Op 17 juli 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een rekestprocedure betreffende de overlevering van een opgeëiste persoon op basis van een Europees aanhoudingsbevel (EAB) uitgevaardigd door de regionale rechtbank in Szczecin, Polen. De vordering tot overlevering werd ingediend door de officier van justitie op 8 mei 2018 en de behandeling vond plaats op 3 juli 2018. De opgeëiste persoon, geboren in 1971 in Polen, was gedetineerd en had geen vaste woon- of verblijfplaats in Nederland. Tijdens de zitting was de opgeëiste persoon bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. R.W. van Zanden, en een tolk in de Poolse taal.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de identiteit van de opgeëiste persoon juist was en dat hij de Poolse nationaliteit had. Het EAB was uitgevaardigd op 23 oktober 2017 en betrof een vrijheidsstraf van 1 jaar en 3 maanden, waarvan nog 1 jaar, 2 maanden en 27 dagen resteerde. De rechtbank heeft ook de weigeringsgrond van artikel 12 van de Overleveringswet (OLW) beoordeeld, waarbij de raadsvrouw betoogde dat de overlevering moest worden geweigerd omdat de opgeëiste persoon niet aanwezig was bij de behandeling in hoger beroep. De rechtbank oordeelde echter dat de opgeëiste persoon op de hoogte was gebracht van de behandeling in hoger beroep en dat er geen grond was om aan de mededeling van de uitvaardigende autoriteit te twijfelen.
De rechtbank concludeerde dat het EAB voldeed aan de eisen van artikel 2 OLW en dat er geen weigeringsgronden waren die aan de overlevering in de weg stonden. De rechtbank heeft daarom de overlevering toegestaan, zodat de opgeëiste persoon zijn vrijheidsstraf kan ondergaan in Polen. De uitspraak werd gedaan door de voorzitter, mr. J.A.A.G. de Vries, en de rechters mrs. A.W.C.M. van Emmerik en E.G. Fels, in aanwezigheid van griffier mr. A.T.P. van Munster.