging voerde aan dat de verdachte al eerder was veroordeeld voor soortgelijke feiten en dat er sprake was van schending van het ne bis in idem-beginsel. De rechtbank oordeelde dat de officier van justitie ontvankelijk was in de vervolging en dat er voldoende bewijs was voor de diefstallen en heling. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, met aftrek van voorarrest. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de professionele werkwijze van de verdachte, die blijk gaf van een georganiseerde aanpak bij het plegen van de diefstallen. De rechtbank verklaarde de deelname aan de criminele organisatie niet bewezen, omdat er onvoldoende bewijs was voor een gestructureerd samenwerkingsverband.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VONNIS
Parketnummers: 13/997070-17 en 08/730328-17 (TUL) (Promis)
Datum uitspraak: 09 augustus 2018
Vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] ,
zonder vaste woon- of verblijfplaats in Nederland,
gedetineerd in [detentieplaats] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Dit vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 26 juli 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. B.C. Niks en van wat verdachte en zijn raadsman mr. P.D. Popescu naar voren hebben gebracht.

2.Tenlastelegging

2.1
Aan verdachte is – na wijziging op de zitting en kort samengevat – ten laste gelegd dat hij:
Feit 1:op 13 september 2017 bij de Dekamarkt ( [vestiging 1] ) te Velsen-Noord acht pakken babymelkpoeder heeft gestolen;
subsidiair: de hiervoor genoemde pakken babymelkpoeder heeft geheeld;
Feit 2:op 22 september 2017 bij de Albert Heijn ( [vestiging 2] ) te Utrecht twee pakken babymelkpoeder heeft gestolen;
subsidiair:de hiervoor genoemde pakken babymelkpoeder heeft geheeld;
Feit 3:op 22 september 2017 bij de Albert Heijn ( [vestiging 3] ) te Utrecht drie pakken babymelkpoeder heeft gestolen;
subsidiair:de hiervoor genoemde pakken babymelkpoeder heeft geheeld;
Feit 4:op 22 september 2017 bij de Kruidvat ( [vestiging 4] ) te IJsselstein zeven pakken babymelkpoeder heeft gestolen;
subsidiair:de hiervoor genoemde pakken babymelkpoeder heeft geheeld;
Feit 5:op/of omstreeks 22 september 2017 te Rotterdam diverse kledingstukken en/of (oor)sieraden en/of etenswaren heeft geheeld;
Feit 6:op 30 januari 2018 bij de Kruidvat ( [vestiging 5] ) te Hardinxveld-Giessendam vijf pakken babymelkpoeder heeft gestolen;
subsidiair: de hiervoor genoemde pakken babymelkpoeder heeft geheeld;
Feit 7:op of omstreeks de periode van 24 januari 2017 tot en met 15 februari 2018 heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, welke organisatie het oogmerk had het plegen van diefstallen en/of het helen van gestolen goederen.
2.2.
De tekst van de volledige tenlastelegging is opgenomen als
bijlage Idie aan dit vonnis is gehecht en geldt als hier ingevoegd.

3.Voorvragen

De ontvankelijkheid van de officier van justitie
3.1
Standpunt van de verdediging
De verdediging verzoekt primair de officier van justitie ten aanzien van feit 7 niet-ontvankelijk te verklaring in de vervolging van verdachte vanwege - kort gezegd - schending van het ne-bis-in-idem beginsel. De raadsman verwijst hierbij naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 20 maart 2018, C-524/15 (hierna: het Hof). Uit deze jurisprudentie volgt dat het op grond van artikel 50 van het Handvest inzake de Grondrechten van de Europese Unie (hierna: het Handvest) verboden is om voor dezelfde feiten meerdere sancties van strafrechtelijke aard op te leggen die uit verschillende met het oog daarop gevoerde procedures volgen. Verdachte is door meerdere politierechters reeds veroordeeld voor winkeldiefstal in vereniging waarbij in de strafmotivering steeds wordt verwezen naar het georganiseerde karakter van de diefstallen. Hiermee is hij feitelijk al gestraft voor deelname aan een criminele organisatie, aldus de raadsman.
Subsidiair verzoekt hij de officier van justitie niet ontvankelijk in de vervolging te verklaren voor de periode van 24 januari 2017 tot en met juni 2017 omdat deze ten laste gelegde periode betrekking heeft op diverse diefstallen die verdachte in vereniging heeft gepleegd en waarvoor hij reeds (gedeeltelijk) is berecht.
3.2
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat hij ten aanzien van feit 7 ontvankelijk is in de vervolging omdat het beschermd belang van artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) anders is dan het beschermd belang van artikel 310 Sr. Het ten laste gelegde – deelneming aan een criminele organisatie – is daarom een geheel ander feit en verhoudt zich desgewenst met het ne-bis-in-idem beginsel.
3.3
Oordeel van de rechtbank
De rechtbank is van oordeel dat het verweer van de verdediging niet slaagt. Het volgende is daartoe redengevend. Aan de orde is de vraag of er sprake is van een ne bis in idem situatie, daarbij is mede van belang het beschermde rechtsbelang.
Met de officier van justitie moet worden geoordeeld er sprake is van een ander beschermd belang in het geval van artikel 140 Sr dan bij artikel 310 Sr. Hetgeen aan de orde was in de door de raadsgenoemde arrest Menci ziet overigens op een andere situatie dan die in onderhavige zaak aan de orde is.
Overige voorvragen:
De rechtbank heeft verder vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van de ten laste gelegde feiten en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

4.Waardering van het bewijs

4.1
Standpunt van het Openbaar Ministerie
De officier van justitie is van mening dat verdachte op grond van de in het dossier bevindende bewijsmiddelen kan worden veroordeeld voor het in vereniging plegen van de ten laste gelegde diefstallen (feiten 1, 2, 3, 4 en 6) en de heling van diverse goederen (feit 5).
Ten aanzien van de criminele organisatie (feit 7) kan worden bewezen dat verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie die het oogmerk had tot het plegen van diefstallen en het helen van gestolen goederen. De groep verdachten waartoe ook verdachte behoorde pleegde gedurende een langere tijd en in wisselende samenstellingen een groot aantal diefstallen bij - voornamelijk - drogisterijen en supermarkten. De rolverdeling tussen hen was gelijkwaardig te noemen en gelet op de handelswijze moet er een zekere organisatiegraad zijn geweest om deze winkeldiefstallen te kunnen plegen. Een aantal leden van de groep, waaronder verdachte, is daarnaast in verband te brengen met een zogeheten stashplek. Ook maakte de groep gebruik van auto’s die op naam stonden van verschillende katvangers. Gelet op de frequentie waarmee de diefstallen door enerzijds verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 1] en anderzijds door verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] plaatsvonden, kan geconcludeerd worden dat verdachte wist dat de organisatie waarvoor hij opereerde het oogmerk had om vermogensdelicten te plegen, aldus de officier van justitie.
4.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman bepleit dat verdachte van het onder 1 en 6 primair ten laste gelegde medeplegen dient te worden vrijgesproken. Ten aanzien van het onder feit 3 primair ten laste gelegde diefstal dient vrijspraak te volgen omdat de enkele lijfelijke aanwezigheid onvoldoende is om tot een bewezenverklaring te komen voor het medeplegen van diefstal. Ook voor de subsidiair ten laste gelegde heling moet verdachte worden vrijgesproken omdat van enige feitelijke beschikkingsmacht niet is gebleken. Verder is niet gebleken dat verdachte wetenschap en feitelijke heerschappij had van en over de goederen in de woning aan de [adres] zodat vrijspraak van feit 5 moet volgen. De raadsman refereert zich ten aanzien van de feiten 2 en 4 aan het oordeel van de rechtbank.
De raadsman bepleit ten slotte vrijspraak van feit 7 omdat onvoldoende wettig en overtuigend bewijs voorhanden is dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan deelneming aan een criminele organisatie. In het dossier is geen enkele aanwijzing te vinden dat verdachte in opdracht van een ander handelde. De connectie tussen verdachte en de medeverdachten is bovendien summier en zeer wisselend. Zo zijn verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] slechts één dag samen op pad geweest om diefstallen te plegen. De connectie tussen verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 3] bestaat er enkel uit dat verdachte twee voertuigen heeft bestuurd die op naam van [naam medeverdachte 3] staan. Bovendien is het met een geprepareerde tas winkeldiefstallen plegen en het aantreffen van dergelijke tassen in de woning die niet aan verdachte kan worden gelinkt onvoldoende om van een georganiseerde structuur te spreken, aldus de raadsman.
4.3
Oordeel van de rechtbank
4.3.1
Bewezenverklaring van feit 1
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 1 primair ten laste gelegde zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven.
Partiële vrijspraak medeplegen
Naar het oordeel van de rechtbank is niet bewezen dat verdachte het ten laste gelegde feit tezamen en in vereniging met een ander heeft begaan. Het dossier bevat geen aanknopingspunten dat sprake was van een bewuste en nauwe samenwerking met een ander zodat verdachte van het ten laste gelegde medeplegen zal worden vrijgesproken.
4.3.2
Bewezenverklaring van de feiten 2 en 4
De rechtbank is van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het onder 2 en 4 primair ten laste gelegde zoals hierna in rubriek 5 is weergegeven. De verdediging heeft zich ten aanzien van deze feiten gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank en derhalve geen verweer gevoerd.
4.3.3
Bewezenverklaring van feit 3
De rechtbank dient te beoordelen of verdachte zich op 22 september 2017 schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van diefstal van drie pakken babymelkpoeder bij de Albert Heijn aan de [vestiging 3] te Utrecht.
Vooropgesteld moet worden dat de kwalificatie medeplegen slechts dan gerechtvaardigd is als de bewezenverklaarde – intellectuele en/of materiële – bijdrage van de verdachte aan het delict van voldoende gewicht is. De bijdrage van de medepleger zal in de regel worden geleverd tijdens het begaan van het strafbare feit, maar kan ook bestaan uit gedragingen voor en/of tijdens en/of na het strafbare feit (ECLI:HR:2014:3474).
Uit de bewakingsbeelden valt over de rol van verdachte het volgende vast te stellen. Te zien is dat verdachte samen met medeverdachte [naam medeverdachte 2] in het drogmetica pad van de Albert Heijn staat. In het bijzijn van verdachte haalt medeverdachte [naam medeverdachte 2] drie pakken babymelkpoeder uit het schap en doet deze in haar winkelmandje. Daarna loopt zij samen met verdachte nog een rondje in de winkel. Kort nadat medeverdachte [naam medeverdachte 2] met verzwaarde tas de winkel verlaat zonder te betalen, verlaat ook verdachte de Albert Heijn. Uit hetgeen onder 4.3.2 is overwogen blijkt dat verdachte zich diezelfde dag - kort voor en na onderhavig feit - schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging met diezelfde medeverdachte [naam medeverdachte 2] . De wijze waarop de babymelkpoeder is weggenomen onder het 2 en 4 ten laste gelegde is identiek en vertoont in ieder geval sterke overeenkomsten met de handelswijze bij feit 3. In alle gevallen worden zij gezamenlijk in de winkel gezien bij het schap met babymelkpoeder, is het medeverdachte [naam medeverdachte 2] die de tas met gestolen goederen draagt en vervolgens als eerste de winkel verlaat. Terwijl het geheel van handelingen en gedragingen van verdachte en de medeverdachte [naam medeverdachte 2] het karakter van een (gezamenlijke) strooptocht hadden.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat de materiële bijdrage van verdachte aan het delict van voldoende gewicht is en hij zich derhalve schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging zoals hierna onder rubriek 5 omschreven.
4.3.4
Bewezenverklaring van feit 5
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het medeplegen van opzetheling van diverse kledingstukken, oorsieraden en etenswaren en overweegt hiertoe als volgt.
Op 22 september 2017 wordt een personenauto van het merk Opel Vectra, voorzien van kenteken [kentekennummer] , gevolgd door verbalisanten van het Flexibel Interventie Team in het kader van de aanpak van Mobiel Banditisme. Er wordt waargenomen dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] die dag diverse supermarkten en drogisterijen bezoeken. In een aantal van deze winkels maken zij zich schuldig aan winkeldiefstal. Verbalisanten nemen vervolgens waar dat verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] aan het eind van de dag samen in de Opel Vectra terugrijden naar Rotterdam en het voertuig parkeren in de [adres] . Gezien wordt dat verdachte de tuin van perceel 226 betreedt, het adres dat hij op 13 juni 2017 als verblijfsplaats bij de politie opgaf. Enkele minuten later loopt verdachte vanuit de tuin weer richting de Opel Vectra. Hij opent de kofferbakklep, pakt een volle vuilniszak en vervoert deze naar een Alfa Romeo personenauto die kort daarvoor is gearriveerd en waarvan de vier inzittenden naar de achtertuin van de woning, waar ook verdachte en [naam medeverdachte 2] zich bevonden, lopen. Hierop wordt verdachte aangehouden.
Kort na de aanhouding van verdachte hoort één van de verbalisanten achter de voordeur van de woning aan de [adres] een geluid alsof er wordt gesleept met tassen. Ook hoort hij een doffe klap waarbij hij het vermoeden heeft dat er een luik wordt dichtgegooid. Vervolgens wordt er via een raampje aan de bovenzijde van de voordeur gezien dat een aantal personen een droogrek opzetten in de hal achter de voordeur en vervolgens druk heen en weer rennen met kledingstukken en die op het droogrek ophangen. Bij de doorzoeking van de woning wordt er direct onder het luik waarop het droogrek is geplaatst een kruipruimte aangetroffen waarin met daarin diverse bigshopper tassen met (gelabelde) kledingstukken. Uit bovengenoemde omstandigheden leidt de rechtbank af dat de goederen zich kennelijk kort voor de ontdekking open en bloot in de woning begaven. Een deel van de aangetroffen kleding kan worden gelinkt aan winkeldiefstal. Ook op andere plekken in de woning treffen verbalisanten goederen voorzien van prijskaartjes aan. Bovendien worden er diverse geprepareerde tassen aangetroffen. Naast verdachte en medeverdachte [naam medeverdachte 2] worden er in de woning nog vijf personen aangehouden. Van een aantal van hen staat eveneens vast dat zij zich bezighouden met het plegen van (winkel)diefstallen.
Gelet op het voorgaande in onderling verband en samenhang bezien kan het naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan dat verdachte heeft geweten dat de ten laste gelegde goederen zich in de woning bevonden, dat hij deze ook voorhanden heeft gehad en dat hij wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof.
4.3.5
Bewezenverklaring van feit 6
Verdachte bekent dat hij op 30 januari 2018 bij de Kruidvat te Hardinxveld-Giessendam vijf pakken babymelkpoeder heeft gestolen. Verdachte ontkent echter dat hij de diefstal in vereniging heeft gepleegd. De rechtbank overweegt hiertoe als volgt.
Verbalisant [verbalisant 1] relateert in zijn proces-verbaal van bevindingen dat verdachte op 30 januari 2018 samen met een andere man in beeld verschijnt op de bewakingsbeelden van de hiervoor genoemde Kruidvat. De man neemt voor de winkel positie in en geeft verdachte, die zich op dat moment in de winkel bevindt, een signaal door middel van een kort en klein armgebaar. Ook kijkt de man daarbij nadrukkelijk de winkel in. Bovendien maken verdachte en de man contact met elkaar waarna de man weer buiten voor de ingang van de Kruidvat positie inneemt. Gezien wordt dat verdachte met een tas met daarin ogenschijnlijk twee of drie pakken babymelkpoeder de winkel verlaat. De man volgt verdachte. Verdachte loopt vervolgens weer de winkel in met een plastic tasje waarvan de vulling anders lijkt als toen hij de winkel de eerste keer verliet. De man wordt vervolgens ook in de winkel gezien, waarbij hij nadrukkelijk naar verdachte kijkt. Kort hierop verlaat verdachte de winkel met een gevulde tas zonder daarvoor te betalen.
De rechtbank is van oordeel dat de hiervoor genoemde handelingen duiden op een nauwe en bewuste samenwerking tussen verdachte en de andere man. Dat betekent dat wettig en overtuigend kan worden bewezen dat verdachte zich op 30 januari 2018 schuldig heeft gemaakt aan diefstal in vereniging van vijf pakken babymelkpoeder bij de Kruidvat te Hardinxveld-Giessendam.
4.3.6
Vrijspraak van feit 7
Aan verdachte is de deelname aan een criminele organisatie ten laste gelegd met als oogmerk het plegen van diefstallen en/of het helen van gestolen goederen.
Onder “organisatie” wordt verstaan een samenwerkingsverband van tenminste twee personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Voor deelneming aan een dergelijke organisatie is in het algemeen vereist dat de verdachte tot deze organisatie behoort en dat de verdachte een aandeel heeft in, dan wel gedragingen ondersteunt die strekken tot of rechtstreeks verband houden met, de verwezenlijking van het oogmerk van de organisatie (HR 10 februari 2015, ECLI:NL:2015:264 en HR 14 maart 2017, ECLI:NL:HR:2017:413). Niet is vereist dat komt vast te staan dat verdachte heeft samengewerkt, althans bekend is geweest met alle personen die deel uitmaken van de organisatie (HR 22 januari 2008, ECLI:NL:HR:2008:BB7134). Evenmin is vereist dat verdachte wetenschap heeft van een of meer concrete misdrijven. Wel is vereist dat de deelnemer in zijn algemeenheid weet (in de zin van onvoorwaardelijk opzet) dat de organisatie tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven (HR 18 november 1997, ECLI:NL:HR:1997:ZD0858), in dit geval dus van het plegen van diefstallen en het helen van gestolen goederen.
Voor een bewezenverklaring moet allereerst kunnen worden vastgesteld dat er sprake was van het in georganiseerd verband plegen van diefstallen en/of het helen van gestolen goederen. Naar het oordeel van de rechtbank was hiervan geen sprake. Zij overweegt hiertoe als volgt.
Uit het dossier blijkt dat verdachte kan worden gelinkt aan diverse winkeldiefstallen. In de eerste helft van 2017 pleegt hij deze voornamelijk met medeverdachte [naam medeverdachte 1] . Bij het merendeel van de diefstallen is het [naam medeverdachte 1] die de goederen wegneemt en in de door verdachte meegebrachte tas doet. Er lijkt sprake te zijn van (enige) planning en onderlinge rolverdeling, gelet op de wijze waarop en het relatieve korte tijdsbestek waarin de diefstallen worden gepleegd. Ook kan worden geconstateerd dat verdachte zich samen met medeverdachte [naam medeverdachte 2] op 22 september 2017 heeft schuldig gemaakt aan een ware strooptocht bij supermarkten en drogisterijen, waarbij steeds bepaalde goederen, te weten pakken babymelkpoeder, worden weggenomen. Daarnaast volgt uit het dossier dat verdachte tweemaal is gezien in een voertuig die op naam is gesteld van medeverdachte [naam medeverdachte 3] . Tenslotte kan verdachte in verband worden gebracht met de woning (en de zogenoemde ‘stashplek’) aan de [adres] . In de woning worden op 22 september 2017 diverse gestolen goederen en geprepareerde tassen aangetroffen.
Hieruit blijkt wel dat sprake is van enige planmatigheid, maar onvoldoende om te kunnen vaststellen dat sprake is van een georganiseerd verband gericht op het plegen van diefstallen en/of helen van gestolen goederen. De rechtbank acht de hiervoor vermelde aanwijzingen daarvoor te summier en zij leveren een te fragmentarisch beeld op om te kunnen beoordelen of er sprake was van een dergelijke organisatie. Uit de enkele observaties en bevindingen volgt weliswaar dat verdachte met medeverdachten [naam medeverdachte 1] en [naam medeverdachte 2] contact onderhield, dat zij in tweetallen diefstallen verrichtten en dat daarbij mogelijk sprake was van enige mate van rangorde in die onderlinge contacten, maar ze geven geen inzicht de mate van samenwerking tussen hen allen in het kader van het plegen van diefstallen en/of het helen van goederen in georganiseerd verband.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet wettig en overtuigend
kan worden bewezen dat verdachte het onder 7 ten laste gelegde heeft begaan, zodat hij daarvan zal worden vrijgesproken.

5.Bewezenverklaring

De rechtbank acht op grond van de in de
bijlage IIvervatte bewijsmiddelen bewezen dat verdachte
Ten aanzien van feit 1 primair:
op 13 september 2017 te Velsen-Noord, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen acht pakken babymelkpoeder, merk: Nutrilon, toebehorende aan Dekamarkt, [vestiging 1] te Velsen-Noord;
Ten aanzien van feit 2 primair:
op 22 september 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen twee pakken babymelkpoeder, merk: Nutrilon, toebehorende aan Albert Heijn. [vestiging 2] te Utrecht;
Ten aanzien van feit 3 primair:
op 22 september 2017 te Utrecht, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen drie pakken babymelkpoeder, merk: Nutrilon, toebehorende aan Albert Heijn, [vestiging 3] te Utrecht;
Ten aanzien van feit 4 primair:
op 22 september 2017 te IJsselstein, tezamen en in vereniging met een ander, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen zeven pakken babymelkpoeder, merk: Nutrilon, toebehorende aan Kruidvat, [vestiging 4] te
IJsselstein;
Ten aanzien van feit 5:
op 22 september 2017 te Rotterdam, tezamen en in vereniging met anderen, kledingstukken en oorsieraden en etenswaren, afkomstig van een of meer vestiging(en) van H&M en Coolcat en Only en Mango en The Sting en WE en Puma en Nike en Replay en Accessory, te weten
  • 18 stuks oorsieraden;
  • 126 kledingstukken;
  • 148 broeken met prijskaartjes;
  • 129 verpakkingen met snoep;
  • 12 paar kinderschoenen;
  • 27 toiletartikelen;
  • 13 blikken babyvoeding
voorhanden heeft gehad, terwijl hij ten tijde van het voorhanden krijgen wist dat het door misdrijf verkregen goederen betrof;
Ten aanzien van feit 6 primair:
op 30 januari 2018 te Hardinxveld-Giessendam, tezamen en in vereniging met een ander,
met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen vier pakken babypoeder, merk: Nutrilon, toebehorende aan Kruidvat, [vestiging 5] te Hardinxveld-Giessendam.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

6.De strafbaarheid van de feiten

De bewezen geachte feiten zijn volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7.De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8.Motivering van de straffen

8.1
Eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de door hem bewezen geachte feiten zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van 18 maanden met aftrek van voorarrest.
8.2
Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft verzocht rekening te houden met de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (hierna: LOVS) die gelden voor winkeldiefstal.
8.3
Oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals van een en ander ter terechtzitting is gebleken.
De rechtbank heeft bij de keuze tot het opleggen van een vrijheidsbenemende straf en bij de vaststelling van de duur daarvan in het bijzonder het volgende laten meewegen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan meerdere winkeldiefstallen (in vereniging) en het helen van diverse goederen. Dit zijn ernstige en bovenal overlastgevende feiten die winkeliers schade bezorgen. De werkwijze van verdachte was professioneel en uitermate brutaal. De bewakingsbeelden tonen hoe verdachte de schappen met babymelkpoeder bij diverse winkels leegrooft. Hierbij werden de goederen in een aantal gevallen in een geprepareerde tas gedaan, waardoor de alarmpoortjes niet afgingen. Op 22 september 2017 neemt verdachte zelf deel aan een heuse strooptocht. De rechtbank rekent verdachte de voorgenoemde omstandigheden, zwaar aan.
De rechtbank heeft daarnaast acht geslagen op het strafblad van verdachte van 22 juni 2018 waaruit blijkt dat verdachte al veelvuldig is veroordeeld voor winkeldiefstal. Bij de rechtbank ontstaat hierdoor de indruk dat verdachte vanuit Roemenië naar Nederland is gereisd met als enig doel om winkeldiefstallen te plegen.De rechtbank houdt hier bij de strafoplegging in strafverzwarende mate rekening mee. Bovendien liep verdachte ten tijde van het plegen van onderhavige feiten in een proeftijd. Dit heeft hem er kennelijk niet van weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen.
De oriëntatiepunten voor straftoemeting van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS) gaan voor winkeldiefstal – waarbij sprake is van veelvuldige recidive – uit van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 1 maand.
Gelet op al hetgeen hiervoor is overwogen is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf van 6 maanden met aftrek van de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht, passend en geboden is. De op te leggen straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd. De vrijspraak van feit 7 is hiertoe bepalend.
Ten aanzien van het beslag
Verbeurdverklaring
Onder verdachte zijn tassen genoemd onder nummers 1, 6 en 7 en twee personenauto’s onder de nummers 3 en 4 van de beslaglijst in beslag genomen. Deze voorwerpen dienen verbeurd te worden verklaard en zijn daarvoor vatbaar, aangezien met behulp van die voorwerpen een aantal van de bewezenverklaarde feiten is begaan.
De onder nummer 5 in beslag genomen pakken babymelkpoeder eveneens verbeurd verklaard te worden en zijn daarvoor vatbaar, aangezien die voorwerpen geheel uit de baten van het bewezen geachte zijn verkregen.
Retour aan de rechthebbende:
Het onder nummer 2 in beslag genomen voorwerp behoort aan verdachte toe en zal aan hem worden geretourneerd.

9.De vordering tot tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 6 juli 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 08/730328-17, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis van 28 juni 2017 van de politierechter van de rechtbank Overijssel, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) weken, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 2 (twee) weken niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaar bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden. Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van dat voorwaardelijk strafdeel te gelasten.

10.Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straf en maatregel zijn gegrond op de artikelen 33, 33a, 57, 310, 311 en 416
van het Wetboek van Strafrecht.

11.Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart het onder 7 ten laste gelegde niet bewezen en spreekt verdachte daarvan vrij.
Verklaart bewezen dat verdachte het onder 1, 2, 3, 4, 5 en 6 ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 5 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Ten aanzien van het onder 1 bewezen verklaarde:
diefstal
Ten aanzien van het onder 2, 3, 4 en 6 bewezen verklaarde:
diefstal door twee of meer verenigde personen, meermalen gepleegd
Ten aanzien van het onder 5 bewezen verklaarde:
opzetheling
Verklaart het bewezene strafbaar.
Verklaart verdachte,
[verdachte], daarvoor strafbaar.
Veroordeelt verdachte tot een gevangenisstraf van
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Verklaart verbeurd:
  • Voorwerp 1, te weten een GAP tas
  • Voorwerp 3, te weten een personenauto met kenteken [kentekennummer]
  • Voorwerp 4, te weten een personenauto met kenteken [kenteken 2]
  • Voorwerp 5, te weten drie pakken Nutricia Nutrilon babymelkpoeder
  • Voorwerp 6, te weten een zwarte rugzak zonder merk
  • Voorwerp 7, te weten een blauwe sporttas Nivea man
Gelast de teruggave aan verdachte van:
- Voorwerp 2, te weten een zaktelefoon, vallende onder goednummer 5562458
Gelast de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 28 juni 2017 met parketnummer 08/730328-17, namelijk een gevangenisstraf van 2 (twee) weken.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C. Klomp, voorzitter,
mrs. M.T.C. de Vries en F.A.M.J. Goudappel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. R.E.H. Eijkhout, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 09 augustus 2018.