ECLI:NL:RBAMS:2018:6123

Rechtbank Amsterdam

Datum uitspraak
1 augustus 2018
Publicatiedatum
27 augustus 2018
Zaaknummer
13-701631-18
Instantie
Rechtbank Amsterdam
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor diefstal met geweld in supermarkt met bijzondere voorwaarden voor straf

Op 1 augustus 2018 heeft de Rechtbank Amsterdam uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van diefstal met geweld in een Albert Heijn supermarkt. De verdachte, geboren in 1975 en thans gedetineerd, werd ervan beschuldigd op 20 april 2018 in Amsterdam met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening winkelgoederen te hebben weggenomen, waarbij hij geweld heeft gebruikt tegen een medewerker van de supermarkt. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de goederen in zijn tas had gestopt en, toen hij werd aangesproken door de medewerker, geweld heeft gebruikt door deze een klap in het gezicht te geven. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan diefstal met geweld, ondanks de verdediging die stelde dat de verdachte niet de intentie had om te stelen.

De officier van justitie had een gevangenisstraf van zes maanden geëist, waarvan twee maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden zoals reclasseringstoezicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft deze eis grotendeels overgenomen en de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De bijzondere voorwaarden omvatten onder andere een meldplicht, behandelverplichting en medewerking aan schuldhulpverlening. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met het strafblad van de verdachte en eerdere veroordelingen voor soortgelijke feiten. De uitspraak benadrukt de ernst van de gepleegde feiten en de impact op de slachtoffers en de samenleving.

Uitspraak

RECHTBANK AMSTERDAM

VERKORT VONNIS
Parketnummers: 13/701631-18 en 13/684204-16 (
TUL)
Datum uitspraak: 1 augustus 2018
Verkort vonnis van de rechtbank Amsterdam, meervoudige strafkamer, in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] ( [geboorteland] ) op [geboortedatum] 1975,
ingeschreven in de Basisregistratie Personen op het adres [adres] ,
thans gedetineerd in het [detentieplaats] .
1.
Het onderzoek ter terechtzitting
Dit verkort vonnis is op tegenspraak gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van 1 augustus 2018.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie, mr. M.M. van den Berg en van wat verdachte en zijn raadsvrouw, mr. E.K.A. van den Bos, naar voren hebben gebracht.
2.
Tenlastelegging
Aan verdachte is ten laste gelegd dat
hij op of omstreeks 20 april 2018 te Amsterdam, in elk geval in Nederland, met het oogmerk van wederrechtelijke toeëigening heeft weggenomen een of meerdere winkelgoed(eren), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, welke diefstal werd voorafgegaan en / of vergezeld en / of gevolgd van geweld en / of bedreiging met geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om die diefstal voor te bereiden en / of gemakkelijk te maken en / of om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en / of het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld en / of welke bedreiging met geweld hierin bestond(en) dat een of meermalen die [slachtoffer] te duwen en/of in/op/tegen het gezicht, in elk geval het lichaam, van die [slachtoffer] te slaan en/of te stompen;
Artikel 312 Wetboek van Strafrecht

3. Waardering van het bewijs

3.1. Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde.
Hoewel verdachte heeft verklaard dat hij niet de intentie heeft gehad om te stelen, kan naar uiterlijke verschijningsvormen worden vastgesteld dat verdachte zich de producten wederrechtelijk heeft toegeëigend doordat hij de goederen in de winkel in zijn tas heeft gestopt. Onderweg naar de uitgang heeft hij aangever een stomp op de kaak gegeven, hetgeen verdachte bekent. Vervolgens is hij er met de buit vandoor gegaan. Er is sprake van een voltooide diefstal met geweld.
3.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde. Zij heeft daartoe aangevoerd dat niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal. Verdachte bekent aangever te hebben geslagen, maar hij heeft niet het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening gehad. Verdachte heeft de goederen slechts in zijn tas gedaan om te controleren of de tas niet te zwaar werd om mee te kunnen fietsen. Hij wilde de goederen die hij in zijn tas had geplaatst gewoon afrekenen.
3.3. Het oordeel van de rechtbank
De rechtbank acht bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan diefstal met geweld.
De rechtbank overweegt hiertoe als volgt. Verdachte is op 20 april 2018 in de Albert Heijn op het [vestiging Albert Heijn] te Amsterdam geweest. Aangever heeft verklaard dat hij verdachte in de winkel zag, met een winkelmandje en een tas. Hij zag dat verdachte een aantal stukken vlees pakte en deze in zijn winkelmandje deed. Vervolgens zag hij dat hij diverse spullen uit het schap met scheerspullen haalde en dat hij deze vervolgens direct in zijn tas deed. Hij zag dat de stukken vlees uit het mandje werden gehaald en in de tas werden geplaatst. Verdachte zette het mandje op de grond en liep vervolgens met de tas richting de uitgang. Op het moment dat aangever verdachte aansprak, gaf verdachte hem een klap in zijn gezicht, met zijn vuist op zijn kaak. Verdachte rende vervolgens met de niet afgerekende boodschappen in zijn tas langs de kassa’s naar de uitgang.
De rechtbank ziet geen reden om aan de verklaring van aangever te twijfelen. Het tweede gedeelte van de verklaring van aangever wordt bevestigd door de camerabeelden. Uit de door aangever omschreven gang van zaken kan naar de uiterlijke verschijningsvorm redelijkerwijs niet anders worden afgeleid dan dat verdachte het oogmerk had om zich de goederen wederrechtelijk toe te eigenen. Verdachte heeft, voordat hij bij de kassa was, de goederen uit zijn winkelmandje gehaald en in zijn eigen tas geplaatst, waardoor hij de goederen aan het zicht van de medewerkers van Albert Heijn heeft onttrokken en in zijn eigen beschikkingsmacht heeft gebracht. De verklaring van verdachte, dat hij de goederen alleen maar in zijn tas had geplaatst om te kijken of de tas niet te zwaar was en dat hij gewoon voor de goederen had willen betalen, acht de rechtbank dan ook niet geloofwaardig. Deze verklaring strookt niet met de hiervoor geschetste handelswijze: op het moment dat aangever hem aansprak op zijn gedrag, heeft hij niet gezegd dat hij de goederen wilde gaan afrekenen, maar heeft hij geweld gebruikt en is hij er al rennend vandoor gegaan met de goederen.

4. De bewezenverklaring

De rechtbank acht bewezen dat verdachte:
op 20 april 2018 te Amsterdam, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen winkelgoederen, toebehorende aan winkelbedrijf Albert Heijn, welke diefstal werd gevolgd van geweld tegen [slachtoffer] , gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad aan zichzelf de vlucht mogelijk te maken, en het bezit van het gestolene te verzekeren, welk geweld hierin bestond die [slachtoffer] in het gezicht te stompen.
Voor zover in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten staan, zijn deze verbeterd. Verdachte is hierdoor niet in de verdediging geschaad.

5. Het bewijs

De rechtbank grondt haar beslissing dat verdachte het bewezen geachte heeft begaan op de feiten en omstandigheden die in de bewijsmiddelen zijn vervat. Indien tegen dit verkort vonnis hoger beroep wordt ingesteld, worden de door de rechtbank gebruikte bewijsmiddelen die redengevend zijn voor de bewezenverklaring opgenomen in een aanvulling op het verkort vonnis. Deze aanvulling wordt dan aan het verkort vonnis gehecht.

6. De strafbaarheid van het feit

Het bewezen geachte feit is volgens de wet strafbaar. Het bestaan van een rechtvaardigingsgrond is niet aannemelijk geworden.

7. De strafbaarheid van verdachte

Er is geen omstandigheid aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluit. Verdachte is dan ook strafbaar.

8. Motivering van de straf

8.1. De eis van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het door haar bewezen geachte feit zal worden veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 6 (zes) maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 2 (twee) maanden voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren met de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering, te weten een meldplicht, een behandelverplichting, een verplichting om mee te werken aan plaatsing in een begeleid woontraject, een verplichting om mee te werken aan urinecontroles en een verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
8.2. Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft vrijspraak bepleit van het ten laste gelegde en de rechtbank verzocht geen straf of maatregel aan verdachte op te leggen. Subsidiair heeft zij de rechtbank verzocht het reclasseringsadvies zoals opgenomen in het rapport van 13 juli 2018 te volgen en geen ISD-maatregel aan verdachte op te leggen. De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht een gevangenisstraf op te leggen die de duur van de voorlopige hechtenis niet overstijgt en de voorlopige hechtenis op te heffen.
8.3. Het oordeel van de rechtbank
De hierna te noemen strafoplegging is in overeenstemming met de ernst van het bewezen geachte, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van verdachte, zoals daarvan ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan winkeldiefstal, en heeft, op het moment dat hij werd betrapt, geweld uitgeoefend tegen een medewerker van Albert Heijn.
Winkeldiefstal is een ergerlijk feit. Het veroorzaakt schade en hinder bij de gedupeerde winkeliers. Door geweld te gebruiken tegen een medewerker heeft verdachte zijn lichamelijke integriteit geschonden en hem tijdens zijn werk geconfronteerd met geweld. Uit de letselverklaring blijkt dat het slachtoffer een gekneusde onderkaak en een lichte hersenschudding heeft opgelopen als gevolg van het toegepaste geweld. Tenslotte heeft verdachte met zijn gedrag het winkelend publiek geconfronteerd met geweld, hetgeen bijdraagt aan gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
De rechtbank heeft acht geslagen op het uittreksel uit de justitiële documentatie betreffende verdachte van 10 juli 2018. Hieruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor soortgelijke strafbare feiten. Daarnaast is gebleken dat verdachte ten tijde van het plegen van het delict in een proeftijd liep. De eerder aan hem opgelegde straffen en de proeftijd hebben hem er kennelijk niet van weerhouden om opnieuw over te gaan tot het plegen van strafbare feiten.
De rechtbank heeft ook kennis genomen van het advies van Reclassering Inforsa van 13 juli 2018, opgesteld door C. Kleine, waaruit naar voren komt dat verdachte voldoet aan de harde ISD-criteria, maar vooralsnog niet aan de zachte ISD-criteria. De reclassering is van mening dat nog niet alle mogelijkheden zijn onderzocht binnen een voorwaardelijke veroordeling met reclasseringstoezicht, begeleid wonen en ambulante hulpverlening. Hoewel er meerdere trajecten zijn geweest om de kans op recidive te verminderen, ziet de reclassering nog mogelijkheden voor begeleiding in een drangkader. Een traject buiten Amsterdam in een gestructureerde woonomgeving waar niet mag worden gebruikt is geïndiceerd. De reclassering adviseert een (gedeeltelijk) voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met de volgende bijzondere voorwaarden: een meldplicht, een behandelverplichting met eventuele kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, een verplichting om mee te werken aan plaatsing in een begeleid woontraject, een verplichting om mee te werken aan urinecontroles en een verplichting om mee te werken aan schuldhulpverlening.
Ter zitting heeft deskundige K. van der Heijden, reclasseringswerker bij Reclassering Inforsa, het voornoemde rapport toegelicht. Zij heeft verklaard niet achter voornoemd advies van de reclassering te staan. Verdachte is opnieuw gerecidiveerd, ondanks een eerder toezicht. In een vorig toezicht zijn praktische zaken van de grond gekomen, maar is geen behandeling tot stand gekomen. Het advies ziet op een begeleidingstraject in de omgeving van Groningen, maar of dat wenselijk is, in verband met de ex-partner van verdachte die daar woonachtig is, is niet onderzocht. Vanuit de ISD-maatregel kan worden onderzocht wat de juiste plek is voor verdachte om te gaan wonen. In het geval dat verdachte tijdens de extramurale fase opnieuw de fout gaan, dan heeft hij altijd de ISD-maatregel om op terug te vallen.
Nu de officier van justitie geen ISD-maatregel heeft gevorderd, komt de rechtbank niet toe aan de vraag of het opleggen van de ISD-maatregel in deze zaak passend en geboden is.
De rechtbank zal bij de bepaling van de aan verdachte op te leggen straf acht slaan op de straffen die door rechtbanken in het land in vergelijkbare gevallen worden opgelegd. Daarbij heeft de rechtbank onder meer acht geslagen op de oriëntatiepunten van het Landelijk Overleg Vakinhoud Strafrecht (LOVS). Bij recidive is een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van vier à vijf maanden in beginsel passend en geboden. De rechtbank neemt in overweging dat aangever letsel heeft opgelopen door het door verdachte toegepaste geweld en dat de weggenomen goederen een aanzienlijke waarde omvatten. Daarnaast acht de rechtbank het van groot belang dat verdachte een flinke stok achter de deur heeft om niet opnieuw de fout in te gaan.
Alles afwegende ziet de rechtbank gelet op het strafblad van verdachte geen aanleiding om af te wijken van de vordering van de officier van justitie. De rechtbank zal eveneens de bijzondere voorwaarden opleggen zoals door de reclassering geadviseerd.

9. Tenuitvoerlegging voorwaardelijke veroordeling

Bij de stukken bevindt zich de op 24 april 2018 ter griffie van deze rechtbank ontvangen vordering van de officier van justitie in het arrondissement Amsterdam in de zaak met parketnummer 13/684204-16, betreffende het onherroepelijk geworden vonnis d.d. 23 augustus 2016 van de politierechter te Amsterdam, waarbij verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 60 (zestig) dagen, met bevel dat van deze straf een gedeelte, groot 51 (eenenvijftig) dagen niet tenuitvoergelegd zal worden, tenzij de rechter later anders mocht gelasten op grond dat veroordeelde zich voor het einde van een op 2 (twee) jaren bepaalde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. De proeftijd is bij onherroepelijk geworden vonnis van de politierechter te Amsterdam van 5 maart 2018 (parketnummer 13/013351-18) met één jaar verlengd.
Tevens bevindt zich bij de stukken een geschrift waaruit blijkt dat de mededeling als bedoeld in artikel 366a van het Wetboek van Strafvordering aan verdachte per post is toegezonden
De officier van justitie heeft verzocht de vordering toe te wijzen.
De raadsvrouw heeft de rechtbank verzocht de vordering af te wijzen, zodat verdachte direct na zijn detentie een doorstart kan maken en hierbij niet wordt onderbroken door het uitzitten van het voorwaardelijk strafdeel. Subsidiair heeft de raadsvrouw de rechtbank verzocht om in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf te geven, een taakstraf te gelasten.
Gebleken is dat verdachte zich voor het einde van voornoemde proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt, zoals naar voren komt uit de verdere inhoud van dit vonnis. De rechtbank overweegt voorts dat de proeftijd al een keer is verlengd en dat verdachte derhalve al eenmaal eerder een kans heeft gekregen. Desalniettemin is hij opnieuw in de fout gegaan. De rechtbank ziet hierin aanleiding de tenuitvoerlegging van voornoemd voorwaardelijk strafdeel te gelasten te gelasten en ziet geen aanleiding voor omzetting in een taakstraf.

10. Toepasselijke wettelijke voorschriften

De op te leggen straffen zijn gegrond op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d en 312 van het Wetboek van Strafrecht.

11. Beslissing

De rechtbank komt op grond van het voorgaande tot de volgende beslissing.
Verklaart bewezen dat verdachte het ten laste gelegde heeft begaan zoals hiervoor in rubriek 4 is vermeld.
Verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hiervoor is bewezen verklaard en spreekt verdachte daarvan vrij.
Het bewezen verklaarde levert op:
Diefstal, gevolgd van geweld tegen personen, gepleegd met het oogmerk om bij betrapping op heterdaad, aan zichzelf hetzij de vlucht mogelijk te maken, hetzij het bezit van het gestolene te verzekeren.
Veroordeelt verdachte tot een
gevangenisstrafvan
6 (zes) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en in voorlopige hechtenis is doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van die straf in mindering gebracht zal worden.
Beveelt dat een gedeelte, groot
2 (twee) maanden, van deze gevangenisstraf niet zal worden ten uitvoer gelegd, tenzij later anders wordt gelast.
Stelt daarbij een
proeftijdvan
2 (twee)jaren vast.
De tenuitvoerlegging kan worden gelast, indien de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd niet aan de volgende algemene voorwaarden houdt.
Stelt alsalgemene voorwaardendat de veroordeelde
1. zich voor het einde van de proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
2. ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking verleent aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt; en
3. medewerking verleent aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14d, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen.
De tenuitvoerlegging kan ook worden gelast indien veroordeelde gedurende de proeftijd de hierna vermelde bijzondere voorwaarden niet naleeft.
Stelt alsbijzondere voorwaarden:

1.Meldplicht

Veroordeelde moet zich binnen 5 werkdagen volgend op invrijheidstelling melden bij VNN reclassering op het adres [adres Reclassering] . Hierna moet veroordeelde zich blijven melden zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.

2.Behandelverplichting

Veroordeelde wordt verplicht om zich te laten behandelen, begeleiden en mee te werken aan diagnostiek in verband met psychische problematiek en verslavingsproblematiek bij [instelling 1] of een soortgelijke ambulante forensische zorg, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Veroordeelde wordt verplicht tot een kortdurende klinische opname ten behoeve van crisis, detoxificatie, stabilisatie, observatie en/of diagnostiek, voor de duur van maximaal zeven weken, als de reclassering dit noodzakelijk acht, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.

3.Begeleid wonen

Veroordeelde wordt verplicht om mee te werken aan plaatsing in een begeleid woontraject bij [instelling 2] in Groningen of een soortgelijke instelling, zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de veroordeelde zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die opname door of namens de instelling zullen worden gegeven.

4.Andere voorwaarden het gedrag betreffende

Veroordeelde wordt verplicht om:
  • mee te werken aan het afnemen van urinecontroles, zolang de reclassering dit noodzakelijk acht; en
  • mee te werken aan een schuldhulpverleningstraject indien de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft aan genoemde instelling opdracht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Gelast de
tenuitvoerleggingvan de straf, voor zover deze voorwaardelijk is opgelegd bij genoemd vonnis van 23 augustus 2016, namelijk een
gevangenisstraf voor de duur van 51 (eenenvijftig) dagen.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Dit vonnis is gewezen door
mr. J.H.J. Evers, voorzitter,
mrs. G.P.C. Janssen en C.C.M. Oude Hengel, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. A.E. van der Burg, griffier,
en uitgesproken op de openbare terechtzitting van deze rechtbank van 1 augustus 2018.